ECLI:NL:RBROT:2019:2379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
ROT 18/4654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser, die lijdt aan een chronische longaandoening en een hartaandoening, had een pgb aangevraagd voor ondersteuning bij het huishouden. Het college had echter besloten om de voorziening in de vorm van zorg in natura toe te kennen, omdat de ingediende documenten, waaronder het pgb-plan en de bijlage hulpverlener, niet volledig waren ingevuld.

Eiser had eerder een pgb ontvangen, maar bij de aanvraag voor verlenging waren de benodigde formulieren niet correct ingevuld. Het college had eiser de kans gegeven om de formulieren opnieuw in te vullen, maar dit was niet gebeurd. Eiser stelde in beroep dat hij financieel benadeeld werd door de weigering van het pgb en dat zijn dochter al jaren het huishouden verzorgde op basis van een pgb. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten om geen pgb toe te kennen, omdat niet was voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het verstrekken van een pgb. De rechtbank concludeerde dat de documenten niet voldoende informatie bevatten om te beoordelen of eiser of zijn vertegenwoordiger in staat waren de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de toekenning van zorg in natura terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van het correct invullen van de benodigde formulieren en de strikte voorwaarden die gelden voor de toekenning van een pgb onder de Wmo 2015.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/4654

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser], te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: H.P. de Jongste,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Wintjes.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een ondersteuningsarrangement op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend.
Bij besluit van 14 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiser is bekend met een chronische longaandoening en een hartaandoening. Als gevolg daarvan is bij eiser sprake van een verminderde inspanningstolerantie. Eiser ontving van verweerder een persoonsgebonden budget (pgb) voor de inkoop van ondersteuning bij het voeren van een huishouden.
1.2
Op 8 maart 2018 heeft eiser zich bij verweerder gemeld voor een verlenging van zijn indicatie. Op 8 mei 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en verweerder, waarbij een ondersteuningsplan is opgesteld. Dit ondersteuningsplan is door eiser ondertekend en tezamen met het door zijn vertegenwoordiger ingevulde pgb-plan en de ‘bijlage hulpverlener’ naar verweerder gezonden. Omdat deze documenten niet correct waren ingevuld, heeft verweerder eiser bij brief van 23 mei 2018 de gelegenheid geboden de formulieren nogmaals in te vullen. Daarbij heeft verweerder eiser erop gewezen dat indien de formulieren niet correct ingevuld worden geretourneerd, de voorziening in de vorm van zorg in natura wordt verstrekt. Op 4 juni 2018 heeft verweerder de documenten van eiser retour ontvangen. Het pgb-plan was niet volledig ingevuld, reden waarom verweerder bij het primaire besluit de voorziening in de vorm van zorg in natura heeft toegekend.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag, kort weergegeven, dat het door eiser ingediende pgb-plan en de ‘bijlage hulpverlener’ onvolledig zijn ingevuld en daardoor niet voldoen aan de gestelde eisen, zodat de voorziening niet kon worden verstrekt in de vorm van een pgb.
3. Eiser stelt in beroep dat zijn dochter al jaren het huishouden verzorgt op basis van een pgb. Door de weigering van verweerder om een pgb toe te kennen wordt eiser, zo stelt hij, in ernstige mate financieel belemmert. Eiser wil geen zorg in natura omdat hij niet voortdurend verschillende personen en instanties over de vloer wil hebben. Eisers schoonzoon verzorgt zijn administratie, maar mag van verweerder geen vertegenwoordiger zijn. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte verlangt dat er een plan wordt opgesteld om te controleren of er goed wordt schoongemaakt en dat het niet nodig is dat een derde zijn dochter aanwijzingen moet geven over het huishouden. Verder stelt eiser dat zijn schoonzoon alle formulieren heeft ingevuld en de pgb-test met goed gevolg heeft afgelegd. Daarnaast merkt eiser op dat verweerder te laat op zijn aanvraag heeft beslist en dat er niet eerder dan tijdens de hoorzitting contact is geweest tussen zijn schoonzoon en [medewerkster] van verweerder.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser beperkingen heeft als gevolg waarvan hij is aangewezen op een voorziening ten behoeve van het huishouden. In geding is of de voorziening in de vorm van zorg in natura dan wel als pgb wordt verstrekt.
