ECLI:NL:RBROT:2019:2315

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
C/10/536933 / HA ZA 17-973
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat wegens beroepsfout in verzetprocedure

In deze zaak vordert eiser, een accountant, schadevergoeding van gedaagde, een advocaat, wegens een beroepsfout die heeft geleid tot het niet kunnen indienen van verweer in een verzetprocedure. Eiser had werkzaamheden verricht voor de nalatenschap van de heer [naam 1], maar werd niet op de hoogte gesteld van een zitting op 10 april 2013. Hierdoor was hij niet aanwezig en kon hij zijn vorderingen niet onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde, door niet adequaat te reageren op de informatie over de zitting, een beroepsfout heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst tussen partijen als een overeenkomst van opdracht moet worden gekwalificeerd en dat gedaagde niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De rechtbank komt tot de conclusie dat er causaal verband bestaat tussen de beroepsfout en de schade die eiser heeft geleden, bestaande uit onbetaalde facturen en advocaatkosten. Eiser vordert een totaalbedrag van € 29.195,38, maar de rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 17.950,92, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en openbaar uitgesproken op 6 maart 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/536933 / HA ZA 17-973
Vonnis van 6 maart 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te Brielle,
eiser,
advocaat mr. T.M. Kools te Roosendaal,
tegen
[gedaagde], handelende onder de naam [naam advocatenkantoor] ,
wonende te Brielle,
gedaagde,
advocaat mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 3 oktober 2017, met producties 1 t/m 15;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 6;
  • de brief van de rechtbank d.d. 10 januari 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van mr. Kools d.d. 31 mei 2018, houdende een eisvermindering, met bijlage (productie 16);
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 5 juni 2018 en de reactie daarop van mr. Van Oijen bij brief d.d. 20 juni 2018 (abusievelijk gedateerd 20 juni 2017).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is accountant en heeft, onder meer, gedurende dertig jaar de financiële administratie verzorgd van de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
[gedaagde] is advocaat en heeft gedurende meerdere jaren de belangen van [eiser] behandeld, waaronder in de nalatenschapskwestie van [naam 1] .
2.3.
Op 26 mei 2012 is [naam 1] overleden.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2012 is mr. C.C.J. [naam 3] (hierna: de vereffenaar) tot vereffenaar benoemd over de nalatenschap van [naam 1] .
2.5.
[eiser] heeft na het overlijden van [naam 1] een aantal nog openstaande declaraties voor werkzaamheden ten behoeve van [naam 1] ingediend bij de vereffenaar. De vereffenaar heeft deze declaraties, ter hoogte van een bedrag van € 6.997,20, voorlopig erkend en op de conceptuitdelingslijst d.d. 2 januari 2013 opgenomen.
2.6.
Tegen de rekening en verantwoording van de uitdelingslijst is door de erfgename van [naam 1] verzet aangetekend (hierna de verzetprocedure).
2.7.
Op 12 maart 2013 zijn de datum en het tijdstip (10 april 2013 om 13.30 uur) van de mondelinge behandeling van het verzet door de kantonrechter aan de vereffenaar meegedeeld.
2.8.
De vereffenaar heeft [eiser] noch [gedaagde] op de hoogte gesteld dat een mondelinge behandeling zou plaatsvinden. [eiser] heeft pas op de dag van de zitting bij e-mail d.d. 10 april 2013 om 11.01 uur van mevrouw [naam 2] (medecrediteur in de vereffening en belanghebbende in de verzetprocedure; hierna: [naam 2] ) vernomen dat die middag een mondelinge behandeling zou plaatsvinden.
2.9.
[eiser] heeft na de ontvangst van de e-mail van [naam 2] telefonisch contact opgenomen met het kantoor van [gedaagde] . Voorts heeft hij de e-mail van [naam 2] om 11.16 uur naar [gedaagde] doorgestuurd.
2.10.
Op 10 april 2013 heeft de mondelinge behandeling in de verzetprocedure plaatsgevonden. [eiser] noch [gedaagde] waren bij deze behandeling aanwezig.
2.11.
Bij e-mail d.d. 10 april 2013 om 14:15 uur heeft [eiser] aan [gedaagde] een e-mail doorgestuurd die [naam 2] op 10 april 2013 om 09:54 uur van haar advocaat [naam advocaat 1] heeft ontvangen. Die e-mail luidt onder meer:
"Kantonrechter De Winkel belde mij zojuist om te zeggen dat uitstel voor jouw zaak en die van [naam 2] akkoord is. De wederpartij had natuurlijk bezwaar gemaakt. De kantonrechter vindt dat jij en [naam 2] [rechtbank: collega van [naam 2] ] de zaak zorgvuldig moeten kunnen voorbereiden. Hij zal [naam 3] vanmiddag aanspreken op zijn stommiteit.
Het zou ook nog mogelijk zijn een uitgebreide schriftelijke reactie bij de kantonrechter in te dienen. Daarover moet nog maar even met [naam 2] overlegd worden."
2.12.
Bij e-mailbericht d.d. 12 april 2013 heeft [gedaagde] een door hem opgestelde conceptbrief aan het kantongerecht Rotterdam, waarin wordt verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling in de verzetprocedure, aan [eiser] gezonden met de mededeling dat de brief zal worden verzonden nadat [eiser] met de inhoud daarvan heeft ingestemd. De conceptbrief is niet verzonden aan het kantongerecht.
2.13.
Bij beschikking d.d. 13 juni 2013 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in de verzetprocedure. In de beschikking is onder meer overwogen:
"2) Terzake de vorderingen van mrs. [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2] heeft verzoekster aangevoerd dat niet is aangevoerd of aannemelijk is geworden dat deze vorderingen zien op werkzaamheden ten behoeve van de erflater of zijn bedrijf. Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat zij het vermoeden heeft dat de vorderingen zien op werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van mevrouw [naam 2] , voormalig partner van erflater, en daarom niet ten laste van de boedel moeten komen. Ook de vordering van de heer [eiser] is niet nader onderbouwd.
De vereffenaar heeft geen verweer gevoerd tegen het standpunt van verzoekster ten aanzien van deze drie vorderingen. Voorts blijkt uit niets dat die werkzaamheden ten behoeve van erflater of zijn bedrijf zijn verricht. Bovendien blijkt uit de door verzoekster overgelegde stukken dat [naam advocaat 2] heeft opgetreden als advocaat van mevrouw [naam 2] en de zuster van erflater in de procedure terzake de benoeming van een vereffenaar. Het standpunt van verzoekster komt daarmee gegrond voor, zodat het verzet van verzoekster tegen deze drie vorderingen zal worden toegewezen. De vereffenaar dient deze drie vorderingen daarom te (laten) verwijderen uit de akte van boedelbeschrijving."
2.14.
De vereffenaar heeft per brief d.d. 25 juni 2013 een kopie van de beschikking van de kantonrechter d.d. 13 juni 2013 aan [eiser] gezonden. Deze brief luidt onder meer:
"Naar aanleiding van de beschikking van de Rechtbank van 13 juni j.l., inzake de ingediende uitdelingslijst, die ik 21 juni j.l. in afwezigheid ontving, bijgaand een herziene uitdelingslijst, waarop uw vordering op de nalatenschap zoals ingediend bij de Rechtbank Rotterdam helaas niet meer voorkomt, gelet op deze beschikking. Ik sluit een kopie van de hiervoor bedoelde beschikking eveneens in.
Er is tegen
dezevordering geen verweer gevoerd omdat deze vordering in eerste instantie is erkend door de vereffenaar. Aangezien deze vordering echter integraal is afgewezen, en volgens mij, gelet op artikel 4:218 lid 5 BW in samenhang met artikel 187 Faillissementswet, niet tijdig beroep in cassatie is ingesteld (welk beroep door de te late toezending door de Rechtbank wellicht ook niet meer kan worden ingesteld), kan uw door de Rechtbank afgewezen vordering ad € 6.977,20 niet als boedelschuld worden erkend, en behoeft zij niet door de nalatenschap te worden betaald. Helaas is het niet anders."
2.15.
Bij e-mail d.d. 4 september 2014 heeft [gedaagde] de vereffenaar aansprakelijk gesteld en hem gesommeerd om de vordering van [eiser] van € 7.109,66 te voldoen. Reden hiervoor was het niet uitnodigen door de vereffenaar van [eiser] voor de mondelinge behandeling in de verzetprocedure. De vereffenaar heeft aan deze sommatie niet voldaan.
2.16.
[gedaagde] heeft namens [eiser] bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2014, ingediend tot ontslag van de vereffenaar wegens gewichtige redenen op grond van artikel 4:206 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) en tot benoeming van een nieuwe vereffenaar over de nalatenschap van erflater.
2.17.
Bij beschikking d.d. 29 april 2015 heeft de rechtbank Rotterdam [eiser] in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek tot ontslag van de vereffenaar afgewezen.
