ECLI:NL:RBROT:2019:1481

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
10/682074-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in vereniging door portiers tijdens uitzetting van een bezoeker in horecagelegenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een portier die beschuldigd werd van openlijk geweld in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 februari 2018 in een horecagelegenheid, waar de verdachte, als portier werkzaam, een bezoeker uit de zaak heeft gezet. De uitzetting zelf werd als rechtmatig beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte onnodig geweld heeft gebruikt tijdens deze handeling. De andere portier, die als medeverdachte werd aangemerkt, heeft de bezoeker een vuistslag gegeven, wat niet binnen de grenzen van redelijkheid viel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van openlijk geweld, omdat zijn handelen als proportioneel werd gezien in het kader van zijn functie als portier. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het disproportionele geweld van zijn collega, aangezien hij dit niet had waargenomen en het niet redelijkerwijs te voorzien was. De benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van het ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij voor de verdediging op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/682074-18
Datum uitspraak: 14 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
raadsvrouw E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 en 31 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 7 januari 2019 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 180 uur, bij niet voldoening te vervangen door 90 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de aangifte van [benadeelde] en de diverse getuigenverklaringen, waaronder met name de getuigenverklaringen van [getuige 1] en
[getuige 2] , die als onafhankelijke getuigen moeten worden aangemerkt en die de verklaring van de aangever ondersteunen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte was die avond als portier werkzaam en had uit hoofde van zijn functie de bevoegdheid om iemand van een feest te verwijderen/iemand uit te zetten en daarbij fysiek op te treden. De verdachte heeft bij de uitzetting van de aangever de grenzen van redelijkheid niet overschreden. Dat zijn collega en medeverdachte [medeverdachte] tijdens deze uitzetting wel een ongeoorloofde geweldshandeling heeft toegepast, kan niet aan de verdachte worden toegerekend. Er is geen sprake geweest van bewustheid van de nauwe samenwerking bij de verdachte. Er dient te worden gedifferentieerd in die zin, dat de verdachte niet verwijtbaar en diens medeverdachte wel verwijtbaar heeft gehandeld tijdens deze uitzetting.
4.1.3.
Beoordeling
De verdachte was werkzaam als horecaportier bij een muziekevenement in een partycentrum. Eén van de taken van een horecaportier is het (tijdig) signaleren en op gepaste wijze verwijderen van ongewenste bezoekers in overeenstemming met de beleidsrichtlijnen van de (horeca)organisatie. Zo houden horecaportiers toezicht door het lopen van controlerondes en wordt geprobeerd de situatie binnen zo veilig mogelijk te houden of te maken voor de bezoekers. De wet kent aan een horecaportier niet uitdrukkelijk bijzondere bevoegdheden toe voor de uitoefening van zijn taak en werkzaamheden, maar uit hoofde van zijn aanstelling is hij bevoegd personen binnen te laten of, als dat nodig is, te verwijderen. Bij het verwijderen van iemand die de orde verstoort, moet de portier bevoegd worden geacht personen niet alleen verbaal de toegang te ontzeggen maar hen ook zo nodig aan te raken. Ook het geven van een duw kan onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn. Maatgevend bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het optreden is dat de portier daarbij de grenzen van de redelijkheid niet overschrijdt. Dat laat enige beoordelingsruimte voor verschillen van inzicht en van reactiemogelijkheden (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2013 ECLI:NL:GHARL:2013:CA1622).
De verklaringen van de verdachte en de aangever over hetgeen is voorgevallen op de feestavond op 25 februari 2018 lopen uiteen. Op grond van de diverse getuigenverklaringen gaat de rechtbank uit van het volgende.
De aangever was met vrienden in de feestzaal toen [betrokkene] , een bekende van de verdachte, woorden kreeg met een andere bezoeker. De aangever heeft vervolgens zijn arm om de schouder van die [betrokkene] geslagen, naar eigen zeggen met de bedoeling om een opstootje tussen [betrokkene] en die ander te sussen. De verdachte heeft deze situatie, mogelijk mede ingegeven doordat de aangever zijn stem verhief, ingeschat als een opstootje waarbij een interventie gewenst was. De verdachte heeft hierover nog verklaard dat hij zag dat de aangever iemand sloeg, maar die verklaring vindt geen enkele steun in het dossier.
De situatie was voor de verdachte aanleiding om de aangever beet te pakken. Daartoe was hij ook gerechtigd. Of aangever nu louter sussend bezig was of zelf onderdeel was van het opstootje en daadwerkelijk sloeg, feit is dat aangever zijn stem verhief en dat er sprake was van een opstootje. In die situatie kan een portier redelijkerwijs menen dat uitzetting nodig is.
