ECLI:NL:RBROT:2019:2381

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
7359174 CV EXPL 18-49354
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en totstandkoming van een overeenkomst in het kader van verbintenissenrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2019, staat de totstandkoming en uitleg van een overeenkomst centraal. Eiseres, een besloten vennootschap gevestigd te Nunspeet, heeft gedaagden, twee besloten vennootschappen gevestigd te Rotterdam, aangeklaagd voor betaling van een bedrag dat voortvloeit uit een overeenkomst over het vullen van enveloppen. De overeenkomst is ontstaan na een offerteaanvraag van gedaagde 1, waarop eiseres een offerte heeft uitgebracht. Gedaagde 1 heeft echter later gecommuniceerd dat er een fout was gemaakt in de prijsstelling, wat leidde tot een discussie over de juiste prijs per envelop. Eiseres vorderde betaling van € 2.906,18, met een subsidiaire vordering van € 12.656,60, gebaseerd op een prijs van € 0,20 per envelop, en gedaagden hebben zich verweerd door te stellen dat er geen overeenstemming was over deze prijs.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen, maar dat de prijs van € 0,20 per envelop niet was overeengekomen. De rechter heeft vastgesteld dat de prijs per envelop € 0,30 was, zoals vermeld in de offerte. De vordering van eiseres is gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagde 1 werd veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 20.274,97, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. De vordering jegens gedaagde 2 werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan eiseres, met gedaagde 1 als overwegend in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7359174 CV EXPL 18-49354
uitspraak: 29 maart 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
statutair gevestigd te Nunspeet,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 5 november 2018,
gemachtigde: mr. N.R. Rietveld te Naaldwijk,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
gemachtigde: mr. E. den Hartog te Rotterdam.
Eiseres wordt hierna aangeduid als “ [eiseres] ”. Gedaagden worden hierna afzonderlijk aangeduid als “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 5 november 2018 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het vonnis van 2 januari 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van 11 februari 2019 zijdens [eiseres] ten behoeve van de comparitie van partijen met producties;
  • het proces-verbaal van de op 18 februari 2019 gehouden comparitie van partijen.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
In de e-mail van 1 november 2017 heeft [naam 1] namens [gedaagde 1] een offerte aangevraagd bij [eiseres] . In die e-mail staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Het gehele project betreft tevens insteken van 2 kapjes (halve maantjes) en2 waxinelichtjes – hiervan ga ik uit dat jullie deze niet machinaal kunnen verwerken dus vandaar de volgende vraag:
Voor het handmatig insteken van de waxinelichtjes en de lampenkappen rekenen wij XX per 1.000 stuks. Hiervan kunnen ze er XX stuks per dag verwerken. (…)”
2.2
In reactie op het onder 2.1 bedoelde verzoek heeft [eiseres] op 2 november 2017 een offerte verzonden aan [gedaagde 1] . Daarin staat, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Oplage : 200.000 ex.
(…)
Werkzaamheden : Envelop vullen met 1 grijsbord, 1 voucher, 1 lot, 2 halve maantjes en 2 waxinelichtjes, striplock verwijderen en envelop dichtplakken
Opmerking : ± 8.000 ex per dag
Specificatie : Prijs per 1.000 ex. € 300,- € 6.000,00
(…)
Totaalprijs : € 6.322,00
Prijsopgave en levering geschieden uitsluitend volgens onze leveringsvoorwaarden. Deze kunnen wij u op uw verzoek toezenden. (…)”
2.3
Nadat [gedaagde 1] op 14 november 2017 de eerste (deel)factuur heeft ontvangen, stuurt [naam 1] , namens [gedaagde 1] , op 14 november 2017 de volgende e-mail:
“Dit gaat niet goed [naam 2] , er is in het voortraject een fout gemaakt – ik vrees aan mijn kant.
Ik heb slechts 0.03 cent per envelop beschikbaar
Als 0.3 jou prijs per item is dan moeten we per direct stoppen.”
2.4
Vervolgens vindt in de middag van 14 november 2017 een bespreking tussen [eiseres] en [gedaagde 1] plaats. Na die bespreking stuurt [naam 4] , namens [eiseres] , de volgende mail aan [naam 1] :
“Hoi [naam 1] ,
Nu erdoor [gedaagde 1] besloten is dat [eiseres] moet stoppen, zetten we het een en ander vast op de mail zoals vandaag besproken met [naam 3] ,
Alle logistieke handelingen zullen we niet berekenen en is voor rekening van ons.
[gedaagde 1] haalt alle materiaal op die nu bij [eiseres] staan
Besproken dat we de prijs verlagen naar € 0,20 p.s. (voorheen € 0,30 p.s.)
Voor bovenstaande prijs zouden wij ook kunnen door produceren.
Gisteren 13-11-2017 zijn er 20.800 ex opgehaald 13 pallets
Vandaag 14-11-2017 gaan er 14.600 ex de deur uit 10 pallets
Morgen weet ik wat de rest is, die aantallen krijg je morgen zullen er ongeveer 15.000 zijn.
Graag bevestiging dat jullie het eens zijn met bovenstaande. (...)”
2.5
Daarna stuurt [naam 1] , eveneens op 14 november 2017, een antwoord e-mail met het volgende:
“(…) Verder ga ik onderstaand met onze directie bespreken.(…)”
2.6
Op 16 november 2017 wordt per e-mail de aangepaste factuur met de datum
14 november 2017 verstuurd aan [gedaagde 1] . Daarop stuurt [naam 1] op 16 november 2017 een e-mail aan [naam 4] met voor zover thans van belang het volgende:
“Nel dank hiervoor, zoals je weet moet ik de def. go op de prijs nog krijgen.(…)”
2.7
[eiseres] heeft uiteindelijk 52.300 enveloppen gevuld met 7 items, de striplock verwijderd en dichtgeplakt. Deze enveloppen zijn door [gedaagde 1] medio november 2017 opgehaald.

3.De vordering

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
gedaagden hoofdelijk te veroordelen aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
  • de hoofdsom van primair € 12.656,60, althans subsidiair € 19.374,52, althans meer subsidiair een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met primair de contractuele rente, subsidiair de wettelijke handelsrente en meer subsidiair de wettelijke rente, te rekenen vanaf primair dertig dagen na factuurdatum, althans subsidiair vanaf 10 maart 2018, althans meer subsidiair vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de buitengerechtelijke kosten primair op grond van artikel 7 van de van toepassing zijnde algemene leveringsvoorwaarden van € 1.898,49, althans
€ 2.906,18, dan wel subsidiair op grond van de staffel bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vanaf 1 juli 2012 van € 901,57 althans
€ 968,75, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
subsidiair
[gedaagde 1] te veroordelen aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
  • de hoofdsom van primair € 12.656,60, althans subsidiair € 19.374,52, althans meer subsidiair een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met primair de contractuele rente, subsidiair de wettelijke handelsrente en meer subsidiair de wettelijke rente, te rekenen vanaf primair dertig dagen na factuurdatum, althans subsidiair vanaf 10 maart 2018, althans meer subsidiair vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de buitengerechtelijke kosten primair op grond van artikel 7 van de van toepassing zijnde algemene leveringsvoorwaarden van € 1.898,49, althans
€ 2.906,18, dan wel subsidiair op grond van de staffel bij het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vanaf 1 juli 2012 van € 901,57 althans
€ 968,75, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
meer subsidiair
[gedaagde 2] te veroordelen aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
  • de hoofdsom van primair € 12.656,60, althans subsidiair € 19.374,52, althans meer subsidiair een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met primair de contractuele rente, subsidiair de wettelijke handelsrente en meer subsidiair de wettelijke rente, te rekenen vanaf primair dertig dagen na factuurdatum, althans subsidiair vanaf 10 maart 2018, althans meer subsidiair vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de buitengerechtelijke kosten primair op grond van artikel 7 van de van toepassing zijnde algemene leveringsvoorwaarden van € 1.898,49, althans
€ 2.906,18, dan wel subsidiair op grond van de staffel bij het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vanaf 1 juli 2012 van € 901,57 althans
€ 968,75, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
zowel primair als (meer) subsidiair
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke renten daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] , naast de hiervoor vermelde vaststaande feiten
- zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Gelet op het handelen van gedaagden spreekt [eiseres] primair beide gedaagden hoofdelijk aan. Zo heeft [gedaagde 2] verzocht om de factuur op haar naam te zetten, terwijl de offerteaanvraag, de offerte zelf en de initiële factuur op naam van [gedaagde 1] staan. Voor het geval gedaagden niet hoofdelijk kunnen worden veroordeeld, spreekt [eiseres] subsidiair [gedaagde 1] en meer subsidiair [gedaagde 2] aan.
3.2.2
[eiseres] begroot haar vordering primair op de nader gemaakte afspraken met een stukprijs van € 0,20. Dit resulteert in een primaire vordering van € 12.656,60 incl. btw. [eiseres] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de betrokken medewerkster van gedaagden bevoegd was om de afspraken te maken. Er is geen voorbehoud gemaakt inhoudende dat de goedkeuring van het bestuur van gedaagden moest worden verkregen.
