ECLI:NL:RBROT:2019:2068

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
10/691059-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren van heroïne met teruggave van inbeslaggenomen geld

Op 7 maart 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 2 mei 2017 te Rotterdam opzettelijk ruim 10,5 kilo heroïne heeft vervoerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de medeverdachte, die belastend was voor de verdachte, niet uitgesloten kon worden van het bewijs, omdat deze verklaring voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, zoals observaties en telefoongegevens. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de tas die hij vervoerde. De rechtbank concludeerde dat de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen geld aan de verdachte gelast. De uitspraak is gedaan in het kader van de toepassing van de Opiumwet, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het verbod op de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/691059-17
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.N. Weski advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2017 en 21 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • teruggave aan de rechthebbende van de onder de verdachte in beslag genomen € 280,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Inleiding
De politie heeft in de periode van 28 april 2017 tot en met 2 mei 2017 een woning gelegen aan de [adres delict] te Rotterdam geobserveerd in verband met het vermoeden van handel in verdovende middelen vanuit deze woning. De woning is gelegen in een flatgebouw. Tijdens de observatie op 2 mei 2017 is gezien dat de verdachte in een taxi aan komt rijden en voor dit flatgebouw parkeert. Gezien is dat de verdachte uitstapt, het portiek van het flatgebouw binnengaat, op de tweede verdieping richting de woning met huisnummer [nummer] loopt en terugkomt met een tas. Deze tas plaatst hij in de kofferbak van de taxi, waarna hij verder rijdt. De verdachte is vervolgens door de politie aangehouden. In de tas bleek ruim 10,5 kilo heroïne te zitten. Op de bijrijdersstoel in de taxi zat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . In de woning met huisnummer [nummer] zijn verdovende middelen, geld, een vuurwapen en munitie aangetroffen en in beslag genomen. Er zijn meerdere verdachten aangehouden, in de woning maar ook personen die anderszins in verband worden gebracht met het genoemde portiek/pand, waaronder de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij drugs ging ophalen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte niet wist of kon weten dat in de tas die hij in zijn taxi vervoerde verdovende middelen zaten. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] had hem gevraagd de tas voor hem op te halen. De verdachte heeft niet gekeken wat er in de tas zat toen hij deze ophaalde. Van opzet is dan ook geen sprake, ook niet in voorwaardelijke zin. Het enige bewijsmiddel dat op het opzet van de verdachte ziet, is de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Deze verklaring moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat het niet mogelijk is gebleken de betrouwbaarheid van deze verklaring te toetsen. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] is niet gehoord door de rechter-commissaris. Er zijn en konden ook geen “other compensating measures” worden getroffen om de betrouwbaarheid van de verklaring van deze medeverdachte te toetsen, nu geen andere getuige in het dossier directe betrokkenheid heeft bij deze medeverdachte. Zonder direct bewijsmiddel waaruit de wetenschap van de aanwezigheid van de heroïne in de tas bij de verdachte kan worden afgeleid, kan het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen en dient vrijspraak te volgen.
4.1.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] moet worden uitgesloten van het bewijs, overweegt de rechtbank als volgt.
Het gebruik voor het bewijs van een proces-verbaal inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende, verklaring is niet onverenigbaar met artikel 6 van het EVRM indien de verdediging in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om de verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. In de onderhavige zaak heeft genoemde gelegenheid ontbroken. Het gebruik van die verklaring is echter niet ongeoorloofd indien de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op de onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist (vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539). Gelet op de nader te noemen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam medeverdachte 1] niet uitsluitend of in beslissende mate het belastende bewijs in de zaak van verdachte vormt. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam medeverdachte 1] ook al omdat deze verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen zoals de observaties en het onderzoek naar de telefoongegevens en whatsapp gesprekken van verdachte met [naam medeverdachte 1] . Zij spreken over ‘sanni’ en een ‘tester’ en medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat het dan over drugs gaat. De verdachte heeft dit niet kunnen weerleggen. Voorts vond blijkens de whatsapp contacten de autorit plaats op initiatief van de verdachte, die op 2 mei 2017 rond 19.00 de vraag aan [naam medeverdachte 1] stelde “ga je dadelijk mee naar Brussel”. Dat hij bedoelde naar Zaventem te gaan om zijn broer op te halen acht de rechtbank niet aannemelijk, te meer daar de verdachte ook een dag eerder rond 22.00 uur al aan [naam medeverdachte 1] had voorgesteld naar België te gaan, waarop [naam medeverdachte 1] toen afwijzend had gereageerd. Het verweer van verdachte wordt dan ook verworpen. Gebruik van de verklaring van [naam medeverdachte 1] levert geen schending op van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank verwijst naar het bewijsmiddelenoverzicht bij dit vonnis.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 02 mei 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk heeft vervoerd,
10.575 gram heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een aanzienlijke partij harddrugs in zijn auto, te weten ruim 10,5 kilo heroïne. De aangetroffen hoeveelheid drugs is dusdanig dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Deze hoeveelheid vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde. Deze verspreiding en handel in verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Daarnaast vormen deze drugs een bedreiging van de volksgezondheid. Tegen feiten als het onderhavige dient derhalve krachtig te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dat het voorarrest achterwege te laten gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hoewel verdachte recent vader is geworden en heeft gesteld er te moeten zijn voor zijn echtgenote, zal de rechtbank, gelet op de hoeveelheid aangetroffen heroïne en de straffen die daarvoor doorgaans worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van nader te noemen duur als
passend en geboden.

8.Voorwaardelijk verzoek horen getuige

De rechtbank wijst het verzoek om de getuige [naam getuige] af, nu zij daartoe geen noodzaak ziet.

9.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de in beslag genomen € 280,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, zijnde de persoon onder wie het bedrag in beslag is genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van € 280,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 02 mei 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 10.575 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet