ECLI:NL:RBROT:2019:2276

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
C/10/543065 / HA ZA 18-67
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van roerende zaken en administratie na overlijden van partner

In deze zaak vorderde eiser, wonende in Moskou, de teruggave van roerende zaken en administratie van de vennootschap onder firma (VOF) na het overlijden van zijn voormalige partner, [gedaagde 2]. Eiser stelde dat hij recht had op contante opnames en belastingteruggaven die door [gedaagde 2] onterecht waren overgemaakt naar zijn privérekening. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van eiser onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank wees de vorderingen tot teruggave van de roerende zaken af, omdat eiser niet had aangetoond dat deze zaken zijn eigendom waren. De rechtbank concludeerde dat de roerende zaken eigendom waren van [gedaagde 2] en nu van [gedaagde 1], de enig erfgenaam. Eiser had ook niet voldoende bewijs geleverd voor zijn vordering van € 126.149,-, die hij stelde te hebben onttrokken door [gedaagde 2]. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die op € 4.979,00 werden begroot. De enige vordering die werd toegewezen was de teruggave van een specifiek schilderij, dat door [gedaagde 1] werd erkend als eigendom van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/543065 / HA ZA 18-67
Vonnis van 27 maart 2019 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te Moskou (Russische Federatie),
eiser,
advocaat mr. J.J.H. van der Meijden te Culemborg,
tegen

1.[gedaagde 1] , wonende te Hoogeveen,

2.
ERVEN VAN WIJLEN DE HEER [gedaagde 2],
gedaagden,
advocaat mr. A.A. Bos te Zwolle.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “ [gedaagde 1] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 11 juli 2018;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de op 6 maart 2019 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
De uitspraak van dit vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een affectieve relatie gehad met de heer [gedaagde 2] (hierna: [gedaagde 2] ). [gedaagde 2] woonde aan de [adres] te Noordeloos en bezat het recht van erfpacht op die woning.
2.2.
Op 18 juni 1991 heeft [eiser] met [gedaagde 2] een samenlevingsovereenkomst gesloten. In artikel 2a van deze samenlevingsovereenkomst is overeengekomen dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen bestaat, behoudens goederen die gezamenlijk zijn verworven.
2.3.
[eiser] en [gedaagde 2] waren beiden vennoot in de vennootschap onder firma [naam firma] (hierna: de VOF). De VOF is op 1 december 1992 opgericht. De inschrijving van de VOF is op 17 mei 2016 ambtshalve doorgehaald in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.4.
Bij [gedaagde 2] is in 2012 een fatale longziekte geconstateerd. [gedaagde 1] is toen mantelzorger van [gedaagde 2] geworden. Tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] bestond geen affectieve relatie, wel al meer dan 30 jaar een vriendschappelijke relatie.
2.5.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn op 26 november 2013 een geregistreerd partnerschap in gemeenschap van goederen aangegaan.
2.6.
[gedaagde 2] is op 30 januari 2017 overleden. [gedaagde 1] is uit hoofde van diens testament d.d. 27 december 2013 enig erfgenaam van [gedaagde 2] en executeur van diens nalatenschap.

