ECLI:NL:RBROT:2019:2071

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
10/661009-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling noodzaak voortzetting ISD-maatregel voor ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan over de voortzetting van de ISD-maatregel voor een ongewenst vreemdeling, die momenteel verblijft in de penitentiaire inrichting Veenhuizen. De veroordeelde, geboren in Algerije, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is sinds 7 juni 2018 onderworpen aan de ISD-maatregel, opgelegd door het gerechtshof te ’s-Gravenhage. De rechtbank heeft de noodzaak van de voortzetting van deze maatregel beoordeeld naar aanleiding van een verzoek van de veroordeelde, ingediend op 27 december 2018, en een aanvullende verklaring van de directeur van de inrichting op 15 februari 2019.

Tijdens de openbare behandeling op 21 februari 2019 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De officier van justitie pleitte voor voortzetting van de ISD-maatregel, terwijl de raadsman beëindiging bepleitte, stellende dat de maatregel in strijd is met de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank overwoog dat de ISD-maatregel nog steeds noodzakelijk is, gezien de hoge kans op recidive en de onduidelijkheid rondom de terugkeer van de veroordeelde naar Algerije. De rechtbank concludeerde dat de doelstellingen van de ISD-maatregel, namelijk de beveiliging van de samenleving en de bevordering van terugkeer, nog steeds haalbaar zijn, ondanks de moeilijkheden bij het verkrijgen van de juiste documenten.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot beëindiging van de ISD-maatregel afgewezen en besloten dat de tenuitvoerlegging van de maatregel wordt voortgezet. De rechtbank benadrukte dat de veroordeelde nog steeds begeleid wordt in zijn terugkeer en dat er geen reden is om aan te nemen dat verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol zou zijn. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/661009-15
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 509aa van het Wetboek van Strafvordering in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,geboren te [geboorteplaats veroordeelde] (Algerije) op [geboortedatum veroordeelde] ,

Zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, locatie Norgerhaven,
raadsman mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te Den Haag.

PROCEDURE

Bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage, uitgesproken op 31 december 2015, onherroepelijk geworden op 6 februari 2018, is aan de veroordeelde opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. De ISD-maatregel is ingegaan op 7 juni 2018.
Op 27 december 2018 is op de griffie van de rechtbank ingekomen een namens de veroordeelde gedaan verzoek als bedoeld in artikel 38s, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
Op 15 februari 2019 is op de griffie van de rechtbank ingekomen een aanvullende verklaring omtrent de stand van uitvoering van het verblijfsplan van de veroordeelde d.d. 11 februari 2019 van de directeur van de inrichting waar de veroordeelde verblijft, als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, Sr.
De behandeling van de zaak door de raadkamer heeft in het openbaar plaatsgevonden op
21 februari 2019. De officier van justitie mr. M. Goudzwaard, de veroordeelde en zijn raadsman zijn gehoord. Tevens is als getuige gehoord de heer [naam getuige 1] , [functie 1] en mevrouw [naam getuige 2] , als [functie 2] verbonden aan de inrichting waar de veroordeelde verblijft.

