ECLI:NL:RBROT:2019:1580

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
10/742155-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke taakstraf voor openlijke geweldpleging met verwerping van noodweerverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De verdachte, geboren in Polen en ingeschreven in de basisregistratie op een adres in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Janse. De officier van justitie, mr. J.B. Wooldrik, had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 augustus 2016 in Rotterdam, in het Museumpark, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. Dit geweld bestond uit het slaan en schoppen van het slachtoffer, wat leidde tot verwondingen aan het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat de feiten niet aannemelijk waren gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten de confrontatie met het slachtoffer actief zochten en dat het beroep op noodweer niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en legde een voorwaardelijke taakstraf op van 40 uren, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank besloot dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/742155-16
Datum uitspraak: 21 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] (Polen) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E. Janse, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2019.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 augustus 2016 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, Museumpark, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit
- slaan tegen/op/in het gezicht/hoofd, van die [naam slachtoffer] , en/of
- schoppen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feit

Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte heeft gehandeld in een situatie waarin de verdediging van eigen en andermans lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding noodzakelijk was. Een van de medeverdachten werd als eerste geslagen door de aangever, waarna de verdachte en zijn vrienden hem te hulp zijn gekomen en zich met gepast geweld hebben verweerd. Weglopen was daarbij geen optie, omdat het slachtoffer steeds terugkeerde en opnieuw de confrontatie zocht.
Beoordeling
Het beroep op noodweer wordt niet gehonoreerd, omdat de aan het beroep ten grondslag gelegde feiten niet aannemelijk zijn geworden dan wel geen rol spelen.
Uit het dossier blijkt dat de vier verdachten, nadat één van hen aangever had aangesproken over de vermissing van een telefoon, actief de confrontatie met de aangever hebben gezocht. Dat aangever vervolgens één van de verdachten als eerste zou hebben geslagen wordt niet ondersteund door de verklaringen van de onafhankelijke getuigen en blijkt ook niet op een andere manier uit het dossier.
Zoals bewezen is verklaard hebben de verdachte en zijn medeverdachten, direct na het opzoeken van de confrontatie, de aangever geslagen tegen het hoofd en geschopt. Dat de aangever daarna meermalen wegliep en weer terugkeerde kan geen rol spelen bij het noodweer verweer omdat op dat moment het bewezenverklaarde strafbare feit al was gepleegd.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit.
Het bewezen feit levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Het feit is dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn drie vrienden hebben - nadat zij met zijn vieren een fles vodka hadden leeggedronken - gevochten met de aangever in het Museumpark in Rotterdam. De aangever is hierbij door de verdachten tegen zijn hoofd geslagen en tegen zijn lichaam getrapt. Als gevolg van het geweld heeft hij een snee in zijn wenkbrauw opgelopen.
Naast de vervelende gevolgen van dit feit voor de aangever zelf, zorgt een dergelijk feit in het algemeen voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. De gewelddadigheden hebben tenslotte plaatsgevonden in een openbaar park en waren zichtbaar voor iedereen die zich toevallig in de buurt bevond - dat blijkt ook uit het feit dat een tweetal nietsvermoedende voorbijgangers ongewild getuige is geweest van de vechtpartij.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 december 2018.
Uit het voornoemde rapport en uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte (ten tijde van het ten laste gelegde feit 18 jaar oud) bij zijn ouders woont en een opleiding volgt. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Er wordt geen aanleiding gezien voor reclasseringstoezicht. Geadviseerd wordt tot oplegging van een (werk)straf.
De rechtbank concludeert op grond van de inhoud van het rapport en het besprokene ter terechtzitting dat de verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben. Ter terechtzitting heeft de verdachte voorts blijk gegeven enig inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen.
Strafmaatverweer
De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel op te leggen. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte nog steeds last heeft van de gevolgen van het incident. Door een trap van de aangever heeft hij namelijk een gescheurde kruisband opgelopen, waar hij pas onlangs aan geopereerd is en van welke operatie hij nu nog moet revalideren.
De rechtbank acht de feitelijke grondslag van het verweer onvoldoende aannemelijk geworden. De verdediging heeft niet onderbouwd dat het letsel van de verdachte aan zijn knie het gevolg is geweest van het incident. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging daarom af.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Vanwege de ernst van het feit acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf passend. In dit geval ziet de rechtbank echter gronden om van dat uitgangspunt af te wijken. In de eerste plaats is dit gelegen in de omstandigheid dat het ten laste gelegde feit al ruim twee en een half jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat de verdachte dus al die tijd op zijn berechting heeft moeten wachten. Voorts weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee hetgeen hiervoor ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden is overwogen.
Alles afwegend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
36 (zesendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
18 dagen;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. L. Daum en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2019.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2016 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, Museumpark, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld hoeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit
- slaan en/of stompen tegen/op/in het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] , en/of
- schoppen tegen/op/in het lichaam van die [naam slachtoffer] .