ECLI:NL:RBROT:2019:1632

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
10/711001-18 / TUL VV: 10/711128-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging en voorhanden hebben van vuurwapen

Op 1 februari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 278 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte is vrijgesproken van diefstal met geweld. De zaak betreft een incident op 11 januari 2018 te Spijkenisse, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het geweld, maar niet bij de diefstal van een fiets. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, en de rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft eerder een taakstraf opgelegd gekregen, maar heeft deze niet uitgevoerd, wat heeft geleid tot een vervangende jeugddetentie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de rapporten van de reclassering, die begeleiding en bijzondere voorwaarden adviseerden om recidive te voorkomen. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/711001-18
Parketnummer vordering TUL VV: 10/711128-15
Datum uitspraak: 1 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.B.G.T. von Bóné, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.M. Benammar heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 – met dien verstande dat zij niet bewezen acht dat een portemonnee is weggenomen en dat geweld gebruikt is om de diefstal van een fiets gemakkelijk te maken –, 1A en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 278 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden: de voorwaarden die zijn vermeld in het reclasseringsrapport van 14 januari 2019 en contactverboden ten aanzien van de aangever [naam slachtoffer 1] en getuige [naam getuige 1] ;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1A
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het onder 1 en 1A ten laste gelegde worden vrijgesproken omdat daarvoor onvoldoende bewijs is. De verdachte heeft consistent verklaard dat hij er niet bij is geweest en er is geen ander bewijs op basis waarvan dat kan worden vastgesteld.
De politieverklaringen van de aangever [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1] zijn niet bruikbaar voor het bewijs omdat zij onbetrouwbaar zijn. [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1] zijn bij de politie in elkaars aanwezigheid verhoord, zodat niet is vast te stellen of hetgeen in hun verklaringen staat door henzelf is verklaard. Dit blijkt ook uit hetgeen [naam getuige 1] heeft verklaard bij de rechter-commissaris, namelijk dat de passage in zijn politieverklaring waarin staat dat hij van [naam slachtoffer 1] heeft gehoord dat de jongen met roodachtig haar [voornaam verdachte] heet niet uit zijn mond komt maar dat [naam slachtoffer 1] hem daarbij heeft geholpen.
Deze verklaringen worden ook niet ondersteund door andere verklaringen in het dossier. [naam getuige 2] heeft weliswaar verklaard dat de verdachte erbij was, maar uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris blijkt dat hij is doorgefietst en daarna op een afstand van ten minste 50 meter heeft staan kijken. Vanaf die afstand kun je dingen niet meer goed waarnemen.
4.1.2.
Beoordeling
Betrouwbaarheid verklaringen
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaringen van [naam slachtoffer 1] , [naam getuige 1] en [naam getuige 2] bij de politie buiten beschouwing te laten.
[naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1] hadden niet in elkaars aanwezigheid mogen worden gehoord. Dit brengt echter niet met zich dat deze verklaringen in hun geheel onbetrouwbaar moeten worden geacht en daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. Dit geldt temeer nu zij ook bij de rechter-commissaris gehoord zijn en de raadsman hun verklaringen heeft kunnen toetsen. Nu de verklaringen die [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1] bij de rechter-commissaris hebben afgelegd goeddeels en op wezenlijke punten overeenstemmen met hun verklaringen bij de politie is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden om laatstbedoelde verklaringen als onbetrouwbaar terzijde te stellen.
Daarnaast worden deze verklaringen ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige 2] . Deze verklaring wordt ook voldoende betrouwbaar geacht. Hij heeft de verdachte herkend op het moment dat het groepje jongens, onder wie de verdachte, achter hem aan kwam fietsen en hij heeft ook van dichtbij gezien dat zij voor [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1] gingen staan. [naam getuige 2] reed toen naast [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1] . Met betrekking tot hetgeen is gebeurd, heeft hij zelf ook verklaard dat hij – op een afstand van ongeveer 50 meter – niet alles goed heeft kunnen zien omdat het best donker was, maar hij wel heeft gezien dat [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1] meermalen werden geschopt en geslagen.