BEOORDELING

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot voortzetting van de ISD-maatregel.
De veroordeelde en de raadsman hebben beëindiging van de ISD-maatregel bepleit.
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat de oplegging van de ISD-maatregel voor een termijn van twee jaar, in strijd is met de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG). De ISD-maatregel wordt in verband met de vreemdelingenrechtelijke status van de veroordeelde gebruikt voor terugkeer naar het land van herkomst. De ISD-maatregel biedt niet dezelfde waarborgen als de vreemdelingenbewaring. Een detentie in het kader van vreemdelingenbewaring duurt maximaal 6 maanden met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal 12 maanden. De oplegging van twee jaar is daarom onwettelijk en daarmee moet in de beoordeling van de noodzaak tot voortzetting rekening worden gehouden.
Voortzetting van de maatregel draagt ook niet bij aan het doel van terugkeer naar het land van herkomst. Uit het voortgangsrapport blijkt dat de Algerijnse consul de veroordeelde niet wil of kan erkennen als ingezetene van Algerije en dat terugkeer naar Algerije niet te verwachten is. De veroordeelde wordt verder niet gemotiveerd door de instelling om mee te werken aan zijn terugkeer.
De veroordeelde heeft in deze zaak ruim 3 jaar in voorlopige hechtenis gezeten voordat de maatregel aanving. Inmiddels maakt hij al 3 jaar en 9 maanden geen deel meer uit van de maatschappij. De duur dat de maatschappij met de ISD-maatregel tegen de veroordeelde beschermd is, is met deze langdurige hechtenis al ruimschoots overschreden. Verzocht wordt daar rekening mee te houden bij het bepalen van de noodzaak tot voortzetting.
Uit de rapportage van de directeur van de inrichting waar de veroordeelde verblijft, komt het volgende naar voren. De veroordeelde wordt tot terugkeer naar Algerije gemotiveerd. Tot op heden is dit echter zonder resultaat. De veroordeelde is bij de Algerijnse autoriteiten onbekend onder de personalia die hij heeft opgegeven. De afgifte van een laissez-passer, waartoe de Algerijnse autoriteiten bereid zijn, is niet mogelijk indien men niet kan vaststellen wat de ware identiteit van de veroordeelde is. De veroordeelde persisteert dat zijn naam niet vals is. Zolang de situatie zo blijft, is terugkeer niet te verwachten. Geadviseerd wordt om de ISD-maatregel te verlengen (de rechtbank begrijpt: voort te zetten). Op geen enkel leefgebied is sprake van stabiliteit. Bijna twintig jaar ontbreekt het de veroordeelde aan (legaal) werk, (legaal) inkomen en vaste huisvesting. Omdat er kan worden gesproken van een meervoud van problematiek en de veroordeelde wegens zijn vreemdelingenstatus niet in aanmerking komt voor sociale voorzieningen of hulpverlening, is de kans op delictgedrag bij beëindiging van de ISD-maatregel zeer hoog.
Getuige [naam getuige 2] en [naam getuige 1] hebben op de terechtzitting de rapportage van de directeur nader toegelicht. Zij hebben verklaard dat de veroordeelde met diverse personen gesprekken heeft teneinde hem te motiveren voor een terugkeer naar Algerije. Er wordt ook met de veroordeelde gesproken over de noodzaak tot het opgeven van zijn ware personalia. De bal ligt bij de veroordeelde om hier openheid over te geven zodat hij daadwerkelijk kan terugkeren. Dan kan een meer concrete voorbereiding op terugkeer opgestart worden. De veroordeelde heeft daarnaast medische zorg nodig en krijgt deze ook.
De veroordeelde heeft in openbare raadkamer onder meer verklaard dat hij wel meewerkt aan de terugkeer naar Algerije. Hij is diverse keren op het Algerijnse consulaat geweest maar krijgt telkens geen laissez-passer omdat hij niet over de juiste documenten beschikt. In de inrichting wordt verder niets gedaan aan het voorbereiden op de terugkeer. Hij heeft veel gezondheidsklachten van het harde werken in de inrichting en heeft het niet naar zijn zin op de afdeling. De veroordeelde geeft aan naar zijn broer in Spanje te willen als hij wordt vrijgelaten. Hij verklaart nog veel contact met hem te hebben, ook heeft hij nog contact met zijn ouders. Hij is niet bereid de gegevens van zijn broer en ouders te geven zodat er via hen getracht kan worden achter zijn identiteit te komen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De veroordeelde heeft ook in cassatie tegen het arrest van het hof, waarin de oplegging van de ISD-maatregel aan de veroordeelde door de rechtbank Rotterdam in stand is gelaten, aangevoerd dat de ISD-maatregel voor vreemdelingen in strijd is met de Terugkeerrichtlijn. Nu de Hoge Raad het cassatieberoep van de veroordeelde ook wat dit betreft heeft verworpen, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit standpunt van de verdediging in navolgend oordeel te betrekken.
Gelet op voornoemde rapportage en met name de hoge kans op recidive zal beëindiging van de maatregel naar verwachting leiden tot onveiligheid en overlast. Er is vooralsnog geen grond om tot beëindiging van de maatregel over te gaan. Niet gezegd kan worden dat verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is. De moeilijkheden waar men nu tegenaan loopt bij het verkrijgen van de juiste documenten om de veroordeelde terug te laten keren naar Algerije, brengen niet mee dat de doelstelling van de ISD-maatregel (beveiliging van de samenleving en bevordering van een succesvolle terugkeer naar het land van herkomst) niet (langer) haalbaar is en daarom een verdere tenuitvoerlegging van de maatregel zinloos is. In de inrichting wordt immers nog altijd getracht om de veroordeelde te begeleiden naar een terugkeer. Bij bekendheid met de juiste personalia van de veroordeelde zou die terugkeer ook mogelijk moeten zijn. Voortzetting van tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is daarom nog altijd vereist.

BESLISSING

De rechtbank:
wijst het verzoek tot beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders af;
verstaat dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt voortgezet.
Deze beschikking is gegeven door
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.