ECLI:NL:RBROT:2019:1652

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
10/960089-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende voorbereidingshandelingen op basis van de Opiumwet

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2019, stond de verdachte terecht op beschuldiging van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet. De officier van justitie, mr. C. Nij Bijvank, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 10 maanden. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze overschrijding niet leidde tot niet-ontvankelijkheid.

De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en concludeerde dat de inhoud van de processen-verbaal van observatie en de aangetroffen goederen onvoldoende bewijs boden voor de beschuldiging. De gesprekken die de verdachte voerde, waren niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat hij zich bezighield met de handel in harddrugs, zoals ten laste gelegd. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

De rechtbank besloot tevens het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, aangezien de verdachte eerder was geschorst. Dit vonnis werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, J.P. van der Wijden, en de jongste rechter was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/960089-10
Datum uitspraak: 20 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat te Amsterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2019.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. Nij Bijvank heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.

Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging/ officier van justitie
Aangevoerd is dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat overschrijding van de redelijke termijn weliswaar doorgaans geen niet-ontvankelijkheid met zich meebrengt, maar dat - de raadsman heeft verwezen naar jurisprudentie - met betrekking tot de redelijkheid van de duur van deze strafzaak sprake is van een uitzonderingsgeval.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat zij in deze zaak geen uitzonderingen ziet die maken dat de overschrijding van de redelijke termijn zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Beoordeling
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in deze zaak is overschreden. Overschrijding van deze termijn leidt in de regel niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Van een uitzonderingssituatie die tot een ander oordeel zou moeten leiden is de rechtbank niet gebleken. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

Waardering van het bewijs

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de inhoud van het proces-verbaal van observatie met betrekking tot de ontmoeting van
4 mei 2010 in de stationsrestauratie in Roosendaal, het proces-verbaal van observatie van de ontmoeting van 5 mei 2010 in café [naam horecagelegenheid] op het adres [adres] te Rotterdam, het proces-verbaal van doorzoeking van de Mercedes, type Viano, het proces-verbaal van onderzoek naar de inhoud van in de rugtas aangetroffen goederen, het onderzoek naar de telefoon die is aangetroffen in de bestelbus, waarin [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] reden, de in de woning van de verdachte aangetroffen simkaart en ten slotte op grond van de tapgesprekken rondom de ontmoetingen op 4 en 5 mei 2010 en de tapgesprekken na de aanhouding van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] .
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de processen-verbaal van de observaties, de aangetroffen goederen, waaronder de onder de verdachte aangetroffen telefoons en simkaart, en de gesprekken tussen de verdachte en medeverdachte(n) -de rechtbank gaat er van uit dat het de verdachte is geweest die die gesprekken heeft gevoerd- gesproken kan worden van een serieuze verdenking jegens de verdachte.
De gevoerde telefoongesprekken zijn daarbij in belangrijke mate dragend voor het bewijs van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen met betrekking tot drugs. Van die gesprekken kan worden gezegd dat zij onder zeer verdachte omstandigheden zijn gevoerd en dat er mogelijk sprake is van versluierd taalgebruik. Dat de verdachte spreekt over autohandel is namelijk onaannemelijk, omdat hij ter zitting heeft verklaard dat hij zich daarmee helemaal niet bezig hield.
Het dossier bevat echter geen bewijs voor het standpunt van de officier van justitie dat in de gesprekken over handel in harddrugs wordt gesproken, terwijl dit nu juist aan de verdachte ten laste is gelegd. Het tenlastegelegde ziet immers op voorbereidingshandelingen met betrekking tot middelen genoemd op lijst I bij de Opiumwet. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat de gesprekken net zo goed op de handel in softdrugs kunnen zien, kan op grond van het dossier niet worden weerlegd. Nu er geen drugs – behalve enkele minimale sporen van cocaïne in de tas van één van de medeverdachten – zijn aangetroffen bij de verdachte of zijn medeverdachten, kan de rechtbank niet vaststellen dat de tapgesprekken zien op de handel in cocaïne of een ander middel genoemd in lijst I bij de Opiumwet. De overige feitelijke gedragingen in de tenlastelegging – voor zover al kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten daarbij betrokken zijn geweest – bieden op zichzelf onvoldoende grond voor een bewezenverklaring.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2010
tot en met 15 juni 2010 te Roosendaal en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied
van Nederland brengen van een onbekende hoeveelheid verdovende middelen
(cocaïne), in elk geval een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te
verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd
waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in
vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk:
- een of meer (telefoon)gesprekken gevoerd (in versluierd taalgebruik) met
betrekking tot het verstrekken en/of vervoeren en/of afleveren en/of verkopen
en/of invoeren en/of uitvoeren van (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende
middelen en/of
- een of meer sms-berichten verstuurd/verzonden met betrekking tot het
verstrekken en/of vervoeren en/of afleveren en/of verkopen en/of invoeren
en/of uitvoeren van (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- met een of meer perso(o)nen contact opgenomen en/of ontmoeting(en), onder
meer met personen afkomstig uit Engeland, gehad met betrekking tot het
verstrekken en/of vervoeren en/of afleveren en/of verkopen en/of invoeren
en/of uitvoeren van (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- besprekingen gevoerd, zowel telefonisch als in persoon, met betrekking tot
de prijs van de verdovende middelen;
- heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 5 mei
2010 te Rotterdam, althans in Nederland, een ontmoeting gehad met betrekking
tot het verstrekken en/of vervoeren en/of afleveren en/of verkopen van een
(handels)hoeveelheid (van ongeveer 2,5 kilogram) verdovende middelen en/of
- heeft/hebben een of meer mededader(s) bij voornoemde ontmoeting op of
omstreeks 5 mei 2010 te Rotterdam geld getoond ten behoeve van de aankoop van
verdovende middelen en/of
- de beschikking gehad over een groot geldbedrag (van in totaal ongeveer
109.500,-- euro) en/of een rugzak met daarin twee weegschalen en/of resten van
heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;