2.18.
Bij brief d.d. 23 juli 2015 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [eiser] luidt na eisvermindering - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de beroepsfout;
2. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 29.195,38 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2015, althans vanaf de datum van de onderhavige dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
3. [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, groot € 1.066,95;
4. [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de kosten van deze procedure, zulks met bepaling dat over het bedrag van de proceskostenveroordeling wettelijke rente verschuldigd is met ingang van veertien dagen na de datum van het in dezen te wijzen vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft zijn eis verminderd. Ingevolge artikel 129 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de eiser, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, te allen tijde zijn eis verminderen. Overigens heeft [gedaagde] ook geen bezwaar tegen de eisvermindering gemaakt. De rechtbank zal recht doen op de verminderde, onder 3.1 weergegeven, eis.
aansprakelijkheid - beroepsfout
4.2.
Niet in geschil is dat de tussen partijen gesloten overeenkomst als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW gekwalificeerd dient te worden.
4.3.
[eiser] grondt zijn vordering op een tekortkoming van [gedaagde] in zijn verbintenis uit de overeenkomst, althans op onrechtmatige daad, doordat hij een beroepsfout heeft gemaakt. De beroepsfout betreft (1) het geen enkele actie ondernemen richting de rechtbank nadat [gedaagde] op de hoogte was gesteld van de omstandigheid dat de mondelinge behandeling van de verzetprocedure op 10 april 2013 was en [gedaagde] en [eiser] daarbij niet aanwezig waren omdat zij daarvan te laat op de hoogte waren en/of (2) het niet tijdig hoger beroep aantekenen tegen de beschikking van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 13 juni 2013, althans het niet informeren van [eiser] dat er een beroepstermijn zal verstrijken. Als gevolg van deze beroepsfout heeft [eiser] schade geleden bestaande uit de door [eiser] in de vereffening van [naam 1] ingediende - niet door de vereffenaar betwiste - facturen ad € 6.977,20. Voorts bestaat deze schade uit de door [gedaagde] aan [eiser] gezonden facturen die door [eiser] zijn voldaan tot een bedrag van € 22.216,18. Deze facturen betreffen werkzaamheden van [gedaagde] met betrekking tot het aansprakelijk stellen van de vereffenaar, waaronder begrepen het verzoek tot ontslag van de vereffenaar (dossiernummer [nummer] ). Deze werkzaamheden vloeien voort uit de gemaakte beroepsfout en dienen redelijkerwijze niet voor rekening van [eiser] te komen.
4.4.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een beroepsfout. Hij stelt - voor wat betreft het eerste verwijt - dat hem geen verwijt kan worden gemaakt omdat het aan de vereffenaar en/of de rechtbank was om [eiser] van de zitting op de hoogte te stellen, alsmede dat [eiser] op de dag van de zitting zelf wel op de hoogte was.
4.5.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank het volgende voorop. Ingevolge artikel 7:401 BW dient de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Bij de beoordeling van de vraag of een advocaat bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen, gaat de rechtbank overeenkomstig vaste rechtspraak uit van de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het antwoord op de vraag of in een geval als het onderhavige voldoende zorgvuldigheid is betracht, is mede afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Daarbij geldt dat de verplichting van een advocaat om een hem opgedragen zaak met zorg te behandelen in beginsel meebrengt dat hij zich niet beperkt tot de verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd, maar dat hij zelfstandig beoordeelt wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar handelt.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden jegens [eiser] mag worden verwacht. [gedaagde] heeft verzuimd, op het moment dat hij van [eiser] had vernomen dat er diezelfde dag (10 april 2013) een mondelinge behandeling zou plaatsvinden en bleek dat noch hij noch [eiser] hierbij aanwezig zouden zijn, of kort daarna, met de kantonrechter contact op te nemen en te verzoeken alsnog verweer te mogen voeren, althans te verzoeken om een voortgezette mondelinge behandeling op een ander moment. Immers, gelet op de door [eiser] aan [gedaagde] op 10 april 2013 om 14.15 doorgestuurde e-mail van [naam advocaat 1] aan [naam 2] lag het voor de hand dat de kantonrechter als hierom werd gevraagd ook aan [eiser] uitstel zou verlenen voor het voeren van verweer, zoals hij dat aan [naam 2] heeft toegestaan. Daarmee is sprake van een beroepsfout en is [gedaagde] als opdrachtnemer aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden.
4.7.
