ECLI:NL:RBROT:2019:2073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
10/996531-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk doen van onjuiste aangifte omzetbelasting door een rechtspersoon met betrekking tot fiscale verzuimboete en ontvankelijkheid van het OM

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die beschuldigd werd van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J. Baumgardt, werd beschuldigd van het indienen van onjuiste aangiften in de periode van 28 april 2009 tot en met 28 januari 2013, wat resulteerde in een benadelingsbedrag van ongeveer € 130.043,-. De officier van justitie, mr. V.E. Broeders, eiste een voorwaardelijke geldboete van € 25.000,-. De verdediging voerde aan dat de verdachte gerechtvaardigd vertrouwen had ontleend aan een aangekondigde fiscale verzuimboete door de Belastingdienst, en dat het OM niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. De rechtbank oordeelde echter dat de aangekondigde verzuimboete niet gelijkgesteld kon worden aan een toezegging van niet-vervolging, en verwierp het ontvankelijkheidsverweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, en dat de feiten strafbaar waren. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op, met een proeftijd van twee jaar, en stelde als algemene voorwaarde dat de verdachte zich gedurende deze periode niet aan een strafbaar feit mocht schuldig maken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996531-15
Datum uitspraak: 27 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd op te [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] ,
kantoorhoudende: [adres verdachte rechtspersoon] , [plaats] ,
raadsman, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V. E. Broeders heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 25.000,- .

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Het OM dient niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens schending van het vertrouwensbeginsel. De Belastingdienst heeft aangekondigd dat er aan de verdachte rechtspersoon (hierna ook te noemen: [naam verdachte rechtspersoon] ) een verzuimboete zou worden opgelegd. Aan deze toezegging mocht [naam verdachte rechtspersoon] het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij niet strafrechtelijk zou worden vervolgd, omdat het opleggen van een vergrijpboete daaraan in de weg staat.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank constateert dat de Belastingdienst weliswaar [naam verdachte rechtspersoon] een fiscale (verzuim)boete heeft aangekondigd, maar dat deze niet daadwerkelijk is opgelegd.
Evenmin heeft de Belastingdienst [naam verdachte rechtspersoon] een beslissing gezonden dat voor de overtreding geen bestuurlijke c.q. fiscale boete zou worden opgelegd. Voor zover de verdediging een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 243 leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), heeft dan ook te gelden dat een situatie als bedoeld in een van deze wetsbepalingen zich hier niet voordoet. De enkele aankondiging van een (verzuim)boete is niet gelijk te stellen aan het opleggen van zo’n boete en/of een kennisgeving van niet verdere vervolging. Daarnaast geldt dat aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, zoals bijvoorbeeld ambtenaren van de Belastingdienst, in de regel geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat (verdere) strafvervolging zal uitblijven. Er is in dit geval daarom geen sprake van een toezegging waaraan [naam verdachte rechtspersoon] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen en/of mogen ontlenen dat hij niet strafrechtelijk vervolgd zou worden.
Gelet op het voorgaande, wordt het ontvankelijkheidsverweer verworpen.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] is bij het onderzoek door de controlemedewerker van de Belastingdienst in de zaak tegen de medeverdachte [naam medeverdachte rechtspersoon] , welke hij op dat moment vertegenwoordigde, niet de cautie gegeven en hij niet is gewezen op zijn recht op bijstand door een advocaat. De gespreksverslagen die zijn opgemaakt tijdens dit onderzoek dienen daarom van het bewijs in de onderhavige zaak (die tegen [naam verdachte rechtspersoon] ), te worden uitgesloten.
De tenlastegelegde feiten kunnen niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, zodat [naam verdachte rechtspersoon] dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Primair is er geen sprake van een onjuistheid en/of onvolledigheid in de aangiften omzetbelasting, subsidiair is niet voldaan aan het strekkingsvereiste. Het opzet op het doen van onjuiste aangiften ontbreekt derhalve.
5.1.2.