Vrijwel direct nadat de verdachte was begonnen met de uitzetting van de aangever was ook de collega van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , ter plaatse. Samen hebben zij de aangever vastgepakt om hem richting de uitgang te duwen. De aangever stribbelde daarbij tegen en dit was voor de verdachte aanleiding om bij de aangever een arm om zijn nek te leggen en hem laag te houden. De verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat dit de meest veilige manier is om iemand door een zaal vol bezoekers richting de uitgang mee te nemen, mede om te voorkomen dat hij om zich heen gaat slaan. [medeverdachte] heeft de aangever aan de andere zijde vastgehouden door zijn arm op zijn rug te draaien en daar te houden. Ook dit handelen valt redelijkerwijs binnen de taken van een portier, gelet op (1) de aanleiding van de uitzetting (de vermeende betrokkenheid van de aangever bij een opstootje) en (2) de aanwezigheid van een groot aantal bezoekers.
Toen de verdachten met de aangever in de hal bij de uitgang kwamen, zijn zij in de linkerhoek van de hal terecht gekomen, pal voor de uitgang van de feestzaal. Terwijl de verdachte de aangever vast had, heeft [medeverdachte] de aangever een vuistslag in zijn gezicht gegeven. De verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hij dit op dat moment niet zelf heeft gezien, maar door is gegaan met de uitzetting. Na de vuistslag in zijn gezicht werd de worsteling met de aangever heviger, doordat de aangever zich nog meer is gaan verzetten. Hierbij is de aangever vervolgens ten val gekomen tegen een hard voorwerp in de hal, waarna de verdachte de aangever bij zijn broeksriem en oksel heeft vastgepakt en hem samen met [medeverdachte] naar buiten heeft geduwd.
De handelingen zoals deze door de verdachte zelf zijn uitgevoerd, moeten naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als handelingen die redelijkerwijs horen bij een uitzetting. De verdachte heeft door het beetpakken, duwen en laag vasthouden van de verdachte weliswaar fysiek gehandeld, maar hij heeft hiermee de grenzen van de redelijkheid niet overschreden, in tegenstelling tot [medeverdachte] , die de aangever een vuistslag in zijn gezicht heeft gegeven.
De vraag die vervolgens aan de rechtbank voorligt, is of het disproportionele handelen van [medeverdachte] aan de verdachte te verwijten en daarmee aan hem toerekenbaar is, in welk geval de verdachte zich onder de gegeven omstandigheden schuldig zou hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
De verdachte heeft verklaard niet te hebben gezien dat [medeverdachte] de vuistslag gaf.
Afgezien dat van het tegendeel niet is gebleken is de rechtbank is van oordeel dat - ook als de verdachte de stomp wel had gezien - hij zich daarvan niet meer kon distantiëren. Evenmin was het geven van de stomp door [medeverdachte] redelijkerwijs voorzienbaar en daarmee door ingrijpen van de verdachte te voorkomen geweest. De verdachte was kennelijk op dat moment nog steeds bezig met een reguliere en proportionele uitzetting.
Op grond hiervan is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachtes opzet niet, ook niet in voorwaardelijke zin, gericht was op het uitoefenen van het grensoverschrijdende geweld. Gegeven deze omstandigheden kan dan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte verwijtbaar heeft gehandeld.
Dat de aangever zich na die stomp heviger is gaan verzetten en daarbij ten val is gekomen, waarbij het aannemelijk is dat hij toen het letsel aan zijn gezicht heeft opgelopen, is daarmee ook niet aan de verdachte te wijten.
Dit leidt ertoe dat niet tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging door de verdachte kan worden gekomen en vrijspraak dient te volgen.
4.1.4.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [benadeelde] zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.449,55 aan materiële schade en een vergoeding van € 750,- aan immateriële schade.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte van het aan hem ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, maar deze kosten zijn tot op heden begroot op nihil.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. R. Brand en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann en L.M. van Herwijnen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 25 februari 2018 te Sliedrecht, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten Partycentrum/Zalencentrum 'De Lockhorst', gelegen aan de Sportlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[aangever] , welk geweld bestond uit het (met kracht)
- beetpakken/vastpakken van die [aangever] en/of
- ( daarbij) in een nekklem nemen van die [aangever] althans een arm om de nek van die Slager toen en/of
- ( daarbij) (vervolgens) s1euren/trekken/duwen van die [aangever] naar/in de
richting van de uitgang van voornoemd Partycentrum/Zalencentrum en/of
- ( daarbij) stompen op/tegen het oog, althans het gezicht van die [aangever]
en/of
- ( vervolgens) gooien/duwen/drukken van die [aangever] met zijn hoofd/gezicht
op/tegen een (verwarmings)radiator en/of ruit en/of wand en/of een balie, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp van/in voornoemd Partycentrum/Zalencentrum, althans die [aangever] ten val brengen, als gevolg waarvan hij met zijn hoofd/gezicht op/tegen een (verwarmings)radiator en/of ruit en/of wand en/of een balie, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp van/in voornoemd Partycentrum/Zalencentrum is gevallen/gestoten en/of
- ( vervolgens) beetpakken/oppakken van die [aangever] en/of (daarbij) die
[aangever] op straat gooien/duwen.
art. 141 Wetboek van Strafrecht