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of [gedaagde] ook een beroepsfout heeft gemaakt door niet tijdig hoger beroep aan te tekenen tegen de beschikking van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 13 juni 2013, althans door [eiser] niet te informeren dat er een beroepstermijn zal verstrijken.
schade
4.8.
Vervolgens dient aan de orde te komen in hoeverre [eiser] schade heeft geleden als gevolg van deze beroepsfout.
a) facturen aan [naam 1] ad € 6.977,20
4.9.
[gedaagde] betwist het causaal verband tussen de gestelde schade uit hoofde van de onbetaald gebleven facturen van [eiser] ad € 6.977,20 en de beroepsfout, alsmede de hoogte van de gestelde schade. Daartoe heeft [gedaagde] het volgende aangevoerd.
- Twee door [eiser] aan [naam 1] gezonden facturen, ad € 943,07 d.d. 5 maart 2012 en ad € 842,82 d.d. 24 maart 2012, dateren van vóór het overlijden van [naam 1] . In een e-mail van 21 augustus 2013 heeft [eiser] aan [gedaagde] aangegeven dat alle door hem verrichte werkzaamheden voor de overlijdensdatum 26 mei 2012 zijn gefactureerd en de desbetreffende bedragen zijn ontvangen.
- Uit de specificatie van de rekeningen volgt dat een groot deel van de werkzaamheden van [eiser] ziet op de administratie van [naam 1] , salaris van zijn werknemers en aangifte erfbelasting. Vanaf oktober 2012 ziet ook een deel op de werkzaamheden op overleg met de vereffenaar, juridisch overleg en bespreking met de notaris.
- Ook door de vereffenaar is bij brief aan [eiser] d.d. 2 oktober 2014 zeer kritisch ingegaan op de diverse vorderingen van [eiser] . De vereffenaar stelt in die brief dat [eiser] geen werkzaamheden heeft verricht en dat de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht enkel voor boetes hebben gezorgd. De aangifte IB 2011 is nimmer door [eiser] gedaan. Dit terwijl diverse kosten in het specificatieoverzicht zien op de administratie 2011. Daarnaast heeft [eiser] werkzaamheden verricht voor de aangifte erfbelasting wat tot de werkzaamheden van de vereffenaar behoorde.
Het voorgaande in aanmerking nemende is uitgesloten, aldus [gedaagde] , dat de vordering op de uitdelingslijst was blijven staan in de situatie dat [gedaagde] geen beroepsfout zou hebben gemaakt.
4.10.
De rechtbank oordeelt als volgt. De vordering ad € 6.977,20 is in eerste instantie door de vereffenaar erkend en op de (voorlopige) uitdelingslijst opgenomen. Uit de beschikking van de kantonrechter d.d. 13 juni 2013 volgt dat deze vordering van de uitdelingslijst dient te worden verwijderd, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank gaat er vanuit dat als [eiser] in de verzetprocedure was verschenen, hij deze vordering had kunnen onderbouwen, nu onbetwist is dat [eiser] gedurende 30 jaar de administratie van [naam 1] heeft verricht. Aannemelijk is daarmee dat als [eiser] verweer had gevoerd in de verzetprocedure deze vordering op de uitdelingslijst was blijven staan.
Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het aan de beroepsfout van [gedaagde] is te wijten dat dit niet met zekerheid kan worden gezegd, omdat [eiser] door de beroepsfout de mogelijkheid is ontnomen om verweer te voeren.
Derhalve is sprake van causaal verband tussen de beroepsfout en deze schade. De schade tot dit bedrag komt voor vergoeding in aanmerking, behoudens de factuurbedragen ad € 943,07 d.d. 5 maart 2012 en ad € 842,82 d.d. 24 maart 2012. Tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] heeft [eiser] zijn stellingen dat deze factuurbedragen nog niet aan hem zijn voldaan onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. In dit verband wijst de rechtbank erop dat [eiser] ter comparitie heeft verklaard dat hij niet weet of de facturen die dateren van voor het overlijden van [naam 1] zijn voldaan. Hiermee kon [eiser] niet volstaan. Van hem mocht verwacht worden dat hij - al dan niet onderbouwd met ter zake doende afschriften uit zijn administratie - aannemelijk had gemaakt dat nog geen betalingen van deze facturen had plaatsgevonden. Voor toewijzing in aanmerking komt derhalve een bedrag van (€ 6.977,20 - € 943,07 - € 842,82 =) € 5.191,31.
b) advocaatkosten ad € 22.216,18
4.11.
[gedaagde] betwist het causaal verband tussen de gestelde schade uit hoofde van de door [gedaagde] verstuurde declaraties voor zijn werkzaamheden in het dossier [naam 1] ad € 22.216,18 en de beroepsfout, alsmede de hoogte van de gestelde schade. Daartoe heeft [gedaagde] het volgende aangevoerd.
De totale hoogte van de ingediende declaraties in het dossier [nummer] bedraagt € 12.759,61 en niet het door [eiser] gestelde bedrag van € 22.216,18.
[eiser] heeft zich de kosten van [gedaagde] voor het aanwezig zijn ter zitting en het voeren van de verzetprocedure bespaard. Die kosten kunnen worden weggestreept tegen het door [gedaagde] aan [eiser] in rekening gebrachte bedrag van € 12.759,61, nu dit een op grond van artikel 6:100 BW te verrekenen voordeel betreft.
4.12.
De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil tussen partijen is dat [gedaagde] namens [eiser] de vereffenaar aansprakelijk heeft gesteld en de procedure stekkende tot ontslag van de vereffenaar heeft gevoerd en hiervoor kosten heeft gemaakt. Evenmin is in geschil dat dit is gebeurd om het eerdere verzuim om verweer te voeren in de verzetprocedure te herstellen en de vordering van [eiser] alsnog op de uitdelingslijst opgenomen te krijgen. Nog daargelaten of de aansprakelijkheidsstelling en de procedure tegen de vereffenaar de geëigende weg waren om dat doel te bereiken, heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij, zoals [eiser] stelt, [naam 3] niet aansprakelijk zou hebben gesteld en de procedure tegen [naam 3] niet zou hebben gevoerd als de beroepsfout niet zou zijn gemaakt. Derhalve bestaat er causaal verband tussen de voor beroepsfout enerzijds en de schade bestaande uit de gemaakte kosten voor de aansprakelijkheidsstelling en voor de procedure tegen de vereffenaar anderzijds.
4.13.
Het lag op de weg van [gedaagde] , als degene die een beroep doet op artikel 6:100 BW, om in dit verband gemotiveerd te stellen welke werkzaamheden hij zou hebben verricht als verweer was gevoerd in de verzetprocedure en welke kosten hij daarvan bij [eiser] in rekening zou hebben gebracht. Nu [gedaagde] dit heeft nagelaten wordt zijn beroep op voordeelstoerekening reeds om deze reden verworpen.
4.14.
Partijen verschillen van mening over de vraag op welk bedrag de facturen die zijn verzonden in de zaak met dossiernummer [nummer] sluiten. De rechtbank stelt vast dat de volgende facturen met nr. [nummer] in het geding zijn gebracht:
00004311 € 155,36
00004162 € 1.200,88
00004243 € 2.269,31
00004254 € 2.414,68
00004286 € 984,29
00003938 € 4.801,28
00003651 € 621,46
00003641 € 1.294,70
00003775 € 129,47
00003444 € 1.139,34
00003484 € 517,88
subtotaal € 15.528,65
00004166 - € 293,38
00003945 - € 2.381,28
3496
- € 94,38
Totaal € 12.759,61
Dit bedrag komt overeen met het door [gedaagde] uitgerekende bedrag. De juistheid van dit bedrag is door [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist. Onvoldoende in dit verband is het enkel overleggen van grootboeken met een berekening, mede gelet op het feit dat de door [eiser] zelf overgelegde facturen (eveneens) sluiten op een bedrag van € 12.759,61. Tot dit bedrag komt deze schadepost derhalve voor vergoeding in aanmerking.
4.15.
De door [eiser] als gevolg van de beroepsfout van [gedaagde] geleden schade bedraagt derhalve in totaal (€ 12.759,61 + € 5.191,31 =) € 17.950,92.
4.16.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal niet worden toegewezen, nu [eiser] daarbij, naast de veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, geen belang meer heeft.
wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.17.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente als zodanig niet betwist, evenmin als de datum (1 augustus 2015) van het intreden van verzuim, zodat de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 17.950,89 vanaf die datum toewijsbaar is.
4.18.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten als zodanig niet betwist. Overeenkomstig het Besluit vergoeding wordt deze vergoeding, berekend op basis van het toegewezen bedrag, vastgesteld op een bedrag van € 954,51.
4.19.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 105,00
- griffierecht € 883,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2,0* punten × tarief € 543,00)
Totaal € 2.074,00
* dagvaarding (1) en comparitie (1)

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 17.950,92
,vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 1 augustus 2015 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 954,51 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.074,00
,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019.
2111/1582