ECLI:NL:RBROT:2019:1638

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
10/212715-18 / TUL VV: 10/132766-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders ter zake diefstal en poging tot oplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd voor diefstal en poging tot oplichting. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, had op 25 oktober 2018 in Rotterdam een lege krat bier weggenomen dat toebehoorde aan de supermarkt Dirk van den Broek. Tevens had hij geprobeerd de supermarkt te misleiden om een geldbedrag te verkrijgen door het aannemen van een valse hoedanigheid. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, en om de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis af te wijzen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend en heeft deze zonder nadere motivering bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de feiten strafbaar zijn en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en zijn eerdere veroordelingen in overweging genomen. De verdachte heeft een geschiedenis van middelenmisbruik en heeft aangegeven dat hij hulp nodig heeft om zijn verslaving te overwinnen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verdachte te plaatsen in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, met als doel de samenleving te beschermen en de kans op recidive te verkleinen. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, zodat de verdachte zo snel mogelijk kan beginnen met de behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/212715-18
Parketnummer vordering TUL VV: 10/132766-18
Datum uitspraak: 21 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. D.J. Moll, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/132766-18.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 25 oktober 2018 te Rotterdam een lege krat bier, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan de Dirk van den Broek, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 25 oktober 2018 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, de Dirk van den Broek te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag, één krat bier heeft gepakt toebehorende aan de Dirk van den Broek en vervolgens d
itkrat heeft geprobeerd in te leveren bij het emballagesysteem, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal;
2.
poging tot oplichting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat sprake is van eendaadse samenloop. De rechtbank is van oordeel dat nu de verdachte meerdere handelingen heeft moeten verrichten er geen sprake is van eendaadse samenloop maar van meerdaadse samenloop.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal en poging tot oplichting. De verdachte heeft uit een magazijn van een supermarkt een leeg krat bier gepakt en deze op de emballageband gezet. Het was de bedoeling van de verdachte om het lege krat bier in te leveren, zodat hij er geld voor zou krijgen. Dit soort feiten zorgen voor overlast, ergernis en ongemak bij de benadeelden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Fivoor, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 december 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is afhankelijk van alcohol en verdovende middelen (cocaïne en heroïne). De verdachte verblijft sinds november 2017 op straat, omdat hij de begeleide woonvorm heeft moeten verlaten.
Uit het dossier van de reclassering blijkt dat ondanks de houding van de verdachte, hij telkens weer terug valt in middelengebruik en in het verlengde daarvan ook weer terug valt in het plegen van strafbare feiten. De verdachte heeft aan de reclassering laten zien dat hij probleembesef heeft en zijn leven wil veranderen. Hij erkent dat hij hierbij hulp en ondersteuning nodig heeft, omdat hij er zelf niet in slaagt om de afhankelijkheid van middelen te doorbreken. De verdachte staat positief tegenover deelname aan de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders en ziet dit als een kans om van zijn middelengebruik af te komen. De reclassering adviseert dan ook om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen aan de verdachte. De verdachte heeft zelf aangegeven dat hij buiten Rotterdam geplaatst wil worden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één of meer misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 januari 2019 in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen. Ter zitting heeft de verdachte op overtuigende wijze verklaard dat hij bereid is mee te werken aan een ISD-maatregel. Daarbij heeft hij aangegeven in een inrichting buiten Rotterdam geplaatst te willen worden. De rechtbank kan dit niet bepalen, maar kan zich deze wens van de verdachte, gelet op zijn verleden, voorstellen.
Gelet op de door hem steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Daarbij is mede gelet op ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de maatregel er mede toe strekt de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 juli 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan een gedeelte groot 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 23 juli 2018.
8.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden, gelet op de geëiste ISD-maatregel.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Nu aan de verdachte de ISD-maatregel zal worden opgelegd en het in het belang van de verdachte is dat er zo snel mogelijk gestart wordt met een behandeling, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 45, 57, 310 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in een
inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 9 juli 2018 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en D.Y.A. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 oktober 2018 te Rotterdam een (lege) krat bier, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Dirk van den Broek, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 25 oktober 2018 te Rotterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Dirk van den Broek te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag één of meerdere krat(ten) bier heeft gepakt toebehorende aan de Dirk van den Broek, althans aan een ander en/of (vervolgens) deze krat(ten) heeft geprobeerd in te leveren bij het emballagesysteem terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.