ECLI:NL:RBROT:2019:1660

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
C/10/568557 / KG ZA 19-152 (voorlopige voorziening) / C/10/568555 / FA RK 19-1555 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een huisverbod en de beoordeling van de motivering en belangenafweging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Lansingerland. De burgemeester had op 19 februari 2019 een huisverbod opgelegd aan verzoeker voor de duur van tien dagen, omdat zijn aanwezigheid in de woning van de achterblijfster een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor haar veiligheid. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 26 februari 2019 zijn zowel verzoeker als de burgemeester vertegenwoordigd door hun gemachtigden aanwezig geweest. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de onderliggende stukken tijdig zijn verstrekt en dat het bestreden besluit voldoet aan de wettelijke vereisten. Verzoeker voerde aan dat het besluit ondeugdelijk was gemotiveerd en dat er geen gevaar bestond op het moment van oplegging van het huisverbod. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was van een onmiddellijke dreiging van gevaar, onderbouwd door verklaringen van de achterblijfster en de kinderen van verzoeker.

De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen, en dat de belangen van de achterblijfster en de kinderen zwaarder wogen dan die van verzoeker. De rechter heeft ook overwogen dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat het gevaar inmiddels is geweken, en dat het huisverbod derhalve voortgezet kan worden. De uitspraak kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/568557 / KG ZA 19-152 (voorlopige voorziening)
C/10/568555 / FA RK 19-1555 (beroep)

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

26 februari 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[verzoeker] , verzoeker,

wonende te [woonplaats] , gemeente Lansingerland, [adres] ,
nu verblijvende te Rotterdam,
gemachtigde mr. K. Logtenberg,
en

de burgemeester van de gemeente Lansingerland, verweerder,

gemachtigde mr. G.A. Tuhuteru,
in welke zaak belanghebbenden zijn:

[achterblijfster] , achterblijfster,

[naam dochter], de dochter van verzoeker en achterblijfster,
[naam minderjarige zoon], de minderjarige zoon van verzoeker en achterblijfster,
geboren op [geboortedatum minderjarige] 2003,
allen wonende te [woonplaats] , gemeente Lansingerland, [adres] .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 19 februari 2019 om 13.14 uur heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen, dus tot 1 maart 2019 om 13.14 uur.
Bij brief van 21 februari 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minderjarige zoon van verzoeker en achterblijfster is gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.A. Tuhuteru;
 achterblijfster;
 Z. Hamidi, tolk Arabisch;
 de dochter van verzoeker en achterblijfster;
 [naam] , casemanager.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van achterblijfster die met hem in de woning woont.
1.1.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3. Verzoeker voert aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd omdat er nauwelijks een motivering in staat.
3.1.
Op grond van artikel 3:46 van de Awb moet een besluit berusten op een deugdelijke motivering.
3.2.
Op grond van artikel 3:47, eerste lid, van de Awb wordt de motivering vermeld bij de bekendmaking van het besluit. Op grond van het derde lid verstrekt het bestuursorgaan de motivering binnen een week na de bekendmaking van het besluit als de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld.
3.3.
Op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wth bevat het huisverbod in ieder geval een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt, de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.
3.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit binnen een week heeft verstrekt aan verzoeker, zodat is voldaan aan het vereiste van artikel 3:47, derde lid, van de Awb. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het bestreden besluit voldoet aan het gestelde in artikel
2, vierde lid, van de Wth.
3.5.
Het betoogt faalt.
4. Verzoeker voert aan dat het gevaar niet bestond op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam en dat verweerder dus niet bevoegd was een huisverbod op te leggen. Verzoeker ontkent dat hij achterblijfster fysiek en verbaal heeft bedreigd en als hij achterblijfster al zou hebben bedreigd, het opleggen van een huisverbod disproportioneel is.
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
4.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
4.3.
Uit de stukken, met name de Risico-taxatie Huiselijk Geweld van de politie en de processen-verbaal van belanghebbenden, blijkt dat zowel achterblijfster als de dochter en de zoon van verzoeker en achterblijfster hebben verklaard dat sprake was van verbale dreiging met de dood. Daarmee was sprake van onmiddellijke dreiging van gevaar en was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Verzoeker kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat een huisverbod een disproportionele maatregel is. Het huisverbod is immers juist bedoeld voor situaties als de onderhavige waarin sprake is van onmiddellijke dreiging van gevaar voor de veiligheid van de personen die in de woning wonen om zo een time-out en rust te creëren en te onderzoeken waar de dreiging vandaan komt.
4.4.
Het betoog faalt.
5. Verzoeker betoogt dat geen sprake is geweest van een goede belangenafweging over wie er in de woning mag blijven en verwijst daartoe naar zijn medische situatie en dat hij er moeite mee heeft om bij het Leger des Heils te verblijven.
5.1.
Verweerder heeft het belang van belanghebbenden bij een rustig en veilig verblijf in de woning zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van verzoeker om vrij gebruik te kunnen maken van de woning. Door het huisverbod aan verzoeker op te leggen, hoefde slechts voor één persoon tijdelijke opvang te worden geregeld en niet voor drie personen, gelet op de omstandigheid dat verzoeker en belanghebbenden niet over alternatieve woonruimte beschikken. De opvang bij het Leger des Heils is geen ideale situatie, maar niet is gebleken dat het medisch gezien voor verzoeker niet mogelijk is om daar tijdelijk te verblijven. Verzoeker heeft er zelf voor gekozen om het Leger des Heils te verlaten en in zijn auto te gaan slapen.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid aan verzoeker een huisverbod op te leggen.
5.3.
Het betoog faalt.
6. Verzoeker voert aan dat het gevaar nu niet meer bestaat en dat verweerder in redelijkheid geen gebruik kan maken van zijn bevoegdheid het huisverbod voort te laten duren. Volgens verzoeker kan hij terugkeren naar de woning, omdat hij bereid is hulpverlening te aanvaarden en hij zich gedeisd zal houden om te voorkomen dat de situatie weer escaleert.
6.1.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
6.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar nog blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid. Uitgangspunt daarbij is dat verweerder vanaf het opleggen van het huisverbod tien dagen wordt gegund voor het opstarten van noodzakelijke hulpverlening en dat alleen bijzondere feiten of omstandigheden reden zijn voor het voortijdig beëindigen van de werking van het huisverbod.
6.3.
Er zijn geen feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het gevaar is geweken. Vaststaat dat er nog geen partnergesprek heeft plaatsgevonden waarin veiligheidsafspraken zijn gemaakt. Weliswaar geeft verzoeker ter zitting aan open te staan voor hulpverlening in de vorm van relatietherapie, maar er is nog geen hulpverlening opgestart, nog daargelaten dat achterblijfster wil scheiden. Belanghebbenden staan niet achter de terugkeer van verzoeker naar de woning, omdat dan sprake zal zijn van een terugval in oude patronen. Overigens heeft de casemanager ter zitting aangegeven dat wordt geprobeerd zo spoedig mogelijk andere woonruimte te vinden voor belanghebbenden.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd is het huisverbod te laten voortduren en dat verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid.
6.5.
Het betoog faalt.
7. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: