ECLI:NL:RBROT:2019:2075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
10/996514-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk doen van onjuiste aangifte omzetbelasting door een rechtspersoon met beoordeling van ontvankelijkheid en bewijswaardering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die beschuldigd werd van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen vormverzuimen in de opsporingsfase waren die zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De officier van justitie, mr. V. E. Broeders, had gevorderd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete van € 25.000,-. De verdediging voerde aan dat de vertegenwoordiger van de verdachte niet was gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat en dat er geen cautie was gegeven, wat volgens hen zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging en concludeerde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 25.000,- met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de belastingmoraal en het financiële verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996514-15
Datum uitspraak: 27 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd op het adres [vestigingsadres verdachte rechtspersoon] , [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] ,
raadsman mr. D. Alblas, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V. E. Broeders heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 25.000,- .

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
In de eerste plaats is de vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon er tijdens het eerste gesprek met de ambtenaren van de Belastingdienst op 17 juli 2014 niet op gewezen dat hij gebruik kon maken van de bijstand van een advocaat en is hem toen, terwijl het onderzoek door de Belastingdienst van meet af aan op beboeting was gericht, niet de cautie gegeven terwijl hem wel vragen zijn gesteld.
Bovendien is niet duidelijk geworden welke beleidsafwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de onderhavige strafrechtelijk vervolging. Dat is een schending van het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging, zodat strafvervolging achterwege dient te blijven.
Ten slotte heeft het OM het vervolgingsrecht verspeeld aangezien er reeds ruim vier jaren verstreken zijn vanaf het moment dat de vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon tijdens een vervolggesprek met ambtenaren van de Belastingdienst op 24 september 2014 de cautie is gegeven. Dit levert een onaanvaardbare overschrijding op van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze overschrijding is dermate groot dat afgeweken moet worden van de standaardjurisprudentie van de Hoge Raad dat een termijnoverschrijding niet tot niet-ontvankelijkheid kan leiden (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
4.2.
Beoordeling
Vormverzuimen, geen cautie gegeven, schending beginsel van redelijke en billijke belangenafweging
De rechtbank stelt vast dat in 2014 bij de Belastingdienst een risicoanalyse heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het landelijke project “Balansposten Omzetbelasting.” Geconstateerd werd dat vanaf 2010 op de balans van de verdachte rechtspersoon (hierna ook te noemen: ‘ [naam verdachte rechtspersoon] ’) de bestaande post omzetbelastingschuld niet langer werd vermeld terwijl er, voor zover door de Belastingdienst viel na te gaan, ter zake van die belastingschuld geen suppletieaangiften omzetbelasting waren ingediend.
Die risicoanalyse en de uitkomsten daarvan, alsmede het daarop volgende boekenonderzoek bij [naam verdachte rechtspersoon] betreffen geen onderzoek in het kader van een strafrechtelijke opsporing met de daaraan te verbinden rechtsgevolgen. Ten tijde van het boekenonderzoek was [naam verdachte rechtspersoon] nog geen verdachte in de zin van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Er konden immers allerlei oorzaken ten grondslag liggen aan de tijdens de risicoanalyse en het daarop aansluitende boekenonderzoek geconstateerde (boekhoudkundige) aansluitingsverschillen.
Op het moment dat er tijdens het gesprek met de vertegenwoordiger van [naam verdachte rechtspersoon] op 24 september 2014 concrete aanwijzingen waren ontstaan dat [naam verdachte rechtspersoon] zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting, is voormelde vertegenwoordiger door de controleambtenaren van de Belastingdienst de cautie gegeven.
Uit het dossier blijkt voldoende duidelijk wat de gang van zaken is geweest. Na het controle onderzoek is door de boetefraudecoördinator een ‘pre-weegdocument’ opgesteld en is de zaak aangemeld bij de zogenoemde Stuur en Weegploeg. Vervolgens is de zaak in het tripartite-overleg aan de orde geweest en is uiteindelijk door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) besloten om over te gaan tot een strafrechtelijk onderzoek. De hoogte van het benadelingsbedrag en de omstandigheid dat één van de bestuurders van de verdachte als registeraccountant een voorbeeldfunctie heeft, waren ten aanzien van die beslissing belangrijke factoren. De rechtbank is niet gebleken van vormverzuimen in de opsporingsfase die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.
Overschrijding redelijke termijn
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Van dat laatste is overigens in dit geval niet gebleken.
4.3.