3.De vordering

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de aan hem toekomende contante opnames en belastingrestituties van in totaal € 135.149,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
[gedaagde 1] te veroordelen tot afgifte van de roerende zaken als omschreven in randnummer 8 van de dagvaarding, alsmede alle administratieve bescheiden betreffende de VOF, binnen 8 dagen na het door de rechtbank te wijzen vonnis, en te bepalen dat [gedaagde 1] een dwangsom verbeurt ten gunste van [eiser] van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] in gebreke blijft aan de in deze alinea vermelde afgifte te voldoen;
[gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding waaronder mede wordt begrepen de kosten van de gelegde en eventueel nog te leggen (conservatoire) beslagen of andere maatregelen, de noodzakelijke reis- en verblijfkosten en verletkosten van [eiser] en het salaris en de noodzakelijke verschotten van de gemachtigde van [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente over de door de rechtbank uit te spreken proceskostenveroordeling, vanaf de achtste dag dat [gedaagde 1] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met voldoening van de proceskosten, tot de dag van algehele voldoening toe, en te vermeerderen met de na het vonnis te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan, waaronder eventueel te maken ontruimingskosten op vertoon van de daartoe nodige, in dit vonnis te vermelden, bescheiden op de voet van artikel 3:299 lid 3 BW en onder afgifte van de bevelschrift ex artikel 237 lid 4 Rv, voor nakosten met een bedrag van € 131,-, dan wel, indien betekening van het in deze te wijzen vonnis plaatsvindt nakosten ad € 199,-.
3.2.
[eiser] heeft het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. [gedaagde 1] is de enig erfgenaam van [gedaagde 2] , zodat [gedaagde 1] onder algemene titel rechtsopvolger is van het vermogen van [gedaagde 2] . Na het overlijden van [gedaagde 2] bevonden zich nog persoonlijke eigendommen van [eiser] en de administratie van de VOF in de woning van [gedaagde 2] . Omdat deze eigendommen van [eiser] zijn, heeft hij afgifte van deze eigendommen gevorderd.
[eiser] heeft gelet op de beëindiging van de VOF nog gelden daaruit te goed. De VOF was de spaarpot van [eiser] en [gedaagde 2] . [eiser] was de commerciële man en [gedaagde 2] richtte zich vooral op de administratie. Na het overlijden van [gedaagde 2] bleek de spaarpot leeg te zijn. [eiser] is voor de gek gehouden door [gedaagde 2] . [gedaagde 2] heeft de IB-aangifte voor [eiser] ingevuld voor het jaar 2009. Uit deze aangifte, die [eiser] pas recent heeft ontvangen, blijkt dat [eiser] € 126.149,- in contanten zou hebben opgenomen. [eiser] heeft in 2009 echter geen gelden (contant) ontvangen. [gedaagde 2] laat [eiser] opdraaien voor opnames die [eiser] niet gedaan heeft noch heeft ontvangen.
[gedaagde 2] heeft daarnaast teruggaven inkomstenbelasting ten behoeve van [eiser] op de bankrekening van de VOF laten storten ten bedrage van € 7.500,- en € 1.500,- en die bedragen vervolgens naar zijn eigen privérekening overgemaakt. Dit blijkt uit overgelegde Rabobank-afschriften. Hierdoor heeft [gedaagde 2] zich verrijkt ten nadele van [eiser] .

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde 1] heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd en daartoe het volgende aangevoerd.
4.2.
[eiser] en [gedaagde 2] hebben een relatie gehad en hebben met elkaar samengewoond, maar die relatie is in 1996 verbroken. [eiser] is toen weer naar Rusland verhuisd. De samenlevingsovereenkomst is met het einde van de relatie en het vertrek van [eiser] naar Rusland in 1996 met wederzijds goedvinden beëindigd. Daarnaast volgt uit de samenlevingsovereenkomst dat er geen gemeenschap van goederen heeft bestaan tussen [eiser] en [gedaagde 2] . Zaken en vermogensbestanden die aan [eiser] in eigenkom toebehoorden, heeft hij na het einde van de relatie reeds meegenomen naar Rusland. Eventuele gezamenlijke zaken en vermogensbestanddelen zijn verdeeld. Het tijdsverloop leidt er verder toe dat een vordering tot afgifte gebaseerd op de samenlevingsovereenkomst gezien het bepaalde in artikel 3:307 BW is verjaard.
4.3.
[gedaagde 1] heeft daarnaast betwist dat de onder randnummer 8 van de dagvaarding genoemde roerende zaken in eigendom toebehoren aan [eiser] . Deze waren het eigendom van [gedaagde 2] en nu van [gedaagde 1] als zijn enig erfgenaam. [eiser] heeft nog geen begin van bewijs overgelegd dat hij eigenaar is van de zaken. [gedaagde 1] heeft aankoopbewijzen op naam van [gedaagde 2] gevonden en overgelegd van de Miele wasdroger en wasmachine, de keuken, het Oosters tapijt, de glazen tafel en de bank.
4.4.
[gedaagde 1] heeft alleen de roerende zaken in zijn bezit die de deurwaarder in beslag heeft genomen. De andere gevorderde roerende zaken zijn niet in het bezit of macht van [gedaagde 1] , zodat hij die niet kan afgeven.
4.5.
De administratie van de VOF heeft [gedaagde 1] nooit in zijn bezit of macht gehad. [gedaagde 1] heeft deze ook niet vernietigd. De vordering tot afgifte van de administratie moet daarom ook worden afgewezen.
4.6.
De beweringen van [eiser] over de VOF zijn onjuist. Het klopt niet dat [eiser] vanwege de beëindiging van de VOF nog geld te goed heeft van [gedaagde 2] en thans van [gedaagde 1] als diens rechtsopvolger. De VOF maakte jarenlang geen winst en er was geen aanzienlijk positief saldo op de kapitaalrekening van de VOF. De taakverdeling die [eiser] schetst is ook onjuist, want juist [eiser] hield zich bezig met de administratieve en financiële kant van de VOF. Hij bewaarde ook de administratie van de VOF. De VOF was maar van beperkte omvang en stelde feitelijk niets voor. De onderneming is bovendien feitelijk gestaakt toen [eiser] in 1996 naar Rusland terugkeerde.
4.7.
De geldvordering van € 126.149,- is door [eiser] onvoldoende onderbouwd. De onderliggende IB-aangifte 2009 is niet overgelegd. Daarnaast blijkt uit niets dat [gedaagde 2] of [gedaagde 1] een onjuiste belastingaangifte heeft gedaan. Door [gedaagde 1] wordt betwist dat [eiser] het geld nooit heeft ontvangen. Mocht [eiser] al een vordering op [gedaagde 1] hebben, dan is die bovendien verjaard.
4.8.
De geldvorderingen van € 7.500,- en € 1.500,- worden ook bestreden door [gedaagde 1] . Ten eerste betwist [gedaagde 1] dat deze geldbedragen toekomen aan [eiser] . Ook als het wel belastingteruggaven van [eiser] zijn, dan wordt door [gedaagde 1] betwist dat [gedaagde 2] zich met deze bedragen heeft verrijkt. Dit blijkt niet uit de enkele overboekingen van € 7.500,- en € 1.500,-. [eiser] heeft ook in dit kader niet aan zijn stel- en bewijsplicht voldaan. Subsidiair is deze vordering verjaard.
4.9.
[gedaagde 1] heeft als subsidiair verweer aangevoerd dat de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring moet worden afgewezen. [eiser] heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland of in welk ander land dan ook, zodat er een reëel restitutierisico bestaat bij een veroordelend vonnis.

