In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende een vordering uit hoofde van een ouderlijke boedelverdeling en een aanspraak op een legitieme portie. Eiseres, wonende te Alblasserdam, heeft vorderingen ingesteld tegen gedaagden, die gezamenlijk de nalatenschap van hun overleden vader, de heer [naam erflater], beheren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater bij testament zijn kinderen en de kinderen van zijn vooroverleden zoon als erfgenamen heeft benoemd, waarbij eiseres onterfd is. Eiseres heeft aanspraak gemaakt op haar legitieme portie en een deel van het moederlijk erfdeel, maar gedaagden hebben aangevoerd dat het niet mogelijk is om tot volledige uitbetaling over te gaan, omdat een deel van de gelden vastzit in een hypothecaire geldlening die pas in 2031 eindigt.
De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, omdat het toewijzen van de vorderingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank heeft overwogen dat gedaagden, als zuiver aanvaardende erfgenamen, de verplichting hebben om de schulden van de nalatenschap te voldoen, maar dat de persoonlijke belangen van de partijen in deze familierechtelijke verhouding ook een rol spelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de financiële situatie van gedaagden, maken dat eiseres niet in haar vorderingen kan worden ontvangen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.