Betrokkenheid van de verdachte
De verklaringen van [naam slachtoffer 1] , [naam getuige 1] en [naam getuige 2] leveren in onderlinge samenhang voldoende wettig bewijs op dat de verdachte op 11 januari 2018 één van de jongens is geweest die [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1] op het fietspad aan de Hekelingseweg te Spijkenisse hebben aangevallen en hen daarbij hebben geschopt en geslagen. [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 2] hebben hem herkend en [naam getuige 1] heeft verklaard over een jongen met roodachtig haar, hetgeen overeenkomt met de beschrijving van het uiterlijk van de verdachte door [naam slachtoffer 1] . Bewezen is dat de verdachte met de andere jongens voor de fiets van [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1] is gaan staan, heeft meegevochten en daarbij [naam getuige 1] heeft geslagen. De verdachte heeft het tenlastegelegde geweld dus in bewuste nauwe samenwerking met anderen gepleegd, door daaraan een wezenlijke bijdrage te leveren.
Conclusie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
4.2.
Vrijspraak feit 1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat ook bewezen is dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de fiets van [naam slachtoffer 1] . Zij acht diefstal in vereniging bewezen. Niet bewezen is dat het geweld gericht was op de diefstal. Daarvan moet hij worden vrijgesproken.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het geweld jegens de slachtoffers
voor de verdachte voorop stond. Dit vond als eerste plaats en enige tijd later is de fiets pas
meegenomen. Er is daarom geen wettig en overtuigend bewijs dat het geweld er op gericht was deze diefstal te vergemakkelijken.
Nu uit het dossier niet blijkt wie de fiets heeft meegenomen, c.q. of deze is weggenomen door de verdachte of door een ander met wie hij in bewuste nauwe samenwerking handelde, kan evenmin worden geconcludeerd dat verdachte de fiets (in vereniging met een ander of anderen) gestolen heeft.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank ten laste van verdachte bewezen dat:
1A.
hij op 11 januari 2018 te Spijkenisse, openlijk, te weten op of aan de
Hekelingseweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en
[naam getuige 1] door die [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1]
- de doorgang te blokkeren en in te sluiten en
- meermalen, althans eenmaal te duwen en te schoppen en/of te trappen
en te slaan en te stompen
- bij de kleding te pakken en/of te trekken.
2.
hij op 13 januari 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, (een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver (GSG Viper) en munitie van categorie III, te weten knalpatronen voorhanden heeft gehad.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 1A redengevende feiten en omstandigheden. In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1A.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Samen met anderen heeft hij [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 1] zonder enige aanleiding aangevallen. Daarbij zijn verscheidene klappen en schoppen uitgedeeld. De verdachte en zijn mededaders hebben daarmee de slachtoffers angst aangejaagd en pijn toegebracht. [naam slachtoffer 1] heeft er ook letsel aan overgehouden. Dit betreft een ernstige inbreuk op hun lichamelijke integriteit. Daarnaast werken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid in de samenleving in de hand. De rechtbank rekent de verdachte een en ander ernstig aan.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende knalpatronen. Vuurwapens worden steeds meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en kunnen (ook bij het enkel voorhanden hebben daarvan) tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich. Daarnaast valt door een toename van wapenbezit een drempelverlaging ten aanzien van het gebruik ervan te vrezen. Vanwege de gevaarzetting die van vuurwapens uitgaat dient streng tegen het illegaal voorhanden hebben daarvan te worden opgetreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel is hij eerder veroordeeld voor een woninginbraak. Aan hem is toen een deels voorwaardelijke taakstraf opgelegd. Het onvoorwaardelijke deel van de taakstraf heeft hij – zoals hij zelf op zitting ook heeft bevestigd – niet uitgevoerd. Hij heeft daarom de vervangende jeugddetentie uitgezeten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een tweetal door Reclassering Nederland over de verdachte opgemaakte rapporten, gedateerd 21 februari 2018, respectievelijk 14 januari 2019.
