ECLI:NL:RBROT:2019:2006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
7100530 \ VZ VERZ 18-17534
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil over voorschot en vergoeding buitengerechtelijke kosten na aanrijding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen [verzoeker] en N.V. Schadeverzekering-maatschappij Bovemij. Het verzoek van [verzoeker] betrof een voorschot van € 16.000,00 en vergoeding van buitengerechtelijke kosten, naar aanleiding van een aanrijding op 27 mei 2018 waarbij [verzoeker] door een verzekerde van Bovemij was aangereden. Bovemij had de aansprakelijkheid erkend, maar weigerde een voorschot te betalen, omdat er twijfels bestonden over de toedracht van het ongeval en de schade nog niet was vastgesteld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek niet geschikt was voor een deelgeschilprocedure, omdat er geen sprake was van schade door dood of letsel, maar enkel van schade aan de auto van [verzoeker]. De kantonrechter oordeelde dat de schade die [verzoeker] had geleden, niet onder de reikwijdte van de deelgeschilprocedure viel, die bedoeld is voor letselschadezaken. De rechter heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Bovemij, vastgesteld op € 720,00.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers in deelgeschilprocedures om duidelijk aan te tonen dat er sprake is van letselschade, om in aanmerking te komen voor de voordelen van deze procedure. De kantonrechter heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Bovemij de kosten kan vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7100530 \ VZ VERZ 18-17534
uitspraak: 14 maart 2019
beschikking ex artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (deelgeschil) van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Rotterdam,
verzoeker,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. Schadeverzekering-maatschappij Bovemij,
gevestigd te Nijmegen,
verweerster,
gemachtigde: mr. J.M.H.W. Bindels.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “Bovemij”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift deelgeschil ex artikel 1019w Rv, ter griffie ingekomen op 23 juli 2018, met producties;
  • het faxbericht van Bovemij van 2 november 2018, met producties;
  • het verweerschrift met producties;
  • de door [verzoeker] toegezonden nadere producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Namens [verzoeker] is verschenen mr. [naam gemachtigde] . Namens Bovemij zijn verschenen mr. J.M.H.W. Bindels en mevrouw [naam] (zaakbehandelaar bij Bovemij).
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 27 mei 2018 is [verzoeker] in Rotterdam met zijn auto aangereden door een verzekerde van Bovemij. Op 5 juni 2018 heeft Bovemij de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.2.
Bij e-mail van 21 juni 2018 heeft de gemachtigde van [verzoeker] , voor zover hier van belang, het volgende via e-mail bericht aan Bovemij:
“(..)
U gaf aan dat er een ongevallenanalyse wordt gedaan. Dit zal enige tijd in beslag nemen. Ik heb daarop aangegeven, zoals eerder aangegeven, dat cliënt een auto nodig heeft voor zijn werk. Bovendien zullen er kosten bij komen als de auto nog langer in de garage blijft staan. Het kost zelfs geld om zijn auto na reparatie mee te nemen.
Client heeft een cateringbedrijf. Het is derhalve noodzakelijk dat hij zijn auto per ommegaand tot zijn beschikking krijgt.
Ik begrijp dat u als verzekeraar nader onderzoek wenst te verrichten. Doch, de aansprakelijkheid in deze is reeds erkend.
Zoals ik u reeds door de telefoon aangaf stel ik voor dat in afwachting van het nader onderzoek een voorschot betaalbaar wordt gesteld van 5.000,00. Inmiddels is een maand verstreken waarin cliënt niet heeft kunnen werken. Een voorschot van 5.000,00 lijkt me dan ook alleszins redelijk.
(..)”
2.3.
Bij e-mail van 22 juni 2018 heeft Bovemij [verzoeker] bericht dat een nadere ongevalsanalyse plaatsvindt, omdat er twijfels zijn over de toedracht van het ongeval zoals die is omschreven op het schadeformulier. Bovemij wil nog geen voorschot betaalbaar stellen, omdat de schade nog niet is vastgesteld en de toedracht nog niet duidelijk is.
2.4.
DEKRA Automotive (hierna: Dekra) heeft op 25 juni 2018 de schade aan de auto van [verzoeker] vastgesteld. De totaalschade van de auto volgens de dagwaarde (inclusief btw) is door Dekra vastgesteld op € 15.900,-.