Conclusie
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De vertegenwoordiger van [naam verdachte rechtspersoon] is bij het onderzoek door de controlemedewerker van de Belastingdienst niet de cautie gegeven en hij niet is gewezen op zijn recht op bijstand door een advocaat. De gespreksverslagen die door de Belastingdienst zijn opgemaakt tijdens dit onderzoek dienen daarom van het bewijs te worden uitgesloten.
De tenlastegelegde feiten kunnen niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, zodat [naam verdachte rechtspersoon] dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Primair is er geen sprake van een onjuistheid en/of onvolledigheid in de aangiften omzetbelasting, subsidiair is niet voldaan aan het strekkingsvereiste. Het opzet op het doen van onjuiste aangiften ontbreekt derhalve.
5.1.2.
Beoordeling
Bewijsuitsluiting
De vraag of de gespreksverslagen van het controleonderzoek dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat aan de vertegenwoordiger van [naam verdachte rechtspersoon] geen cautie is gegeven en hij niet is gewezen op zijn recht op bijstand door een advocaat, kan onbesproken blijven aangezien die verslagen niet door de rechtbank zullen worden gebezigd voor het bewijs.
In de periode van 26 februari 2009 tot en met 30 januari 2013 was de medeverdachte
[naam medeverdachte 1] samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] (indirect) bestuurder van de [naam verdachte rechtspersoon] [naam medeverdachte 1] is degene geweest die in die periode namens [naam verdachte rechtspersoon] de in de tenlastelegging vermelde digitale aangiften omzetbelasting heeft opgemaakt en bij de Belastingdienst heeft ingediend.
De in die aangiften opgegeven omzet en de daarover af te dragen omzetbelasting waren aanzienlijk lager dan, zoals ook uit de administratie bleek, de omzet die in werkelijkheid door [naam verdachte rechtspersoon] was gerealiseerd en de omzetbelasting die daarover door haar aan de Belastingdienst diende te worden afgedragen. De door [naam medeverdachte 1] namens [naam verdachte rechtspersoon] ingediende aangiften omzetbelasting waren dan ook onjuist.
Dat [naam verdachte rechtspersoon] opzet heeft gehad op de onjuistheid van deze belastingaangiften volgt uit de verklaring van [naam medeverdachte 1] dat [naam medeverdachte 2] en hij wisten dat er minder omzetbelasting werd afgedragen dan uit de eigen administratie van [naam verdachte rechtspersoon] voortvloeide. Deze wetenschap c.q. dit opzet van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] kan worden toegerekend aan [naam verdachte rechtspersoon]
Het feit dat [naam medeverdachte 1] naar eigen zeggen van plan was achteraf suppletieaangiften te doen, doet er niet aan af dat voormelde aangiften omzetbelasting ten tijde van het door [naam medeverdachte 1] opmaken en indienen daarvan feitelijk onjuist waren.
Het opzettelijk doen van een onjuiste en/of onvolledige bij de Belastingwet voorziene aangifte is een formeel delict dat met het feitelijk doen van die aangifte is voltooid.
Bij de beantwoording van de vraag of voldaan is aan het strekkingsvereiste gaat het erom of het onjuist doen van aangiften gezien de effecten die daarvan uitgaan, naar zijn aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven. Het invullen van een te laag bedrag aan omzet en af te dragen omzetbelasting op een aangifte omzetbelasting is (per definitie) daartoe geschikt, zodat aan het strekkingsvereiste is voldaan.
[naam medeverdachte 1] was ten tijde van het door hem opzettelijk doen van bovenbedoelde onjuiste belastingaangiften indirect bestuurder van [naam verdachte rechtspersoon] Hij bepaalde in de tenlastegelegde periode de dagelijkse gang van zaken en het beleid in deze rechtspersoon. . Het is ook [naam medeverdachte 1] geweest die namens [naam verdachte rechtspersoon] opzettelijk onjuiste aangiften voor de omzetbelasting heeft ingediend. Zijn verboden gedragingen hebben plaatsgevonden in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van [naam verdachte rechtspersoon] en zijn haar dienstig geweest. Aldus kunnen die gedragingen aan [naam verdachte rechtspersoon] worden toegerekend.
5.1.3.
