In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen [verzoeker] en N.V. Schadeverzekering-maatschappij Bovemij. Het verzoek van [verzoeker] betrof een voorschot van € 16.000,00 en vergoeding van buitengerechtelijke kosten, naar aanleiding van een aanrijding op 27 mei 2018 waarbij [verzoeker] door een verzekerde van Bovemij was aangereden. Bovemij had de aansprakelijkheid erkend, maar weigerde een voorschot te betalen, omdat er twijfels bestonden over de toedracht van het ongeval en de schade nog niet was vastgesteld.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek niet geschikt was voor een deelgeschilprocedure, omdat er geen sprake was van schade door dood of letsel, maar enkel van schade aan de auto van [verzoeker]. De kantonrechter oordeelde dat de schade die [verzoeker] had geleden, niet onder de reikwijdte van de deelgeschilprocedure viel, die bedoeld is voor letselschadezaken. De rechter heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Bovemij, vastgesteld op € 720,00.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers in deelgeschilprocedures om duidelijk aan te tonen dat er sprake is van letselschade, om in aanmerking te komen voor de voordelen van deze procedure. De kantonrechter heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Bovemij de kosten kan vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.