In het geval de primaire vordering niet wordt toegewezen vordert [eiseres] subsidiair een hoofdsom van € 19.306,90 incl. btw en transportkosten op grond van hetgeen initieel tussen partijen overeengekomen is.
Meer subsidiair vordert [eiseres] een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen hoofdsom. Vaststaat immers dat er werk is verricht door [eiseres] en dat gedaagden daarvoor tot op heden niets hebben betaald.
3.2.3
Wegens verzuim zijn gedaagden rente verschuldigd. [eiseres] maakt tevens aanspraak op buitengerechtelijke kosten.

4.Het verweer

4.1
Het verweer van gedaagden strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vordering, althans tot afwijzing van de vordering. Daartoe hebben zij – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
4.1.1
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat [gedaagde 2] de contractspartij is, aangezien de (juiste) factuur daar naar toe moest worden gestuurd. De vorderingen jegens [gedaagde 1] dienen dan ook te worden afgewezen.
4.1.2
Met betrekking tot de gevorderde primaire hoofdsom voeren gedaagden aan dat de prijs van € 0,20 per envelop niet tussen partijen is overeengekomen. Partijen hebben gesproken over een prijs van € 0,20 per envelop en dit gesprek is door [eiseres] in een
e-mail aan gedaagden bevestigd, maar het was [eiseres] voldoende duidelijk, zo blijkt ook uit de antwoord e-mail van 14 november 2017 van gedaagden aan [eiseres] , dat de prijs nog definitief moest worden goedgekeurd. Die goedkeuring is er nooit gekomen en dus is er geen overeenstemming over de prijs van € 0,20 per envelop.
4.1.3
Met betrekking tot de gevorderde subsidiaire hoofdsom voeren gedaagden het volgende verweer. Gedaagden vertrouwden op de juistheid van de door [eiseres] in de offerte genoemde totaalprijs. Zij had geen enkele aanleiding hieraan te twijfelen gelet op de door haar bij andere bedrijven aangevraagde offertes voor dezelfde handelingen. De fout in de offerte dient voor rekening van [eiseres] te blijven. Gedaagden beroepen zich dan ook primair op het gerechtvaardigd vertrouwen dat de prijs van € 0,03 per envelop de juiste is.
Subsidiair beroepen gedaagden zich er op dat het aanbod van [eiseres] niet strookte met de wil van gedaagden, zodat er helemaal geen overeenkomst tot stand is gekomen.
Voorts doen gedaagden een beroep op dwaling ex artikel 3:51 lid 3 BW en vernietiging van de overeenkomst voor wat betreft de prijsstelling.
4.1.4
Gedaagden betwisten rente verschuldigd te zijn, aangezien de grondslag voor de toewijzing van de vordering ontbreekt. Daarnaast zijn de leveringsvoorwaarden niet deugdelijk ter hand gesteld. Gedaagden beroepen zich dan ook op de vernietigbaarheid van deze voorwaarden.
4.1.5
Ook de vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten ligt voor afwijzing gereed, aangezien de grondslag voor de toewijzing van de vordering ontbreekt. Daarnaast zijn de leveringsvoorwaarden niet deugdelijk ter hand gesteld. Gedaagden beroepen zich dan ook in dit kader op de vernietigbaarheid van deze voorwaarden, zodat de buitengerechtelijke kosten op grond van die voorwaarden dienen te worden afgewezen. Voorts dient de vordering voor buitengerechtelijke kosten te worden afgewezen omdat die kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt.

5.De beoordeling

Hoofdelijkheid en contractspartij
5.1
[eiseres] heeft geen grondslag gesteld voor de hoofdelijke veroordeling van gedaagden. De primair gevorderde hoofdelijke veroordeling wordt bij gebreke daarvan dan ook afgewezen.
Vervolgens dient te worden beoordeelt wie van gedaagden [eiseres] kan aanspreken gelet op de initieel gesloten overeenkomst. Dat [gedaagde 2] heeft verzocht de factuur op haar naam te zetten zegt uitsluitend iets over wie de factuur betaalt en niet wie contractspartij is bij de overeenkomst. Daartegenover staat dat [gedaagde 1] de offerte heeft aangevraagd en dat de offerte naar [gedaagde 1] is gestuurd. Vervolgens is, zonder tussenkomst van [gedaagde 2] , uitvoering gegeven aan die offerte. Dit leidt tot het oordeel dat [gedaagde 1] als wederpartij van [eiseres] bij de overeenkomst heeft te gelden. De vordering jegens [gedaagde 2] wordt dan ook afgewezen.
Uitleg van de overeenkomst
5.2
De kern van het geschil spitst zich toe op de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en hoe die overeenkomst moet worden uitgelegd met betrekking tot de genoemde verschillende prijzen.
5.3
Volgens artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. De door [eiseres] aan [gedaagde 1] verzonden offerte is een aanbod volgens de wet. [gedaagde 1] heeft dit aanbod geaccepteerd en partijen hebben daaraan vervolgens ook uitvoering gegeven. Derhalve is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een overeenkomst tussen partijen.
5.4
Nadat de uitvoering van de overeenkomst door [eiseres] al was gestart, is er tussen partijen discussie ontstaan over de stukprijs die zij zijn overeengekomen. Primair vordert [eiseres] betaling van € 0,20 per envelop. Daaraan heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat partijen na het ontstaan van de discussie over de prijs per envelop nader overeenstemming hebben bereikt over dat bedrag. [gedaagde 1] heeft dat betwist. [eiseres] heeft gesteld dat er tijdens het gesprek op 14 november 2017 geen voorbehoud is gemaakt, maar dit is betwist door [gedaagde 1] . Uit de overgelegde e-mails van 14 november 2017, opgenomen onder 2.4 en 2.5, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat door [gedaagde 1] wel een voorbehoud is gemaakt met betrekking tot het besproken aanbod van € 0,20 per envelop, namelijk onder voorbehoud van goedkeuring van de directie. Niet is gebleken dat [gedaagde 1] dit aanbod (later) alsnog heeft aanvaard. Derhalve is naar het oordeel van de kantonrechter tussen [eiseres] en [gedaagde 1] geen overeenstemming bereikt over een nadere prijs van
€ 0,20 per envelop. De primaire vordering wordt daarom afgewezen.
5.5
Ten aanzien van de (meer) subsidiaire vordering overweegt de kantonrechter het volgende. Op 14 november 2017 blijkt dat partijen elk zijn uitgegaan van een andere prijs, omdat in de geaccordeerde offerte (hierna: overeenkomst) twee verschillende prijzen staan genoemd. In de overeenkomst staat een prijs € 300,00 per 1.000 stuks en een totaalprijs van € 6.000,00 voor 200.000 stuks. [eiseres] gaat uit van een prijs van € 0,30 per envelop terwijl [gedaagde 1] uitgaat van € 0,03 per envelop.
De vraag wat partijen met betrekking tot de prijs zijn overeengekomen is een kwestie van uitleg. De uitleg van de overeenkomst kan niet worden gegeven op grond van alleen een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen daarvan, maar daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de context van de stukken als geheel mochten toekennen en op wat zij in dat kader redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij die uitleg zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractbevestiging en de wijze van totstandkoming ervan. (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex), HR 20 februari 2004 NJ 2005,493 (DSM/Fox) en HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/Homburg)).
5.6
[gedaagde 1] heeft bij de aanvraag van de offerte specifiek gevraagd om een prijs per 1.000 stuks, zoals opgenomen onder 2.1. Aan de hand van die aanvraag heeft [eiseres] een offerte opgesteld met de specificatie van de prijs per 1.000 stuks à € 300,00. Dit is een bedrag van € 0,30 per envelop. Naar het oordeel van de kantonrechter had het, gelet op de aanvraag voor de offerte met een verzochte specificatie van de prijs per 1.000 stuks, op de weg van [gedaagde 1] gelegen de offerte ook op dat punt te beoordelen en niet slechts uit te gaan, hetgeen door [gedaagde 1] is gesteld, van de genoemde totaalprijs. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat het inpakken niet machinaal kon gebeuren; bij de aanvraag van de offerte heeft [gedaagde 1] daarover zelfs een expliciete opmerking gemaakt. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld en met een berekening onderbouwd, dat er met de hand 75 enveloppen per uur kunnen worden ingepakt en dichtgeplakt, waardoor haar thuiswerkers met een bedrag van € 0,12 per envelop het minimumloon verdienen. [gedaagde 1] heeft deze stelling van [eiseres] weliswaar betwist, maar heeft dit niet onderbouwd, terwijl dat naar het oordeel van de kantonrechter wel op haar weg had gelegen. De thuiswerkers zouden bovendien, uitgaande van het door [gedaagde 1] gestelde bedrag van
€ 0,03 per envelop slechts € 2,25 aan loon per uur ontvangen, hetgeen fors lager is dan het in Nederland geldende wettelijk minimumloon.
5.7
[gedaagde 1] heeft weliswaar offertes overgelegd van andere bedrijven die enveloppen inpakken, maar uit deze offertes blijkt niet dat het om dezelfde hoeveelheid en soort handelingen gaat als in onderhavige zaak. Derhalve wordt [gedaagde 1] niet gevolgd in haar primaire verweer dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat er een prijs van
€ 0,03 per envelop is overeengekomen. Bovendien liggen prijzen per stuk in die offertes allemaal hoger dan de door [gedaagde 1] gestelde prijs van € 0,03 per envelop.
5.8
Het subsidiaire verweer van [gedaagde 1] wordt evenmin gevolgd. [gedaagde 1] had gelet op de door haarzelf aangevraagde offerte voor een gespecificeerde prijs per 1.000 stuks niet simpelweg, zoals ze kennelijk heeft gedaan, mogen afgaan op de totaalprijs “onder de streep” als aanbod van [eiseres] , maar had de hele offerte moeten beoordelen, te meer nu die offerte een inconsistentie inhield ten aanzien van de berekening van de prijs per 1.000 stuks en de totaalprijs. Nu niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde 1] enig onderzoek in die zin heeft gedaan, komt haar geen beroep toe op het ontbreken van haar wil ten aanzien van de prijs bij het sluiten van de overeenkomst. Hetzelfde geldt voor het beroep op dwaling ex artikel 3:51 lid 3 BW.
5.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat tussen partijen een prijs van € 0,30 per envelop is overeengekomen en dat de subsidiaire vordering voor toewijzing gereed ligt. In het petitum van de dagvaarding wordt in dat kader een bedrag gevorderd van
€ 19.374,52 aan hoofdsom. Uit het lichaam van de dagvaarding blijkt echter van een hoofdsom inclusief transportkosten van € 19.306,90. Dit bedrag zal worden toegewezen, nu de grondslag voor het meerdere ontbreekt.
5.1
[eiseres] vordert primair de contractuele rente op grond van de algemene leveringsvoorwaarden. [gedaagde 1] heeft betwist dat deze voorwaarden op de juiste wijze ter hand zijn gesteld. [eiseres] heeft dit tijdens de comparitie van partijen erkend. De primair gevorderde contractuele rente wordt dan ook afgewezen.
5.11
Subsidiair vordert [eiseres] de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW. [gedaagde 1] heeft daartegen verweer gevoerd door te stellen dat de grondslag voor de gevorderde hoofdsom ontbreekt en dus de rente eveneens afgewezen dient te worden. Dit verweer gaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet op. Aangezien [gedaagde 1] verder geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke handelsrente, wordt dit gedeelte van de vordering toegewezen. [gedaagde 1] heeft evenmin verweer gevoerd tegen de gevorderde ingangsdatum van de wettelijke handelsrente. Derhalve is de primair gevorderde ingangsdatum, dertig dagen na de factuurdatum, zijnde 14 december 2017, toewijsbaar.
5.12
Hetgeen onder 5.10 wordt overwogen ten aanzien van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden geldt eveneens met betrekking tot de primair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
[eiseres] maakt subsidiair aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten berekend aan de hand van de staffel bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke incassokosten zijn zonder meer toewijsbaar, aangezien het in deze zaak gaat om een handelsovereenkomst gesloten na 16 maart 2013. Daarvoor schrijft de wet (artikel 6:96 lid 4 BW) een minimumvergoeding van € 40,00 voor, zonder dat aan verdere voorwaarden voldaan hoeft te worden of dat enige sommatie/aanmaning is verzonden. Reeds na het verstrijken van de betalingstermijn van de aan [gedaagde 1] verzonden factuur, zijn die kosten verschuldigd. [eiseres] heeft verder voldoende gesteld dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
Gelet op voornoemde staffel en hetgeen subsidiair wordt toegewezen, zal daarom een bedrag van € 968,07 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.13
De gevorderde hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten zal worden afgewezen gelet op hetgeen reeds onder 5.1 is overwogen. Wel ziet de kantonrechter aanleiding [gedaagde 1] , als overwegend in het ongelijk gestelde partij, te veroordelen in de proceskosten, begroot op € 98,01 aan explootkosten, € 952,00 aan griffierecht en € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 480,00).
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
De kantonrechter ziet geen redenen om [eiseres] in de proceskosten te veroordelen aan de zijde van [gedaagde 2] , aangezien de activiteiten van de gemachtigde van gedaagden voor beide gedaagden hetzelfde zijn geweest.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering jegens [gedaagde 2] af;
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 20.274,97 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de hoofdsom van € 19.306,90 vanaf
14 december 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
  • € 1.050,01 aan verschotten;
  • € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde;
  • beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien [gedaagde 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 131,00 € 131,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing te vermeerderen met btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35386