4.1.1.Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, op grond van de aangifte van [aangever] en de diverse getuigenverklaringen, waaronder met name de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , die als onafhankelijke getuigen moeten worden aangemerkt en die de verklaring van de aangever ondersteunen.
4.1.2.Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, vanwege het ontbreken van voldoende overtuigend bewijs. Uit de camerabeelden is niet gebleken dat de verdachte de aangever heeft geslagen. De getuigenverklaringen van
[getuige 1] , [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 4] komen bovendien niet overeen met wat te zien is op de camerabeelden, waardoor die getuigenverklaringen niet juist kunnen zijn en aldus de aangifte niet kunnen ondersteunen. De aangever heeft zich hevig verzet toen hij de feestzaal vanwege zijn agressieve gedrag moest verlaten. Mogelijk heeft hij zo het letsel opgelopen, hetgeen alsdan niet te wijten is aan het handelen van de verdachte, maar aan het handelen van de aangever zelf.
4.1.3.Beoordeling
De verdachte was werkzaam als horecaportier bij een muziekevenement in een partycentrum. Eén van de taken van een horecaportier is het (tijdig) signaleren en op gepaste wijze verwijderen van ongewenste bezoekers in overeenstemming met de beleidsrichtlijnen van de (horeca)organisatie. Zo houden horecaportiers toezicht door het lopen van controlerondes en wordt geprobeerd de situatie binnen zo veilig mogelijk te houden of te maken voor de bezoekers. De wet kent aan een horecaportier niet uitdrukkelijk bijzondere bevoegdheden toe voor de uitoefening van zijn taak en werkzaamheden, maar uit hoofde van zijn aanstelling is hij bevoegd personen binnen te laten of, als dat nodig is, te verwijderen. Bij het verwijderen van iemand die de orde verstoort, moet de portier bevoegd worden geacht personen niet alleen verbaal de toegang te ontzeggen, maar hen ook zo nodig aan te raken. Ook het geven van een duw kan onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn. Maatgevend bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het optreden is dat de portier daarbij de grenzen van de redelijkheid niet overschrijdt. Dat laat enige beoordelingsruimte voor verschillen van inzicht en van reactiemogelijkheden (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden
De verklaringen van de verdachte en de aangever over hetgeen is voorgevallen op de feestavond op 25 februari 2018 lopen uiteen. Op grond van de diverse getuigenverklaringen gaat de rechtbank uit van het volgende.
De aangever was met vrienden in de feestzaal toen [betrokkene] , een bekende van de verdachte, woorden kreeg met een andere bezoeker. De aangever heeft vervolgens zijn arm om de schouder van die [betrokkene] geslagen, naar eigen zeggen met de bedoeling om een opstootje tussen [betrokkene] en die ander te sussen. De collega van de verdachte, [medeverdachte] , tevens medeverdachte, heeft deze situatie – mogelijk mede ingegeven doordat de aangever zijn stem verhief – ingeschat als een opstootje waarbij een interventie gewenst was.
De situatie was voor [medeverdachte] aanleiding om de aangever beet te pakken. Daartoe was hij ook gerechtigd. Of aangever nu louter sussend bezig was of zelf onderdeel was van het opstootje en daadwerkelijk sloeg, feit is dat aangever zijn stem verhief en dat er sprake was van een opstootje. In die situatie kan een portier redelijkerwijs menen dat uitzetting nodig is.
De verdachte is [medeverdachte] daarbij komen helpen. De verdachte heeft verklaard dat de aangever hem vervolgens bij zijn keel heeft gegrepen, maar hiervoor wordt alleen steun gevonden in de verklaring van [medeverdachte] en het blijkt uit geen van de andere getuigenverklaringen. De rechtbank gaat er dan ook niet van uit dat de aangever de verdachte bij de keel heeft gegrepen.
De situatie was – ook zonder het gestelde bij de keel grijpen – voor de verdachten voldoende aanleiding om de aangever beet te pakken en hem richting de uitgang te duwen. De aangever stribbelde daarbij tegen en dit was voor [medeverdachte] aanleiding om bij de aangever een arm om zijn nek te leggen en hem laag te houden. De verdachte heeft de aangever aan de andere zijde vastgehouden door zijn arm op zijn rug te draaien en daar te houden. Ook dit handelen valt redelijkerwijs binnen de taken van een portier, gelet op (1) de aanleiding van de uitzetting (de vermeende betrokkenheid van aangever bij een opstootje) en (2) de aanwezigheid van een groot aantal bezoekers.
Toen de verdachten met de aangever in de hal bij de uitgang kwamen, zijn zij in de linkerhoek van de hal terecht gekomen, gelegen pal voor de uitgang van de feestzaal.
Terwijl [medeverdachte] de aangever vasthield en met zijn gezicht naar de aangever en met zijn rug naar de verdachte stond toegedraaid, heeft de verdachte de aangever een vuistslag in zijn gezicht gegeven. Na deze vuistslag in zijn gezicht werd de worsteling met de aangever heviger, doordat de aangever zich nog meer is gaan verzetten. Hierbij kwam de aangever vervolgens ten val tegen een hard voorwerp in de hal. De verklaring van de aangever wordt op dit punt ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] (die de situatie vanaf buiten heeft waargenomen) en de verklaringen van de getuigen [betrokkene] en [getuige 3] (die binnen aanwezig waren). Zij verklaren dat de aangever door ‘de kale beveiliger’ in zijn gezicht werd geslagen, dat de aangever vervolgens viel en ergens met zijn hoofd tegenaan kwam. Deze getuigenverklaringen, die elkaar op wezenlijke punten ondersteunen worden – anders dan de verdediging heeft betoogd – door de rechtbank als betrouwbaar beoordeeld. De camera’s hebben immers niets in de hal kunnen vastleggen, omdat een groep mensen het zicht op de hal blokkeerde. Deze omstandigheid raakt derhalve niet de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen en met name niet de getuigenverklaring van [getuige 1] , die buiten voor de deur van de feestzaal stond en door de glazen pui goed zicht had op de gebeurtenissen bij de uitgang.
Vervolgens heeft [medeverdachte] de aangever bij zijn broeksriem en oksel vastgepakt en hem samen met de verdachte naar buiten geduwd.
De rechtbank is van oordeel dat tot aan het moment dat de verdachte met [medeverdachte] en de aangever in de hal kwam, het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als handelingen die horen bij een reguliere uitzetting. Echter, op het moment dat de verdachte besloot om de aangever, terwijl deze in bedwang werd gehouden door de medeverdachte, een vuistslag in zijn gezicht te geven, heeft de verdachte de grenzen van de redelijkheid overschreden en is sprake van disproportioneel handelen. Enige noodzaak daartoe, noch enige rechtvaardiging daarvan, is gesteld noch gebleken. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes opzet, naar de uiterlijke verschijningsvorm, daar ook op was gericht. Dit disproportionele handelen leidt ertoe dat de verdachte strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat hij zich met dit handelen onder de gegeven omstandigheden schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat het vervolgens de eigen schuld is geweest van de aangever dat hij met zijn hoofd tegen een hard voorwerp (radiator, ruit, wand of knie) is gevallen omdat hij zich verzette tegen zijn uitzetting, wordt dit verweer verworpen. De rechtbank wil – gelet op de situatie ter plaatse – aannemen dat de verdachte ervan overtuigd was dat het op het moment dat hij de aangever vast greep, noodzakelijk was om in te grijpen. Anderzijds is het alleszins begrijpelijk dat de aangever, die naar het zich laat aanzien geen rol had bij het opstootje in de zaal, het er niet mee eens was dat hij zomaar werd beetgepakt en richting uitgang werd geduwd en dat hij zich daartegen verzette. Dit verzet werd echter heviger toen de aangever van de verdachte een vuistslag in zijn gezicht kreeg waarna hij ten val is gekomen en waardoor hij behoorlijk letsel aan zijn gezicht heeft opgelopen. Deze verdere escalatie is dan ook een omstandigheid die is toe te rekenen aan het handelen van de verdachte.