Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 2 december 2016, met producties 1 tot en met 43;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 9;
- de brief van de rechtbank van 15 november 2017 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief d.d. 4 april 2018 van Achmea;
- de door [eiser] aan de rechtbank en de wederpartij toegezonden productie 44;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2018;
- de akte uitlating en overlegging producties aan de zijde van Achmea met 2 producties;
- de antwoordakte overlegging producties aan de zijde van [eiser] .
2.De feiten
De verzekerde is verplicht:
.
Artikel 1
Betrokkene werd vanaf 30-12-00 op basis van inkomsten 25-35% arbeidsongeschikt geacht. Er wordt toch nog anticumulatie toegepast, waardoor de uitkering niet tot uitbetaling komt. Recent deed betrokkene een melding van toegenomen problematiek, deels verergering van de reeds bestaande klachten en deels nieuwe problematiek. Daarom ligt nu nieuw medisch onderzoek voor. Betrokkene meldt nieuwe problematiek van het hart.”
Verzekeringsgegevens
Gespreksgegevens:
5.Arbeidsdeskundige visie:
Na medisch en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat u na aanvraag van uw uitkering wegens arbeidsongeschiktheid tot 5 februari 2003 niet geheel en volledig arbeidsongeschikt bent geweest. Wel wordt vastgesteld dat u met ingang van 5 februari 2003 voor 45-55% arbeidsongeschikt te achten bent. Hierbij hoort een uitkering van 50%.
Onder verwijzing naar onze brief van 13 augustus 2003 berichten wij u als volgt.
U ontvangt van ons een arbeidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op een
Uw arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben wij met ingang van 1 april 2004 aangepast aan het dan geldende arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Vanaf 1 april 2004 bedraagt de uitkering € 168.046,04 bruto per jaar. Met ingang van 29 december 2004 hebben wij uw uitkering verhoogd en bedraagt € 173.087,52 bruto per jaar.
Hieronder wordt een opgave van de stand van verzekering verstrekt zoals die per 29 december 2004 in de verzekeringsadministratie voorkomt.
3.Het geschil
4.De beoordeling
vanaf oktober 1999 te tobben (ao-melding heeft plaatsgevonden in december 1999).”
huidige(onderstreping door rechtbank) op 29 december 1999 doktershulp te hebben ingeroepen. Reeds om die reden ligt het niet voor de hand dat dit een herstelmelding is. Nog afgezien daarvan bevat deze brief een aan BDO gericht advies van een (verzekerings)arts over de medische beperkingen van [eiser] op basis waarvan het verlies van verdiencapaciteit van [eiser] kan worden vastgesteld door BDO, dan wel een door haar in te schakelen arbeidsdeskundige (zie de tweede alinea in de brief). Deze brief bevat derhalve geen aan Achmea gerichte ondubbelzinnige mededeling van herstel van [eiser] .
- De rapportage van het UWV van 7 januari 2002 (productie 6 bij dagvaarding) betreft een eerstejaars herbeoordeling. Uit deze herbeoordeling volgt dat [eiser] op dat moment een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt die wordt berekend naar een percentage van 25-35% maar dat deze uitkering door verdiensten niet wordt uitbetaald, dat [eiser] bij het laatste medische onderzoek van 16 februari 2001 belastbaar was in eigen werk voor 40 uur, dat er sindsdien wijzigingen in zijn belastbaarheid zijn omdat [eiser] de genoemde 40 uur niet heeft kunnen werken maar dat [eiser] geen behoefte heeft om een arts te bezoeken om zijn verminderde belastbaarheid vast te stellen omdat het toch niet tot uitbetaling van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering komt. Qua planning wordt aangegeven dat onderzoek door een arbeidsdeskundige kan plaatsvinden op basis van de eerder voor [eiser] vastgestelde beperkingen. Dit rapport is, anders dan [eiser] stelt, niet aan Achmea gericht en niet is gebleken dat Achmea van het rapport heeft kennis genomen. Nog afgezien daarvan bevat dit rapport geen ondubbelzinnige mededeling/conclusie van herstel van [eiser] . Integendeel, uit dit rapport kan worden opgemaakt dat in ieder geval in de visie van [eiser] zelf zijn belastbaarheid was afgenomen in vergelijking met het eerdere medische onderzoek.
- De brief van [eiser] aan UWV van 24 januari 2002 (productie 7 bij dagvaarding) betreft een niet ondertekende brief van [eiser] waarin staat dat [eiser] ermee akkoord gaat dat hij met ingang van 1 augustus 2001 voor toepassing van de WAZ weer volledig arbeidsongeschikt is. Niet gesteld of gebleken is dat Achmea van deze brief heeft kennis genomen (nog daargelaten of de brief daadwerkelijk aan het UWV is verzonden). Bovendien betreft het een herstelmelding in het kader van de WAZ. Hiermee is nog geen sprake van een ondubbelzinnige mededeling ten aanzien van herstel van [eiser] in het kader van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering van Achmea.
van toegenomen problematiek, deels verergering van de reeds bestaande klachten en deels nieuwe problematiek.”
“(…) inderdaad heb ik kennis genomen van de aan cliënt gerichte brief van 13 augustus jl., waarmee de inhoud van de eerder – d.d. 23 juni jl. – aan hem gerichte brief inmiddels achterhaald is.” Beide brieven bevestigen het eenzijdige karakter van de brief van 23 juni 2003 en bieden geen enkele onderbouwing voor de stelling van [eiser] dat partijen destijds een vaststellingsovereenkomst ter zake hebben gesloten. Als er wel een vaststellingsovereenkomst was gesloten, dan mag worden aangenomen dat de advocaat van [eiser] namens hem nakoming van de gemaakte afspraken had bedongen in plaats van te bevestigen dat de inhoud van de brief van 23 juni 2013 is achterhaald.
De uitkering eindigt op 1 januari 2020, of bij eerdere volledige arbeidsongeschiktheid of bij eerder overlijden”, niet te plaatsen. Dit kan niet anders dan een vergissing zijn, nu op basis van Verzekeringsovereenkomst-1 een einddatum van 1 januari 2015 geldt.
6.198,00(2,0 punten × tarief VII ad € 3.099,00)