ECLI:NL:RBROT:2019:2247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
10/183382-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet na het aantreffen van 1,5 kilogram cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 januari 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 1,5 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in Albanië en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching. Tijdens de zitting op 20 december 2018 en 11 januari 2019 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 8 maanden eiste, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte slechts voor het onder 1 ten laste gelegde feit schuldig was aan het aanwezig hebben van cocaïne.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 14 september 2018 in Rotterdam werd aangehouden met 1,5 kilogram cocaïne, die in drie pakketten in zijn broeksband was verstopt. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen met een medeverdachte, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de cocaïne uit de woning van de medeverdachte had verkregen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede ten laste gelegde feit, maar verklaarde het eerste feit bewezen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 7 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven en de borgsom van € 15.000 werd teruggegeven aan degene die deze had gestort. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/183382-18
Datum uitspraak: 11 januari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Albanië) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsvrouw mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2018 en 11 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte op 14 september 2018 ongeveer 1,5 kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad. De officier van justitie heeft zich daartoe gebaseerd op de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de verdachte de verdovende middelen in pakketten achter zijn broeksband droeg op het moment dat hij gefouilleerd werd. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat de pakketten cocaïne bevatten.
Aangezien van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) niet is gebleken, dient de verdachte (partieel) te worden vrijgesproken van het medeplegen. Ondanks dat er wel aanwijzingen zijn dat de verdachte de verdovende middelen uit de woning van de medeverdachte heeft meegenomen, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat dat de medeverdachte wetenschap had van de bij verdachte aangetroffen pakketten.
4.2.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
4.2.3.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 14 september 2018 is onderzoek gedaan naar mogelijke drugsgerelateerde strafbare feiten in portiekwoningen aan de [adressen delict] in Rotterdam. Tijdens observatie van die woningen is gezien dat een persoon die uit dit portiek kwam, nadat hij eerst bij café Avenue naar binnen was gegaan, in een taxi stapte en zich op de Voorschoterlaan in Rotterdam liet afzetten. Deze persoon, die later de verdachte bleek te zijn, is vervolgens op de Avenue Concordia aangehouden. Bij fouillering werden in zijn broeksband drie pakketten aangetroffen. De verdachte heeft over deze pakketten bij de politie verklaard dat deze van hem waren. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft hij verklaard de pakketten op straat te hebben gevonden kort nadat hij uit de taxi was gestapt. Van deze pakketten, die tezamen 1,5 kilogram wogen, is door het NFI vervolgens vastgesteld dat de inhoud cocaïne bevatte.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het er alle schijn van dat de verdachte de bij hem aangetroffen hoeveelheid cocaïne heeft meegenomen uit de woning waar de medeverdachte verbleef en toen ook aanwezig was. In die woning zijn immers een drukpers en stempelplaten aangetroffen waarmee een afdruk van de letters “RR” kan worden gemaakt. Een soortgelijke afdruk stond op de bij de verdachte aangetroffen pakketten cocaïne. Ook is in de woning folie aangetroffen dat gelijkenis vertoont met de folie waarin de bij verdachte aangetroffen cocaïne was verpakt. Bovendien is tijdens de observatie gezien dat de verdachte uit de portiek aan de [adressen delict] is gekomen vlak voordat hij is aangehouden met de verdovende middelen.
Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden had nader onderzoek naar de exclusiviteit van de stempel met de afdruk “RR” alsmede onderzoek naar de verschillende soorten folie of achtergebleven drugsresten in de persen, in de rede gelegen. Deze onderzoeken hebben niet plaatsgevonden, waardoor niet kan worden vastgesteld of de pakketten cocaïne met de drukpers in de woning van de medeverdachte zijn vervaardigd. Ook is niet vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk in de woning van de medeverdachte is geweest. De rechtbank stelt voorts vast dat niet kan worden uitgesloten dat de verdachte de pakketten cocaïne op andere wijze dan uit de woning van de medeverdachte heeft verkregen. Gezien is immers dat de verdachte, voordat hij werd aangehouden, enige tijd in café Avenue heeft verbleven. Op basis van de onderzochte telefoons kan evenmin worden vastgesteld dat er tussen de verdachte en de medeverdachten contacten hebben plaatsgevonden. Van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte is dan ook niet gebleken, zodat de verdachte van het medeplegen moet worden vrijgesproken.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte 1,5 kilogram cocaïne voorhanden heeft gehad. De verdachte wordt partieel vrijgesproken van het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 september 2018 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 1,5 kilogram cocaïne. Deze verdovende middelen zijn in drie pakketten in achter de broekband van de verdachte aangetroffen toen hij op straat werd gefouilleerd.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel daarin andere vormen van (zware) criminaliteit meebrengt. De verdachte heeft met zijn handelen als onmisbare schakel bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en heeft zij aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De rechtbank heft, conform de vordering van de officier van justitie, de schorsing van de voorlopige hechtenis op. De rechtbank is van oordeel dat, nu een vonnis in eerste aanleg is gewezen, er geen sprake meer is van persoonlijke belangen die voortduring van de schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. De rechtbank overweegt hierbij ook dat tegen de gevraagde opheffing van de schorsing geen verweer is gevoerd door de verdediging met een beroep op specifieke persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Bevel tot teruggave borgsom
De rechtbank beveelt op grond van artikel 85 van het Wetboek van Strafvordering tot teruggave van de betaalde borgsom van € 15.000,00 met ingang van het moment waarop de verdachte zich feitelijk weer in voorlopige hechtenis bevindt, aangezien het voortduren van de gestelde zekerheid niet langer noodzakelijk is nu de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
beveelt dat de borgsom van € 15.000,00, die door of namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden is gestort, wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld met ingang van het moment waarop de verdachte zich feitelijk weer in voorlopige hechtenis bevindt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. I.W.M. Laurijssens en D.Y.A. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 14 september 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 14 september 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 199,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;