5.De beoordeling

Persoonlijke eigendommen
5.1.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zijn eigendommen in de woning van [gedaagde 2] heeft achtergelaten. Hij heeft daarom gevorderd dat [gedaagde 1] deze roerende zaken aan hem teruggeeft. Volgens [eiser] gaat het om de volgende roerende zaken, die ook in randnummer 8 van de dagvaarding zijn opgenomen:
  • Miele wasmachine en Miele droger;
  • Slaapkamerkast met spiegels wit;
  • Panasonic dubbele cassetterecorder;
  • JVC recorder;
  • Computers van VOF;
  • Handgemaakte Delft blauwe suikerpot, melkkan en vaas;
  • 2 donzen dekbedden;
  • Roze handgemaakt Tunesisch tapijt;
  • Muziek Cd’s waaronder: Symfonische Russische, Queen, Pet Shop Boy’s;
  • Pannenset, met goudkleurige handvatten (Swiss made);
  • JVC videocamera;
  • Glazentafel rechthoekig;
  • Natuurhouten keuken met marmeren keukenblad;
  • Eiken wandmeubel met glazen deuren;
  • Bordeaux gekleurde lederen design bank/divan;
  • 1 meter hoog en 0,5 meter breed sculptuur-schilderij (blauw en groen) van moderne kunst;
  • Zilveren bestek-set;
  • Servies, Tsjechisch, bloemenprint blauw/roze met gouden rand;
  • Boeken in de Russische taal;
  • Kunst catalogen over musea zoals Hermitage, Poesjkin, Louvre;
  • Donkerblauwe Van Bommel schoenen maat 40/41.
5.2.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde 1] erkend het 1 meter hoge en 0,5 meter brede sculptuur-schilderij (blauw en groen) van moderne kunst in zijn bezit is en heeft hij verklaard dat [eiser] dit schilderij mag hebben. [gedaagde 1] heeft hiermee dus erkend dat dit schilderij aan [eiser] toebehoort, zodat de rechtbank zal bepalen dat [gedaagde 1] dit schilderij aan [eiser] moet afgeven. Omdat [gedaagde 1] zelf heeft aangeboden dat [eiser] het schilderij mag hebben, is er geen aanleiding om een dwangsom aan de teruggave te verbinden. De rechtbank acht een termijn van 15 dagen voor teruggave redelijk.
5.3.
[gedaagde 1] heeft betwist dat [eiser] eigenaar is van de andere door [eiser] gevorderde roerende zaken, want volgens [gedaagde 1] was [gedaagde 2] de eigenaar hiervan. Voor een deel van de roerende zaken, namelijk de Miele wasdroger en wasmachine, de keuken, het Oosters tapijt, de glazen tafel en de bank, heeft [gedaagde 1] facturen overgelegd die op naam van [gedaagde 2] staan. Daarnaast heeft [gedaagde 1] gewezen op de samenlevingsovereenkomst waarin geen gemeenschap van goederen is overeengekomen en die volgens [gedaagde 1] in 1996 is beëindigd door het eindigen van de relatie tussen [eiser] en [gedaagde 2] .
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het gelet op deze gemotiveerde betwisting op de weg van [eiser] had gelegen om zijn stelling dat hij de eigenaar is van de gevorderde roerende zaken nader te onderbouwen. Hij heeft dat echter niet gedaan. Hij heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat hij facturen heeft waaruit blijkt dat hij de goederen heeft aangeschaft, terwijl [gedaagde 1] wel facturen heeft overgelegd die op naam van [gedaagde 2] staan. Deze facturen rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat [gedaagde 2] ook de eigenaar was van de gevorderde roerende zaken. [eiser] heeft ook niet toegelicht op welke manier hij eigenaar is geworden van de goederen. Nu [eiser] niet aan zijn (nadere) stelplicht heeft voldaan is bewijslevering niet aan de orde en wordt deze vordering van [eiser] afgewezen.
5.5.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [eiser] ook onvoldoende heeft gesteld dat de roerende zaken daadwerkelijk in het bezit zijn van [gedaagde 1] . Volgens [gedaagde 1] heeft hij alle goederen die van [eiser] waren al aan hem teruggegeven en zijn er geen goederen van [eiser] meer in zijn bezit. [eiser] heeft niet nader toegelicht dat de goederen wel nog in het bezit van [gedaagde 1] zijn, zodat ook om deze reden de vordering niet kan worden toegewezen.
Administratie
5.6.
[eiser] heeft voorts gevorderd dat [gedaagde 1] de administratie van de VOF aan hem afgeeft. Uit het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat [eiser] hiermee ook de digitale administratie bedoelt. Door [gedaagde 1] is echter betwist dat hij deze (papieren en digitale) administratie in zijn bezit of macht heeft. Er bevond zich volgens [gedaagde 1] wel een computer in de woning van [gedaagde 2] , maar die is volgens [gedaagde 1] door hem en van [gedaagde 2] gekocht in 2014 en bevat geen administratie van de VOF. Gelet op deze betwisting had het op de weg van [eiser] gelegen om nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de administratie wel in het bezit van [gedaagde 1] is. Dit heeft [eiser] echter niet gedaan, zodat deze vordering ook niet voor toewijzing in aanmerking komt en zal worden afgewezen.
Geldvordering: € 126.149,-
5.7.
[eiser] heeft € 126.149,- gevorderd van [gedaagde 1] . Tijdens de comparitie van partijen heeft [eiser] ter onderbouwing een begeleidende brief van 1 juli 2010 bij de aangifte inkomstenbelasting 2009 laten zien. Deze brief is gericht aan [eiser] op het adres [adres] te Noordeloos. Op blad 1 van de bijgevoegde aangifte staat dat [eiser] € 126.149,- privé heeft onttrokken in contanten. [eiser] heeft echter gesteld dat hij dit bedrag niet contant heeft opgenomen, maar dat [gedaagde 2] dit heeft gedaan. Dat het zo is gegaan heeft [gedaagde 1] betwist.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat uit de toelichting van [eiser] niet volgt dat de belastingaangifte verkeerd is ingevuld. Als dat al het geval is, dan heeft [eiser] ook onvoldoende toegelicht waarom [gedaagde 2] hiervoor verantwoordelijk was. Ook heeft [eiser] niet onderbouwd dat er een contante opname van € 126.149,- is geweest en hij niet degene is geweest aan wie dit bedrag ten goede is gekomen. Dit betekent dat de gevorderde betaling van € 126.149,- niet kan worden toegewezen, omdat [eiser] onvoldoende feiten heeft gesteld die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden.
Geldvordering: € 1.500,- en € 7.500,-
5.9.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde 2] ten onrechte twee belastingteruggaven van [eiser] overgeboekt naar zijn eigen privérekening en zichzelf hierdoor ongerechtvaardigd verrijkt.
5.10.
De rechtbank stelt voorop dat voldoende vast is komen te staan dat de twee overboekingen van de Belastingdienst naar de bankrekening van de VOF belastingteruggaven van [eiser] zijn, omdat het sofinummer van [eiser] in de omschrijvingen is opgenomen. Dit betekent echter niet dat ook vaststaat dat [gedaagde 2] deze belastingteruggaven heeft “ingepikt”. Door [gedaagde 1] is dit gemotiveerd betwist. Volgens [gedaagde 1] leiden de enkele overboekingen door [gedaagde 2] van het bedrag van € 7.500,- op 5 januari 2012 en het bedrag van € 1.500,- op 4 juni 2012 van de bankrekening van de VOF naar de bankrekening van [gedaagde 2] er nog niet toe dat [eiser] een vordering op [gedaagde 2] heeft, want er kan ook om een andere reden geschoven zijn met geld. De rechtbank is het hiermee eens. Het had op de weg van [eiser] gelegen om nader toe te lichten dat [gedaagde 2] zich met deze overboekingen ongerechtvaardigd heeft verrijkt, maar dat heeft [eiser] niet gedaan. Dit betekent dat ook deze vordering wordt afgewezen.
5.11
Gelet op hetgeen onder 5.8 en 5.10 is overwogen behoeft geen beslissing te worden genomen over de door [gedaagde 1] gevoerde verjaringsverweren.
5.12
Tijdens de comparitie waren [eiser] en [gedaagde 1] het erover eens dat [gedaagde 1] enig erfgenaam is van [gedaagde 2] . De vordering tegen gedaagde 2 zal daarom worden afgewezen.
proceskosten
5.13.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op € 1.565,00 aan griffierecht en € 3.414,00 (2,0 punten × tarief € 1.707,00) aan salaris advocaat. Het totaal bedrag komt daarmee uit op € 4.979,00. De apart gevorderde nakosten komen tevens voor toewijzing in aanmerking op de wijze als in het dictum bepaald.

6.De beslissing

De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde 1] tot afgifte aan [eiser] van het 1 meter hoge en 0,5 meter brede sculptuur-schilderij (blauw en groen, moderne kunst) binnen 15 dagen na betekening van dit vonnis;
wijst de andere vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 4.979,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019.
3120