ECLI:NL:RBROT:2019:2248

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
10/183386-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak en veroordeling voor het voorhanden hebben van cocaïne en voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 januari 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Albanië, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van 1,5 kilogram cocaïne, maar de rechtbank sprak hem vrij van dit feit. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte als medepleger kon worden aangemerkt, aangezien niet kon worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de cocaïne die bij een medeverdachte was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat nader onderzoek naar de exclusiviteit van de stempel met de afdruk 'RR' en andere relevante zaken niet had plaatsgevonden, wat leidde tot de vrijspraak voor het eerste feit.

Voor de feiten 2 en 3, die betrekking hadden op het opzettelijk aanwezig hebben van 10,5 gram cocaïne en voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel schuldig was. De rechtbank vond het onaannemelijk dat de verdachte, als hoofdbewoner van de woning, geen weet had van de aangetroffen drugs en versnijdingsmiddelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 5 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in verdovende middelen. Daarnaast werd een geldbedrag van € 600,00 verbeurd verklaard, dat als opbrengst van de strafbare feiten werd beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/183386-18
Datum uitspraak: 11 januari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Albanië) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2018 en 11 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 600,00.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het er alle schijn van dat de medeverdachte de bij hem aangetroffen hoeveelheid cocaïne heeft meegenomen uit de woning waar de verdachte verbleef en toen ook aanwezig was. In die woning zijn immers een drukpers en stempelplaten aangetroffen waarmee een afdruk van de letters “RR” kan worden gemaakt. Een soortgelijke afdruk stond op de bij de medeverdachte aangetroffen pakketten cocaïne. Ook is in de woning folie aangetroffen dat gelijkenis vertoont met de folie waarin de bij medeverdachte aangetroffen cocaïne was verpakt. Bovendien is tijdens de observatie gezien dat de medeverdachte uit de portiek aan de [adressen delict] is gekomen vlak voordat hij is aangehouden met de verdovende middelen.
Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden had nader onderzoek naar de exclusiviteit van de stempel met de afdruk “RR” , alsmede onderzoek naar de verschillende soorten folie of achtergebleven drugsresten in de persen, in de rede gelegen. Deze onderzoeken hebben niet plaatsgevonden. Nu ook niet is vastgesteld dat de medeverdachte daadwerkelijk in de woning van de verdachte is geweest en ook op basis van de onderzochte telefoons niet kan worden vastgesteld dat er tussen de verdachte en de medeverdachten contacten hebben plaatsgevonden, kan de verdachte niet als medepleger worden aangemerkt van het voorhanden hebben van de bij de medeverdachte aangetroffen cocaïne. De verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feiten 2 en 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de in zijn woning aangetroffen verdovende middelen. De verdachte heeft over de overige aangetroffen goederen verklaard dat deze niet van hem, maar van de vorige bewoner “ [naam] ” waren, en dat hij deze voor hem bewaarde totdat hij de spullen op kwam halen.
4.2.2.
Beoordeling
Op 14 september 2018 is onderzoek gedaan naar mogelijke drugsgerelateerde strafbare feiten in portiekwoningen aan de [adressen delict] in Rotterdam. Dit onderzoek vond plaats nadat uit eerdere mutaties bleek dat een groep Albanezen zich vanuit deze woningen mogelijk zou bezighouden met de handel in harddrugs. De verdachte verblijft in de woning aan de [adres delict] . Op 14 september 2018 is tijdens een observatie van het portiek gezien dat de verdachte zich in het bijzijn van een andere persoon op het balkon van voornoemde woning bevond. Vervolgens zijn bij een medeverdachte, nadat is gezien dat die kort daarvoor de portiek aan de [adressen delict] had verlaten, drie pakketten met in totaal 1,5 kilogram cocaïne aangetroffen.
Op 14 september 2018 heeft de politie de woning van de verdachte aan de [adres delict] doorzocht. Daarbij is in het keukenkastje 199,6 gram van een middel aangetroffen waarvan werd vermoed dat het om harddrugs ging. Door het NFI is vastgesteld dat 10,5 gram daarvan de harddrugs cocaïne bevatte en dat de rest (189,1 gram) lidocaïne bevat. Tevens zijn voorwerpen (zoals een drukpers en stempelplaten voor een pers) die verband houden met de handel in drugs in de woning aangetroffen. Voorts zijn verschillende middelen in de woning aangetroffen waarvan later door het NFI is vastgesteld dat dit om paracetamol, mannitol, boorzuur, fenacetine en lidocaïne gaat. Dit zijn middelen waarvan algemeen bekend is dat deze als versnijdingsmiddel worden gebruikt.
De verdachte heeft verklaard dat hij op het moment van de doorzoeking sinds twee maanden de hoofdbewoner was van de woning nadat hij deze eerder aan andere Albanezen had verhuurd. Ook heeft hij verklaard als enige een sleutel van die woning te hebben. Tevens is door hem verklaard dat hij niet wist van drugs in de woning en dat hij nog spullen in bewaring had voor de vorige bewoner, die door hem “ [naam] ” wordt genoemd. Deze “ [naam] ” heeft volgens de verdachte twee tot drie maanden de tijd van hem gekregen om de spullen op te komen halen.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij niet wist van de aangetroffen drugs. De gevonden hoeveelheid cocaïne bevond zich immers in een keukenkastje. Het is onaannemelijk dat de verdachte, bij normaal gebruik van de woning en de zich daarin bevindende keuken, geen weet heeft gehad van de zich in het kastje bevindende drugs. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor een hoeveelheid van 10,5 gram cocaïne omdat van de overige in het kastje aangetroffen hoeveelheid (189,1 gram) door het NFI is vastgesteld dat dit lidocaïne betrof.
De stelling van de verdachte dat hij de overige goederen (zoals de drukpers en de versnijdingsmiddelen) nog in bewaring hield voor de vorige bewoner die door hem “ [naam] ” wordt genoemd, vindt voorts geen enkele steun in het dossier. De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer dat de verdachte geen wetenschap had van de aangetroffen versnijdingsmiddelen dat de verdachte zelf bij de politie heeft verklaard over de aanwezigheid van “vermengspul” in de woning.
Medeplegen
Omdat van wetenschap bij de medeverdachte van de in woning aangetroffen cocaïne niet is gebleken, zal de verdachte ter zake van het medeplegen van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 10,5 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot middelen van lijst I van de Opiumwet.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 14 september 2018 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
10,5gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 14 september 2018 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne , zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen ongeveer 6.294,9 gram paracetamol en 673 gram mannitol en 201 gram boorzuur (boric acid) en 104,6 gram fenacetine (phenacetin) en
210,7gram lidocaïne, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
(2.)
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod; en
(3.)
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een grote hoeveelheid (in totaal ruim zeven kilogram) versnijdingsmiddelen en een hoeveelheid cocaïne. In het huis waarin de middelen zijn aangetroffen, zijn ook andere goederen aangetroffen die bestemd zijn om harddrugs mee te bereiden of bewerken. De combinatie van de grote hoeveelheden versnijdingsmiddelen en de aangetroffen drugs brengt de rechtbank tot de conclusie dat zich in het huis een ingerichte productielijn voor (het versnijden van) hard drugs heeft bevonden.
Uit het bezit van genoemde middelen blijkt betrokkenheid van de verdachte bij de handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door de verspreiding en het gebruik van harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Ten slotte leidt handel in en gebruik van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was kennelijk slechts uit op eigen financieel voordeel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in Nederland is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Deze veroordeling dateert echter uit 2006 en zal derhalve niet worden meegewogen bij het bepalen van de op te leggen straf.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Anders dan de officier van justitie weegt de rechtbank niet mee dat er aanwijzingen zijn voor een onderlinge samenwerking tussen de verdachten voor wat betreft een handel in verdovende middelen, omdat de verdachte juist op het punt van medeplegen wordt vrijgesproken. Dit laat echter onverlet dat de bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid versnijdingsmiddelen past bij de betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 600,00 verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht tot teruggave van het geldbedrag aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van € 600,00 zal worden verbeurd verklaard. Dit bedrag behoort aan de verdachte toe en aangenomen wordt dat het bedrag door middel van de bewezenverklaarde strafbare feiten is verkregen. De verbeurdverklaring zal worden opgelegd als bijkomende straf voor de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, alsmede de artikelen 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 2 en 3: een geldbedrag van € 600,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. I.W.M. Laurijssens en D.Y.A. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 september 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 14 september 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 199,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 14 september 2018 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne
en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
en/of heroïne, zijnde cocaïne
en/of heroïneeen middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 6.294,9 gram paracetamol en/of 673 gram mannitol en/of 201 gram boorzuur (boric acid) en/of 104,6 gram fenacetine (phenacetin) en/of 21,6 gram lidocaïne, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).