Beoordeling
Bewijsuitsluiting
De vraag of de gespreksverslagen van het controleonderzoek in de zaak tegen de medeverdachte [naam medeverdachte rechtspersoon] dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat aan de vertegenwoordiger van deze rechtspersoon geen cautie is gegeven en hij niet is gewezen op zijn recht op bijstand door een advocaat, kan onbesproken blijven aangezien die verslagen niet door de rechtbank zullen worden gebezigd voor het bewijs in deze zaak.
Bewijsoverwegingen
In de periode van 28 april 2009 tot en met 28 januari 2013 was [naam medeverdachte 1] samen met
[naam medeverdachte 2] (indirect) bestuurder van [naam verdachte rechtspersoon]
[naam medeverdachte 1] is degene geweest die in die periode namens [naam verdachte rechtspersoon] de in de tenlastelegging vermelde digitale aangiften omzetbelasting heeft opgemaakt en bij de Belastingdienst heeft ingediend. De in die aangiften opgegeven omzet en de daarover af te dragen omzetbelasting waren aanzienlijk lager dan, zoals ook uit haar administratie bleek, de omzet die in werkelijkheid door [naam verdachte rechtspersoon] was gerealiseerd en de omzetbelasting die daarover door haar aan de Belastingdienst diende te worden afgedragen. De door [naam medeverdachte 1] namens [naam verdachte rechtspersoon] ingediende aangiften omzetbelasting waren dan ook onjuist.
Dat [naam verdachte rechtspersoon] opzet heeft gehad op de onjuistheid van deze belastingaangiften volgt uit de verklaring van [naam medeverdachte 1] dat [naam medeverdachte 2] en hij wisten dat er minder omzetbelasting werd afgedragen dan uit de eigen administratie van [naam verdachte rechtspersoon] voortvloeide. Deze wetenschap c.q. dit opzet van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] kan worden toegerekend aan [naam medeverdachte rechtspersoon] .
Het feit dat [naam medeverdachte 1] naar eigen zeggen van plan was achteraf suppletieaangiften te doen, doet er niet aan af dat voormelde aangiften omzetbelasting ten tijde van het door [naam medeverdachte 1] opmaken en indienen daarvan feitelijk onjuist waren.
Het opzettelijk doen van een onjuiste en/of onvolledige bij de Belastingwet voorziene aangifte is een formeel delict dat met het feitelijk doen van die aangifte is voltooid.
Bij de beantwoording van de vraag of voldaan is aan het strekkingsvereiste gaat het erom of het onjuist doen van aangiften gezien de effecten die daarvan uitgaan, naar zijn aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven. Het invullen van een te laag bedrag aan omzet en af te dragen omzetbelasting op een aangifte omzetbelasting is (per definitie) daartoe geschikt, zodat aan het strekkingsvereiste is voldaan.
[naam medeverdachte 1] was ten tijde van het opzettelijk doen van bovenbedoelde onjuiste aangiften indirect bestuurder van [naam verdachte rechtspersoon] Hij had invloed op de dagelijkse gang van zaken en het beleid in deze rechtspersoon. Zijn verboden gedragingen hebben plaatsgevonden in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van [naam verdachte rechtspersoon] en zijn aan die rechtspersoon dienstig geweest. Aldus kunnen die gedragingen aan [naam verdachte rechtspersoon] worden toegerekend.
5.1.3.
Conclusie
[naam verdachte rechtspersoon] heeft opzettelijk verscheidene onjuiste aangiften omzetbelasting bij de belastingdienst ingediend, ertoe strekkende dat te weinig belasting werd geheven. De verweren worden verworpen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
in de periode van 28 april 2009 tot en met
30 januari 2012, in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale/elektronische) (maand- en/of kwartaal-)aangiften voor de omzetbelasting ten name van [naam verdachte rechtspersoon] (sofinummer [nummer] ) betreffende aangiftetijdvakken gelegen in de periode januari 2009 tot en met december 2012, te weten
(digitale/elektronische) kwartaalaangiften voor omzetbelasting over de tijdvakken1e kwartaal 2009 en 2e kwartaal 2009 en 3e kwartaal 2009 en 4e kwartaal 2009 en 1e kwartaal 2010 en 2e kwartaal 2010 en 3e kwartaal 2010 en/of 4e kwartaal 2010 en 1e kwartaal 2011 en 2e kwartaal 2011 en
(digitale/elektronische) maandaangiften voor de omzetbelasting over de tijdvakken juli 2011 en augustus 2011 en september 2011 en oktober 2011 en november 2011 en december 2011, onjuist heeft gedaan, immers heeft zij, verdachte, in de naar de Belastingdienst te Apeldoorn gezonden(digitale/elektronische) (maand- en/of kwartaal-) aangiften voor de omzetbelasting telkens opzettelijk een te laag bedrag aan belaste omzet en af te dragen omzetbelasting opgegeven terwijl die feit(en(telkens) er toe strekte(n dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan [naam verdachte rechtspersoon] wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
[naam verdachte rechtspersoon] heeft gedurende een periode van vier jaar belastingfraude gepleegd. [naam verdachte rechtspersoon] heeft meermalen onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend bij de belastingdienst, waardoor te weinig omzetbelasting geheven werd door de fiscus. Het benadelingsbedrag in dit geval bedraagt ongeveer € 130.043,-. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type delicten lastig op te sporen is.