Het reclasseringsrapport van 21 februari 2018 houdt onder meer het volgende in.
Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor problemen in de opvoedings- dan wel thuissituatie. Ook zijn er geen aanwijzingen gevonden voor gedragsproblemen op school en lukte het de verdachte zijn VMBO-diploma te behalen. Hierna kwam de verdachte met justitie in aanraking. Omdat hij zijn taakstraf niet wenste uit te voeren, kwam hij in een jeugdinrichting terecht, waar hij wel onderwijs genoot. Sinds enige tijd heeft de verdachte echter geen dagbesteding. Voortzetting van zijn studie is wegens de huidige preventieve hechtenis gestagneerd. De verdachte is financieel afhankelijk van zijn ouders.
Het is zorgelijk dat in zijn kamer een wapen, softdrugs en geld zijn aangetroffen. Het is de reclassering niet duidelijk geworden wat het doel van dit wapen was. De verdachte heeft ook geen duidelijkheid gegeven over zijn (soft)druggebruik noch over de drugs die in zijn kamer zijn aangetroffen. Ook maakt de reclassering zich zorgen over zijn sociale netwerk omdat de medeverdachten bekend zijn bij justitie. Gelet hierop kan de kans op justitiecontact(en) in de toekomst niet worden uitgesloten.
De voorlopige hechtenis in deze zaak is met ingang van 21 april 2018 onder voorwaarden geschorst. Daarbij zijn onder meer de volgende voorwaarden gesteld:
  • een meldplicht en meewerken aan reclasseringstoezicht;
  • deelname aan de gedragsinterventie GI-RN Cognitieve Vaardigheden (Solo);
  • de verplichting om zich in te spannen voor het vinden van een dagbesteding;
  • en contactverboden ten aanzien van de slachtoffers en de medeverdachten.
Uit het reclasseringsrapport (voortgangsverslag toezicht in combinatie met een reclasseringsadvies) van 14 januari 2019 komt naar voren dat de verdachte ten aanzien van deze schorsingsvoorwaarden inzet heeft getoond, maar dat nog niet alle doelen zijn bereikt. In dit rapport is hierover onder meer het volgende vermeld.
De verdachte was sinds de aanvang van het toezicht afsprakentrouw en meldde zich tweewekelijks bij de reclassering. Tijdens de meldplichtgesprekken was hij open over zijn gedrag en zijn handelen en accepteerde hij hierin ook de mening van anderen. Hij lijkt bereid te zijn om over zijn gedrag na te denken en dit te veranderen.
De verdachte wil graag een opleiding volgen bij de landmacht, maar komt daarvoor niet in aanmerking vanwege de verdenking in deze zaak. Hij is niet gemotiveerd om een andere opleiding te gaan volgen. Hij wil liever gaan werken. Hij heeft een periode werk gehad, maar heeft daar ontslag genomen. Sindsdien is hij op zoek naar nieuw werk. Hij heeft nu geen inkomen. Hij wil graag zijn VCA-certificaat behalen en het examen hiervoor staat gepland op 22 januari 2019.
De verdachte had aan de start van het toezicht boetes open staan bij het CJIB. Hij heeft hiervoor een betalingsregeling getroffen en deze boetes zijn bijna afbetaald. Op dit moment betalen zijn ouders de boetes, aangezien hij nu geen inkomen heeft.
De verdachte is aan het begin van het toezicht aangemeld voor de COVA- training, maar in verband met een wachtlijst is hij daarmee nog niet gestart. De verwachting is dat hij in januari 2019 daarmee kan gaan starten.
Volgens de informatie van de reclassering en de politie heeft de verdachte tijdens de schorsingsperiode geen contact gehad met de personen ten aanzien van wie hij een contactverbod had.
