ECLI:NL:RBROT:2019:2407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
10/222661-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor overtreding van de Wet tijdelijk huisverbod en mishandeling van moeder en zus

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Marokko, die zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een huisverbod en mishandeling van zijn moeder en zus. De verdachte was ten tijde van de zitting ondergebracht bij Stichting Perspectief en had een advocaat, mr. R. Tetteroo. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het overtreden van het huisverbod, het mishandelen van zijn moeder door haar met kracht tegen het lichaam te duwen, en het slaan van zijn zus in het gezicht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een klinische behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd, ondanks het standpunt van de raadsman dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft eerder geweld gepleegd tegen zijn familie en heeft niet meegewerkt aan eerdere behandelingen.

De rechtbank heeft besloten om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van drie jaar, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft ook de noodzaak van behandeling en begeleiding benadrukt om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken op 28 februari 2019.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/222661-18
Datum uitspraak: 28 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Marokko) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] te
[woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting verblijvende bij Stichting Perspectief (begeleid wonen) op het adres [verblijfadres verdachte] te [verblijfplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Westerhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en oplegging van bijzondere voorwaarden, inhoudende:
- een toezicht met meldplicht bij de reclassering;
- een klinische behandeling bij een forensisch psychiatrische kliniek voor
maximaal 9 maanden;
- een ambulante behandeling, indien en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerken aan begeleid/beschermd wonen, indien en zolang de reclassering dat
noodzakelijk acht;
- een middelenverbod en meewerken aan controle op middelengebruik;
- een locatieverbod voor het adres [adres] te Rotterdam;
- dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden;

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 2 en 3ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 1ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 8 november 2018 te Rotterdam in strijd met dat huisverbod zich in de nabijheid van de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan de [adres] , heeft opgehouden en contact heeft opgenomen met één van de in dat huisverbod genoemde personen;
2
hij op 2 november 2018 te Rotterdam zijn moeder, [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar met kracht tegen het lichaam te duwen, ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen;
3
hij op 2 november 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] (zus) heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod, meermalen gepleegd;

2.en 3, telkens:

mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

toerekenbaarheid

Het standpunt van de raadsman, inhoudende dat de verdachte op zijn minst verminderd toerekeningsvatbaar moet wordt geacht, wordt door de rechtbank niet overgenomen, omdat de verdachte niet heeft meegewerkt aan onderzoek naar zijn persoonlijkheid en er daardoor een deskundige onderbouwing ontbreekt.
De rechtbank gaat dan ook uit van de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft zich op 8 november 2018 schuldig gemaakt aan het overtreden van een hem opgelegd huisverbod. De verdachte mocht zich niet meer bij zijn ouderlijk huis komen en mocht geen contact opnemen met zijn familieleden, omdat hij zich in toenemende mate schuldig maakte aan geweld jegens hen. Op 2 november 2018 heeft hij zowel zijn zus als zijn moeder mishandeld.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zijn eigen moeder en zus fysieke pijn (en letsel) heeft toegebracht en dat hij ondanks een hem opgelegd huisverbod doorgegaan is met het lastigvallen van zijn gezinsleden. Daardoor heeft hij opnieuw angstgevoelens bij hen opgeroepen. De maatregel diende er juist toe om hen gedurende een zekere tijd rust en veiligheid te gunnen. De familie wenst dat de verdachte hulp krijgt voor zijn problematiek, maar zij kunnen hem die hulp niet bieden. Het gewelddadige en onvoorspelbare gedrag van de verdachte jaagt hen angst aan en ze willen daarom niet dat hij bij de woning komt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor met name vermogensdelicten en in januari 2017 tweemaal voor bedreiging en mishandeling in de huiselijke sfeer.
7.3.2.
Rapportages
Over de verdachte zijn zowel een psychiatrisch, psychologisch als een reclasseringsrapport opgemaakt. Uit deze rapportages blijkt dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan de onderzoeken en dat de bevindingen van de deskundigen zijn gebaseerd op eerdere gerechtelijke stukken en/of contacten.
In het rapport van de
psychiaters Van der Hoorn en Choenni,gedateerd 22 december 2018, is onder meer het volgende gerapporteerd:
Op basis van de gerechtelijke stukken blijkt bij de verdachte sprake te zijn van ernstige psychopathologie, een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis beginnend op jonge leeftijd en een toenemende ernst en frequentie van strafbare feiten. Hoewel de verdachte een rechterlijke machtiging heeft in het kader van de wet BOPZ, hebben de behandelaren van de psychiatrische kliniek Bavo Europoort te Rotterdam en de ambulante behandelaar van Fivoor weinig vertrouwen in het continueren van de behandeling vanwege het ontbrekend ziekte-inzicht van betrokkene. Vanuit zorgoogpunt is een forensische, integrale, en transmurale behandeling wenselijk, mogelijk zelfs noodzakelijk.
Ook
psycholoog Van Toornheeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
8 januari 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is eerder gediagnostiseerd met een ernstige en onomkeerbare psychiatrische aandoening. De rapporterend psychiater concludeerde in 2014 diagnostisch tot schizofrenie van het paranoïde type, cannabisafhankelijkheid en antisociale trekken in de persoonlijkheid. De informatie uit het dossier aangaande zijn levensloop past hierbij, evenals de klinische indrukken van rapporteur. Het is zeker mogelijk dat het ten laste gelegde tot stand is gekomen onder invloed van deze stoornis, bijvoorbeeld in de vorm van een psychotische ontregeling. De verdachte lijkt de afgelopen 8 jaar in wisselende mate chronisch psychotisch te zijn geweest. Als hij psychotisch is, is hij bekend met fysiek agressief gedrag. Intussen zijn alle pogingen om betrokkene te behandelen en het tij te keren mislukt.
In het
reclasseringsadvies van 7 februari 2019, opgemaakt door de reclasseringsmedewerker [naam reclasseringsmedewerker] is te lezen dat het laatste inhoudelijke contact tussen de verdachte en zijn toenmalige toezichthouder(s) stamt uit 2017. Sindsdien heeft hij stelselmatig geweigerd in gesprek te gaan met Reclassering Nederland.
Uit eerdere verslaglegging rondom het meest recente verplichte reclasseringscontact blijkt dat de verdachte reeds sinds eind 2014 onder reclasseringstoezicht stond, hierbinnen meermaals recidiveerde, sinds 2015 meermaals klinisch werd geplaatst in diverse GGZ behandelinstellingen en eveneens ambulant/poliklinisch werd behandeld voor zijn problematiek en dat de genoemde trajecten, soms met wisselend succes, in grote lijnen acceptabel verliepen tot eind 2016. Daarna stopte de verdachte echter met regelmaat met zijn voorgeschreven medicatie, verviel hij in veelvuldig cannabisgebruik en resulteerde dit meermaals in ontremd, agressief en dreigend gedrag, met name gericht op zijn ouders en andere gezinsleden. Omdat een ambulant kader onvoldoende invloed bleek te hebben op de problematiek en het gedrag van de verdachte werd hij in het kader van een voorwaardelijke straf wederom klinisch geplaatst in De Kijvelanden. Omdat hij de instelling op eigen houtje had verlaten, werd deze voorwaardelijke straf later tenuitvoergelegd. Gelet op de weigerachtige houding van de verdachte richting de reclassering, ziet de reclassering geen mogelijkheden tot gedragsverandering in een ambulant kader.
De rechtbank heeft acht geslagen op alle hiervoor genoemde rapporten.
Daarnaast is gelet op de inhoud van de e-mail van de reclassering d.d. 12 februari 2019 aan de officier van justitie waarin in aanvulling op het hiervoor genoemd advies wordt gemeld dat het Indicatieorgaan Forensische Zorg (IFZ) nog zoekende is naar een bij de problematiek van verdachte passende forensische psychiatrische kliniek en dat er voor de plaatsing een wachttijd van drie tot vier maanden bestaat.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de door de verdachte gepleegde strafbare feiten past het opleggen van een gevangenisstraf.
Met de officier van justitie (en de reclassering) acht de rechtbank het nodig, zowel in het belang van de verdachte zelf als in het belang van de samenleving, dat de verdachte zal worden behandeld en begeleid teneinde herhaling van het plegen van strafbare feiten te voorkomen. Het risico op herhaling wordt hoog geschat, omdat de verdachte aan eerdere behandelingen niet of onvoldoende heeft meegewerkt en vanwege zijn psychiatrische en verslavingsproblematiek, waardoor hij, naar verwachting, niet snel op eigen initiatief en zonder hulp in een gedwongen kader tot gedragsverandering zal komen. Noodzakelijk is een interventie voor de lange termijn in een juridisch kader waarmee therapietrouw en regulering van het gebruik van verdovende middelen gedurende langere tijd afgedwongen kunnen worden en waarmee de kans op geweldsescalaties teruggedrongen kunnen worden.
De rechtbank stelt naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting is besproken vast dat verdachte zowel het (ambulante) behandelaanbod als de hulpverlening in het forensische kader wenst te aanvaarden ter voorkoming van herhaling, hetgeen de rechtbank als positief waardeert. Hij heeft ter zitting verklaard graag aan zichzelf te willen werken en wenst, anders dan voorheen, nu wel mee te werken aan het reclasseringstoezicht. Hij hoopt vanuit het huidige begeleid wonen bij Stichting Perspectief overgeplaatst te worden naar een andere plek waar hij zich minder eenzaam voelt en beter kan worden geholpen.
Om behandeling en begeleiding van de verdachte mogelijk te maken zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren. De verdachte kan dan in het kader van daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden worden behandeld voor zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek.
Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank geen middelenverbod opleggen, omdat de verdachte eerst behandeld dient te worden om van zijn verslaving af te komen. Met het oog daarop acht de rechtbank het wel noodzakelijk dat de verdachte meewerkt aan het reguleren van het gebruik van verdovende middelen. Verder acht de rechtbank het noodzakelijk dat alle andere door de officier van justitie genoemde bijzondere voorwaarden aan de verdachte worden opgelegd.
Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank heeft voor dat oordeel in overweging genomen de rapportages die zijn uitgebracht en de omstandigheid dat de verdachte niet heeft doen blijken van inzicht in het kwalijke van zijn handelen.
Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Hierdoor wordt voorkomen dat de verdachte zonder toezicht en zonder forensische hulpverlening in vrijheid wordt gesteld.
Gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten en de straffen die daar doorgaans voor worden opgelegd, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die het voorarrest niet te boven gaat. Ook acht de rechtbank om die reden een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf passend dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op de artikelen 14a, 14b, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 74 (vierenzeventig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd melden bij de Reclassering Nederland zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. de veroordeelde zal meewerken aan een door IFZ geïndiceerde opname in een forensisch psychiatrische kliniek , gedurende een periode van
maximaal negen maandenwaarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorginstelling/behandelaar zullen worden gegeven. Voor zover de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. de veroordeelde zal zich, indien geïndiceerd, aansluitend op de klinische opname, onder ambulante behandeling stellen van een instelling van ambulante (forensische) zorg, zolang als de reclassering in overleg met die zorginstelling noodzakelijk vindt, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorginstelling/behandelaar zullen worden gegeven;
4. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd meewerken aan plaatsing in een
begeleid/beschermd wonen traject, indien en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
5. de veroordeelde zal meewerken aan de regulering van zijn gebruik van verdovende
middelen;
6. de veroordeelde zal zich tijdens de proeftijd niet ophouden in en rondom de woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van
de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2019.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op of omstreeks 8 november 2018 te Rotterdam in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan de [adres] , heeft betreden en/of zich in en/of in nabijheid van die woning heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen;
(art 11 lid 1 Wet tijdelijk huisverbod)
2.
hij op of omstreeks 2 november 2018 te Rotterdam zijn moeder, [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar een of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) tegen het lichaam te duwen, tengevolge waarvan zij ten val is gekomen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 2 november 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] (zus) heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)