5.1.Kwalificatie
Artikel 1.2.2, lid 5 van het Vuurwerkbesluit verbiedt onder meer, zakelijk samengevat en voor zover voor de beoordeling van deze zaak van belang, om voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben waarvan men weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot (onder andere) het vervaardigen van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik. Het gaat hier om zogenoemde voorbereidingshandelingen.
De vraag die thans voorligt, is op grond van welke wetsbepaling overtreding van dit verbod strafbaar is. Anders gezegd: hoe overtreding van deze bepaling rechtens moet worden gekwalificeerd.
Artikel 46, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt de voorbereiding van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld strafbaar.
Artikel 46, tweede lid Sr bepaalt dat het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld bij voorbereiding met de helft wordt verminderd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 91 Sr is (onder andere) artikel 46 Sr ook toepasselijk op feiten waarop bij andere wetten (of verordeningen) straf is gesteld, tenzij de wet (lees: de wet in formele zin) anders bepaalt.
Uit de tekst van artikel 91 Sr volgt dus reeds dat van de regeling van het strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen ex artikel 46 Sr slechts bij wet in formele zin kan worden afgeweken.
De memorie van toelichting bij de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen biedt daarnaast aanvullende duidelijkheid op dit punt:
"Indien principieel de strafwaardigheid van de voorbereidingshandeling wordt erkend, dient zulks plaats te vinden in het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht, waar ook de overige uitbreidingen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid - anders dan voor het door een enkel persoon begaan voltooid delict - hun plaats hebben gevonden. Duidelijk dient aanstonds te zijn dat de strafrechttoepasser te maken heeft met een onvolkomen delictsvorm, waarvan de reikwijdte en betekenis geheel accessoir zijn ten opzichte van de eigenlijke verbodsnormen van de zelfstandige delictsomschrijvingen uit Boek II van het Wetboek van Strafrecht en, via artikel 91 van dat Wetboek, ook, indien nodig, uit de Bijzondere Strafwetten voorzover daarbij misdrijven in het leven geroepen worden"
(MvT strafbaarstelling voorbereidingshandeling TK 1990-1991, 22 268, nr. 3, p. 3)
Daar waar voorbereidingshandelingen strafbaar zijn gesteld in afwijking van deze algemene regeling ten aanzien van strafbare feiten met een lager strafmaximum, geschiedt dat dan ook steeds bij wet in formele zin, zoals in artikel 96 lid 2 Sr (samenspanning), artikel 223 Sr (vervalsen van zegels) artikel 225 lid 3 Sr (valsheid in geschrifte) 234 Sr (ten aanzien van diverse valsheden) en in artikel 10a en 11a van de Opiumwet.
Het Vuurwerkbesluit is geen wet in formele zin maar een Algemene Maatregel van Bestuur (hierna: AmvB) en kan dus geen zelfstandige grondslag bieden voor het als misdrijf strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen.
De Wet milieubeheer is wel een wet in formele zin. Op grond van artikel 9.2.2.1 van deze wet kunnen bij AMvB regels worden gesteld met betrekking tot het verrichten van handelingen met stoffen etc., als het vermoeden is gerezen dat daardoor ongewenste effecten voor de gezondheid van de mens of voor het milieu ontstaan. Daarmee kunnen concrete gedragingen in de vorm van concrete krenkingsdelicten strafbaar worden gesteld zoals dat gebeurd is in het eerste tot en met het vierde lid van artikel 1.2.2. Vuurwerkbesluit.
Op grond van de artikelen 1a onder 10, juncto 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten (hierna: WED) zijn overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens (onder meer) artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Het strafmaximum van dergelijke misdrijven bedraagt zes jaar gevangenisstraf.
Artikel 9.2.2.1 noch een andere bepaling van de Wet milieubeheer stelt, in afwijking van artikel 46 juncto 91 Sr, voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 1.2.2, lid 5 van het Vuurwerkbesluit afzonderlijk strafbaar.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 1.2.2, lid 5 Vuurwerkbesluit wel verbindend is. De officier van justitie heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat artikel 1.2.2. lid 5 Vuurwerkbesluit als zelfstandig voorbereidingsdelict niet onder de reikwijdte valt van artikel 91 Sr, omdat er geen sprake is van een afwijking van de algemene regeling van artikel 46 Sr maar van een aanvulling in een specifiek strafbaar gesteld delict.
De rechtbank deelt die opvatting niet. De wetgever heeft met artikel 46 Sr een algemene regeling in het leven geroepen waarmee is beoogd de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen te beperken tot misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. Bovendien heeft, zoals reeds hiervoor overwogen, als uitgangspunt te gelden dat slechts de wetgever in formele zin, derhalve niet de lagere wetgever, het treffen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van bepaalde misdrijven strafbaar kan stellen.
De kennelijk door de lagere regelgever beoogde afzonderlijke strafbaarstelling van de in artikel 2.2, lid 5 Vuurwerkbesluit bedoelde voorbereidingshandelingen - en wel, voor zover opzettelijk gepleegd, via artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer juncto artikel 1a, onder 10 van de WED, als misdrijf – is in strijd met de hiervoor weergegeven wetgevingssystematiek.
Zulks klemt te meer nu, zou deze wijze van strafbaarstelling wel toelaatbaar worden geacht, voormelde voorbereidingshandelingen – wederom in strijd met de wetgevingssystematiek – een overtreding, derhalve geen misdrijf, opleveren voor zover zij niet opzettelijk zijn begaan, terwijl voorts voor deze (al dan niet opzettelijk gepleegde) voorbereidingshandelingen hetzelfde strafmaximum zou gelden als voor de desbetreffende voltooide strafbare feiten.
In de tweede plaats stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat artikel 1.2.2. vijfde lid Vuurwerkbesluit zijn wettelijke grondslag heeft in artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer en dat deze bepaling geen limitatieve opsomming geeft van handelingen met betrekking tot welke bij AMvB nadere regels gesteld kunnen worden. Zoals in het voorgaande reeds is uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer niet de door de officier van justitie bedoelde grondslag biedt. Meer in het bijzonder biedt het door de officier van justitie genoemde artikel 9.2.2.1 lid 2 onder i Wet milieubeheer daartoe geen aanknopingspunt, nu op grond van deze bepaling geen voorbereidingshandelingen strafbaar gesteld kunnen worden maar slechts een meldplicht in het leven kan worden geroepen ten aanzien van het voornemen om handelingen te verrichten met stoffen als daarbij ongewenste effecten voor de gezondheid van de mens of voor het milieu te voorzien zijn.
Op grond van het al hetgeen zij hiervoor heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat voormelde uitbreiding tot de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen in het Vuurwerkbesluit in strijd is met artikel 91 Sr en de wetssystematiek. Het doorkruist bovendien het lex certa beginsel en is daarom tevens in strijd met artikel 16 van de Grondwet en artikel 1 Sr waar dit beginsel is verankerd.
5.1.1.Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande artikel 1.2.2, lid 5 Vuurwerkbesluit onverbindend, zodat het onder 2 bewezenverklaarde feit niet strafbaar is. De verdachte zal daarom in zoverre worden ontslagen van alle rechtsvervolging.