Conclusie
[naam verdachte rechtspersoon] heeft opzettelijk verscheidene onjuiste aangiften omzetbelasting bij de belastingdienst ingediend, waardoor te weinig belasting is geheven. De verweren worden verworpen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte rechtspersoon] het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
in de periode van 28 april 2009 tot en met 28 januari 2013, in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale/elektronische) (maand- en/of kwartaal-)aangiften voor de omzetbelasting ten name van [naam verdachte rechtspersoon] (sofinummer [nummer] )
betreffende aangiftetijdvakken gelegen in de periode januari 2009 tot en met december 2012, te weten
(digitale/elektronische) kwartaalaangiften voor omzetbelasting over de tijdvakken1e kwartaal 2009 en 2e kwartaal 2009 en 3e kwartaal 2009 en 4e kwartaal 2009 en 1e kwartaal 2010 en 2e kwartaal 2010 en 3e kwartaal 2010 en/of
4e kwartaal 2010 en 1e kwartaal 2011 en 2e kwartaal 2011 en
(digitale/elektronische) maandaangiften voor de omzetbelasting over de tijdvakken juli 2011 en augustus 2011 en september 2011 en oktober 2011 en november 2011 en december 2011 en januari 2012 en februari 2012 en maart 2012 en april 2012 en mei 2012 en juni 2012 en juli 2012 en of augustus 2012 en september 2012 en oktober 2012 en november 2012 en december 2012, onjuist heeft gedaan, immers heeft zij, verdachte, in de naar de Belastingdienst te Apeldoorn gezonden (digitale/elektronische) (maand- en/of kwartaal-) aangiften voor de omzetbelasting telkens opzettelijk een te laag bedrag aan belaste omzet en af te dragen omzetbelasting heeft opgegeven terwijl die feit(en(telkens) er toe strekte(n dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan [naam verdachte rechtspersoon] wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
[naam verdachte rechtspersoon] heeft gedurende een periode van vier jaar belastingfraude gepleegd. Zij heeft meermalen onjuiste aangiften voor de omzetbelasting ingediend bij de belastingdienst, waardoor te weinig omzetbelasting geheven werd door de fiscus. Het benadelingsbedrag in dit geval bedraagt ongeveer € 186.000,-. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type delicten lastig op te sporen is.
Vaststaat dat [naam verdachte rechtspersoon] door aldus te handelen de verantwoordelijkheden die de belastingwetgeving haar oplegt, niet serieus heeft genomen en de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern heeft geschonden. Ook heeft zij het door de Belastingdienst gehanteerde – voor bonafide ondernemers zeer belangrijke – systeem van een snelle belastingteruggave, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, benadeeld en de algemene belastingmoraal ondermijnd. Slechts doordat en nadat haar strafbaar handelen door de Belastingdienst was opgemerkt, heeft zij haar werkwijze aangepast en heeft zij suppletieaangiften ingediend.
8.3.
Straftoemeting
Gelet op de ernst van de feiten en op de Oriëntatiepunten van de LOVS bij fraude dient hierop in beginsel te worden gereageerd met het opleggen van een forse geldboete.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Alles afwegend zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, volstaan met het voorwaardelijk opleggen van een geldboete van na te noemen hoogte. Deze voorwaardelijke straf strekt er mede toe om [naam verdachte rechtspersoon] er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op 23, 51, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro).
bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte, groot
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro)niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. L. Daum en P.M. van Russen Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 februari 2009 tot en met 30 januari 2013, te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Delft en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale/elektronische) (maand- en/of kwartaal-)aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [naam verdachte rechtspersoon] (sofinummer [nummer] ) betreffende (een) aangiftetijdvak(ken) gelegen in de periode januari 2009 tot en met december 2012, te weten
==(een) (digitale/elektronische) maandaangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de tijdvak(ken)
januari 2009 en/of februari 2009 en/of maart 2009 en/of april 2009 en/of mei 2009 en/of juni 2009 en/of
==(een) (digitale/elektronische) kwartaalaangifte(n) voor omzetbelasting over het/de tijdvak)ken) 3e kwartaal 2009 en/of 4e kwartaal 2009 en/of
1e kwartaal 2010 en/of 2e kwartaal 2010 en/of Se kwartaal 2010 en/of 4e kwartaal 2010 en/of
1e kwartaal 2011 en/of 2e kwartaal 2011 en/of Se kwartaal 2011 en/of 4e kwartaal 2011 en/of
1e kwartaal 2012 en/of 2e kwartaal 2012 en/of Se kwartaal 2012 en/of 4e kwartaal 2012 (DOC-020, pagina S85 tm 404),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar, verdachtes, mededader(s) op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Rotterdam en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of elders in Nederland ingeleverde / gezonden (digitale/elektronische) (maand- en/of kwartaal-) aangifte(n) voor de omzetbelasting (telkens) opzettelijk (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan (belaste) omzet en/of (een) te ho(o)g(e) bedrag(en) aan (Totaal) te ontvangen/terug te vragen omzetbelasting en/of (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan (Totaal) te betalen/af te dragen omzetbelasting en/of (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting,
opgegeven en/of vermeld, en/althans door die ander(en) doen en/of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat/die feit(en) (telkens) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.