2.5.
Bij brief van 7 september 2018 heeft Bovemij [verzoeker] bericht dat zij geen uitkering zou verstrekken, omdat er twijfels zijn over de toedracht van de aanrijding. Bovemij heeft voorts haar voornemen geuit om onder andere de persoonsgegevens van [verzoeker] op te nemen in het Extern Verwijzingsregister bij de stichting CIS (hierna: het CIS) voor een periode van vier jaar.
2.6.
[verzoeker] heeft vervolgens in een kort geding bij de rechtbank Gelderland verzocht om Bovemij te veroordelen om de registratie van zijn personalia bij het CIS te (laten) verwijderen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 21 januari 2019 (zaaknummer C/05/346033 / KG ZA 18-516) Bovemij veroordeeld om binnen 5 werkdagen na betekening van het vonnis aantoonbaar en onvoorwaardelijk de registratie van de personalia van [verzoeker] bij het CIS te (laten) verwijderen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, als volgt overwogen:
“(..)
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat, gelet op het voorgaande, gerede twijfel kan ontstaan bij hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd. (..)
4.6.
Daar tegenover staat echter dat, zoals reeds in 4.2. is overwogen, aan registraties zoals de onderhavige hoge eisen moeten worden gesteld. Dat bij de omschrijving van de toedracht zoals door [verzoeker] aan de verzekeraar is gedaan ernstige vragen zijn te stellen en er aanwijzingen zijn dat deze omschrijving onjuist is, is onvoldoende gelet op de genoemde maatstaf. [verzoeker] heeft de door Bovemij aangevoerde punten onder overlegging van verklaringen weersproken en Bovemij zal dat moeten kunnen bewijzen en dat is meer dan summierlijk aannemelijk maken. Daarbij heeft Bovemij bijvoorbeeld nagelaten een verklaring in het geding te brengen van de expert die de auto heeft beoordeeld waarin met zoveel woorden wordt bevestigd dat de airbag niet was opengegaan, terwijl Bovemij ook niet duidelijk heeft kunnen maken welk belang [verzoeker] zou hebben bij een onjuiste omschrijving van de toedracht. Het staat immers wel vast dat [verzoeker] schade heeft geleden en over eigen schuld is door Bovemij niets gesteld. Bovemij dient aannemelijk te maken dat zij in een bodemprocedure kan bewijzen dat sprake is van fraude in de vorm van opzettelijke misleiding van de verzekeraar. Daarin is zij bij de huidige stand van zaken, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, nog niet geslaagd. (..)”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft, na eisvermeerdering ter zitting, in dit deelgeschil verzocht voor recht te verklaren dat Bovemij een voorschot van € 16.000,00 betaalbaar moet stellen en dat Bovemij dat voorschot, en toekomstige voorschotten binnen een tijdsbestek van tien werkdagen betaalbaar moet stellen, althans inhoudelijk te reageren. Voorts heeft [verzoeker] verzocht Bovemij te veroordelen de buitengerechtelijke kosten tot 19 juli 2018 te voldoen, zijnde een bedrag van € 1.548,74. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht Bovemij te veroordelen in de kosten van dit geding, zijnde een bedrag van € 3.857,24 inclusief btw en 6% kantoorkosten en het griffierecht.
3.2.
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. De aansprakelijkheid van het ongeval is door Bovemij erkend, zodat Bovemij de schade vanwege het ongeval moet vergoeden. [verzoeker] exploiteert als zelfstandige een cateringbedrijf. Zijn grootste schadepost is het verlies van verdienvermogen. Ook het inschakelen van vervangende hulp is een grote schadepost. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden dat sprake is van fraude, maar toch wil Bovemij geen voorschot beschikbaar stellen. Er is een impasse ontstaan.

4.Het verweer

Bovemij heeft tot afwijzing van het verzoek geconcludeerd en daartoe het volgende aangevoerd. De kantonrechter is onbevoegd om van de vordering kennis te nemen, omdat de vordering niet onvoorwaardelijk tot ten hoogte € 25.000,- is beperkt. Daarnaast is onderhavig geschil geen letselzaak, omdat het voorschot ziet op het beschikbaar krijgen van een auto. Duiding en onderbouwing van enig letsel ontbreken. Voorts is de zaak niet geschikt voor een deelgeschil, omdat bewijslevering noodzakelijk is. Bovemij is ook niet bereid om bij de huidige stand van zaken een vaststellingsovereenkomst te sluiten, zodat de zaak zich ook daarom niet leent voor een deelgeschilprocedure.
Bovemij heeft gerede twijfel over de toedracht van de aanrijding en daarmee over de gehoudenheid tot schadevergoeding. Het schadebeeld past niet bij de gestelde toedracht van de beweerdelijke aanrijding. Er bestaan gegronde redenen om rekening te houden met fraude. Nadere bewijslevering zal hiervoor nodig zijn. Er is daarnaast geen sprake van schade die aan het gebruik van de auto in de weg staat, omdat de auto na de aanrijding APK is goedgekeurd tot 3 september 2019.
Door [verzoeker] is oneigenlijk gebruik gemaakt van de deelgeschilprocedure. Het uurtarief van de advocaat van [verzoeker] en het aantal opgevoerde uren worden door Bovemij betwist. Het verzoek moet worden afgewezen met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
Bovemij heeft betwist dat de kantonrechter absoluut bevoegd is om het verzoek te behandelen en daarop te beslissen. De kantonrechter volgt Bovemij hierin niet. Op grond van artikel 1019x BW moet het verzoek worden gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen. Het verzoek van [verzoeker] komt erop neer dat hij heeft verzocht Bovemij te veroordelen om een voorschot van € 16.000,- aan hem te betalen en de buitengerechtelijke kosten van ruim € 5.405,98 te vergoeden. Als dit verzoek ten principale aanhangig wordt gemaakt is de kantonrechter op grond van artikel 93 Rv bevoegd om hierover te oordelen, omdat de competentiegrens van € 25.000,- niet wordt overschreden. De kantonrechter is derhalve in dit deelgeschil de bevoegde rechter.
5.2.
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of sprake is van een deelgeschil als bedoeld in de wet. Op grond van artikel 1019w lid 1 Rv kan een deelgeschil worden gestart als sprake is van schade door dood of letsel. Volgens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 2) is een deelgeschil bedoeld om zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid te geven om de rechter te adiëren in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase en om zo een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen te doorbreken.
5.3.
Bovemij heeft betwist dat er sprake is van schade door dood of letsel. Uit hetgeen [verzoeker] in het verzoekschrift naar voren heeft gebracht blijkt niet dat het zijn bedoeling is geweest om in deze procedure letselschade te verhalen. De enige schade die hij gesteld heeft is aan zijn auto, want [verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn schade verwezen naar de schadevaststelling door Dekra. [verzoeker] stelt wel dat hij verlies aan verdienvermogen heeft en vervangende hulp moest inschakelen, maar stelt daarbij niet dat sprake is van letsel, noch geeft hij daarvan enige onderbouwing. Uit hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd lijkt het verlies aan verdienvermogen en het inschakelen van vervangende hulp daarom eerder verband te houden met de schade aan zijn auto, want door deze schade kon hij -kennelijk- zijn cateringwerkzaamheden niet uitvoeren. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van [verzoeker] nog wel naar voren gebracht dat er letselschade is, maar zij heeft het letsel niet nader toegelicht. Nu [verzoeker] het letsel niet heeft onderbouwd (en het letsel in het verzoekschrift zelfs helemaal niet heeft genoemd) is de kantonrechter van oordeel dat de schade die in dit deelgeschil voor ligt niet ziet op schade door dood of letsel, maar -kennelijk- op schade aan de auto van [verzoeker] . Voor dit soort schade is een deelgeschil niet bedoeld, zodat het door [verzoeker] verzochte voorschot en de verzochte vergoeding van de gemaakte buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
5.4.
Omdat het verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, nu het toepassingsgebied daarvan is beperkt tot personenschade, komt de kantonrechter niet toe aan het begroten van de kosten van deze procedure. Op grond van artikel 1019aa Rv hoeft de rechter immers alleen de kosten te begroten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt.
5.5.
Er is gelet op het voorgaande wel plaats voor een proceskostenveroordeling. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bovemij vastgesteld op € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688