5.1
Artikel 2.3.6, tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
5.2
Artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 bepaalt dat een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
5.3
Artikel 3.4.1, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018 (Combiverordening 2018) bepaalt dat als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening of een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, de cliënt daartoe volgens een door het college ter beschikking gesteld format een aanvraag en pgb-plan indient waarbij hij aangeeft:
a. wat hij met het pgb wenst in te kopen;
b. waarom hij de ondersteuning in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;
c. indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb
te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;
d. hoe hij de ondersteuning wenst te organiseren;
e. op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;
f. hoe hij de voorziening volgens een puntsgewijze begroting dan wel een gespecificeerde
offerte wenst te financieren;
De machtiging en verklaring als bedoeld in artikel 3.4.1, vijfde lid, maken deel uit van het
pgb-plan.
5.4.
Artikel 3.4.1, tweede lid, van de Combiverordening 2018 bepaalt dat een pgb alleen mogelijk is als naar het oordeel van het college wordt voldaan aan alle wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb:
a. er geen wettelijke weigeringsgrond van toepassing is;
b. de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen beoogde resultaat;
c. de kwaliteit van de met het pgb ingekochte ondersteuning minimaal voldoet aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren;
d. er op geen enkel manier druk is uitgeoefend op cliënt om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van deze persoon of organisatie te betrekken.
6.1
Eiser en zijn vertegenwoordiger hebben het pgb-plan en de ‘bijlage hulpverlener’, ook nadat verweerder daar nadrukkelijk op had gewezen, niet volledig ingevuld. Zo ontbreekt de verklaring dat de budgethouder of diens vertegenwoordiger verantwoordelijk is voor een juiste besteding van het pgb en dat de budgethouder of diens vertegenwoordiger de regie behoudt over het behalen van de resultaten zoals genoemd in het ondersteuningsplan, alsmede de verklaring dat het pgb-plan volledig en waarheidsgetrouw is ingevuld. Op de ‘bijlage hulpverlener’ zijn vragen over aan de hulpverlener te stellen kwaliteitseisen niet ingevuld. Verweerder is bevoegd om om deze informatie te vragen. Uit het beroepschrift noch uit de ter zitting gegeven toelichting blijkt van een genoegzame verklaring waarom eiser niet alle gevraagde informatie aan verweerder heeft verstrekt.
6.2
Als gevolg van het niet volledig invullen van de formulieren, kon verweerder niet vaststellen of eiser dan wel zijn vertegenwoordiger in staat te achten is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daarnaast kon verweerder niet vaststellen dat de hulpverlener voldoet aan de door verweerder gestelde kwaliteitseisen. Hieruit volgt dat verweerder tot de beoordeling heeft mogen komen dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verstrekken van een pgb, zodat de voorziening terecht in de vorm van zorg in natura is verstrekt.
7. Eisers stelling dat zijn dochter al jaren op basis van een pgb het huishouden op een goede manier verzorgt en er in zijn situatie niets is veranderd, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat per 1 januari 2018 de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb zijn aangescherpt. Gesteld noch gebleken is dat verweerder hiertoe niet bevoegd was. Dat eisers schoonzoon, zoals eiser stelt, aan de verplichtingen heeft voldaan en alle benodigde formulieren heeft ingevuld blijkt niet uit het dossier. Eisers stelling dat hij door de aanscherping van verweerders beleid financieel ernstig wordt benadeeld, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het pgb is geen inkomensvoorziening voor eiser of zijn zorgverlener, maar een verstrekkingsvorm van de toegekende maatwerkvoorziening. Niet gebleken is dat met de toekenning van de voorziening in onvoldoende mate een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid van eiser. Voor eisers stelling dat verweerder te laat op zijn aanvraag heeft beslist zijn in de stukken geen aanknopingspunten te vinden.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en
prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 maart 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.