Vaststaat dat door aldus te handelen [naam verdachte rechtspersoon] de verantwoordelijkheden die de belastingwetgeving haar oplegt, niet serieus heeft genomen en zij de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern heeft geschonden. Ook heeft zij het door de Belastingdienst gehanteerde – voor bonafide ondernemers zeer belangrijke – systeem van een snelle belastingteruggave, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, benadeeld en de algemene belastingmoraal ondermijnd. Slechts doordat en nadat haar strafbaar handelen door de Belastingdienst is opgemerkt, heeft zij haar werkwijze aangepast en heeft zij de suppletieaangiften ingediend.
8.3.
Straftoemeting
Gelet op de ernst van de feiten en op de Oriëntatiepunten van de LOVS bij fraude dient hierop in beginsel te worden gereageerd met het opleggen van een forse geldboete.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Alles afwegend zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, volstaan met het voorwaardelijk opleggen van een geldboete van na te noemen hoogte. Deze voorwaardelijke straf strekt er mede toe om [naam medeverdachte rechtspersoon] er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op 23, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 25.000, 00 (vijfentwintigduizend euro);
bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte, groot
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro)niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. L. Daum en P.M. van Russen Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 april 2009 tot en met 28 januari 2013, te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Delft en/of Den Haag en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale/elektronische) (maand- en/of kwartaal-)aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [naam verdachte rechtspersoon] (sofinummer [nummer] )
betreffende (een) aangiftetijdvak(ken) gelegen in de periode januari 2009 tot en met december 2012, te weten
==(een) (digitale/elektronische) kwartaalaangifte(n) voor omzetbelasting over het/de tijdvak)ken)
1e kwartaal 2009 en/of 2e kwartaal 2009 en/of 3e kwartaal 2009 en/of 4e kwartaal 2009 en/of
1e kwartaal 2010 en/of 2e kwartaal 2010 en/of 3e kwartaal 2010 en/of
4e kwartaal 2010 en/of
1e kwartaal 2011 en/of 2e kwartaal 2011 en/of
==(een) (digitale/elektronische) maandaangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de tijdvak(ken) juli 2011 en/of augustus 2011 en/of september 2011 en/of oktober 2011 en/of november 2011 en/of december 2011 en/of januari 2012 en/of februari 2012 en/of maart 2012 en/of april 2012 en/of mei 2012 en/of juni 2012 en/of juli 2012 en/of augustus 2012 en/of september 2012 en/of oktober 2012 en/of november 2012 en/of december 2012 (DOC-043, pagina 452 tm 479), (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar, verdachtes, mededader(s) op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Rotterdam en/of Den Haag en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of elders in Nederland
ingeleverde / gezonden (digitale/elektronische) (maand- en/of kwartaal-) aangifte(n) voor de omzetbelasting (telkens) opzettelijk (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan (belaste) omzet en/of (een) te ho(o)g(e) bedrag(en) aan (Totaal) te ontvangen/terug te vragen omzetbelasting en/of (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan (Totaal) te betalen/af te dragen omzetbelasting en/of (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting, opgegeven en/of vermeld, en/althans door die ander(en) doen en/of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat/die feit(en) (telkens) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.