De reclassering adviseert in dit rapport om een voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die zijn gesteld in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, met uitzondering van de contactverboden. Verder is geadviseerd als voorwaarde op te nemen dat, indien de geadviseerde gedragsinterventie niet afdoende blijkt te zijn om een gedragsverandering teweeg te kunnen brengen, de veroordeelde moet meewerken aan een behandeling bij forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van deze feiten en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht om het recidiverisico te verminderen, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank ziet, met de officier van justitie, ook aanleiding om ten aanzien van beide slachtoffers contactverboden op te leggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het criterium dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De bijzondere voorwaarden worden daarom niet dadelijk uitvoerbaar verklaard.

8.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 330,- zal, conform de vordering van de officier van justitie, een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 (en 1 A) ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 148,50 voor geleden materiële schade (€ 100,- voor zijn fiets en, in totaal, € 48,50 voor de goederen in zijn portemonnee) en € 50,- voor geleden immateriële schade (vanwege een hersenschudding), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van vordering tot een bedrag van € 150,=, bestaande uit het gevorderde bedrag van € 50,- aan immateriële schade en het bedrag van € 100,- voor zijn fiets, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat diefstal van de portemonnee van de benadeelde partij niet kan worden bewezen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om vanwege de bepleite vrijspraak de vordering af te wijzen.
Beoordeling
De vordering tot vergoeding van materiële schade worden afgewezen, omdat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1A bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De verdachte en zijn mededaders hebben de benadeelde partij door het plegen van dit feit angst aangejaagd en hem pijn en letsel toegebracht. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 50,-, zodat de vordering tot vergoeding van immateriële schade in zijn geheel zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het onder 1A bewezenverklaarde strafbare feit samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 januari 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijke zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 50,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.

10.Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 20 juni 2016 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van – kort weergegeven – diefstal in vereniging, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verschaft door middel van valse sleutels veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte groot 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 11 juli 2016.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde taakstraf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1A en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 278 (tweehonderdachtenzeventig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo lang en zo vaak als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de verdachte zat deelnemen aan de gedragsinterventie GI-RN Cognitieve Vaardigheden (Solo), zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal zich inspannen voor het verkrijgen en behouden van een dagbesteding in de vorm van school en/of werk en een legaal inkomen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal zich, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, onder ambulante behandeling stellen van de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling voor zijn problematiek, gedurende de duur van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt;
de verdachte zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] , wonende te Alphen aan den Rijn) en [naam getuige 1] (geboren op [geboortedatum getuige] 2002, wonende te Spijkenisse), gedurende de duur van de proeftijd, of zo veel korter als de reclassering verantwoord vindt.
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: het geldbedrag van € 330,-.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 50,- (zegge: vijftig euro)ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 50,- (hoofdsom, zegge: vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 50,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door (één van) zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie, van de bij vonnis van 20 juni 2016 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde taakstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.A.J. Peters, voorzitter,
en mrs. G.P. van Beek en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
op de openbare weg, te weten het Mizardpad,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets
en/of een portemonnee, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
(meermalen)(onverhoeds)
  • blokkeren van de doorgang voor en/of het insluiten van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of
  • slaan en/of stompen op/tegen de rug van die [naam slachtoffer 1] en/of het trekken aan de kleding van die [naam slachtoffer 1] , waardoor die [naam slachtoffer 1] van zijn fiets wordt getrokken en/of
  • slaan en/of stompen in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] en/of
  • schoppen en/of trappen tegen de/het be(e)n(en) en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of
  • slaan en/of stompen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of
  • schoppen en/of trappen tegen het/de be(e)n(en) van die [naam slachtoffer 2] , waardoor die [naam slachtoffer 2] ten val kwam;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
1A.
hij op of omstreeks 11 januari 2018 te Spijkenisse, openlijk, te weten op of aan de
Hekelingseweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
door die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
- de doorgang te blokkeren en/of in te sluiten en/of
- meermalen, althans eenmaal te duwen en/of te schoppen en/of te trappen
en/of te slaan en/of te stompen
- bij de kleding te pakken en/of te trekken;
artikel 141 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver (GSG Viper) en/of munitie van categorie III, te weten knalpatronen voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie