In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, heeft eiser, een voormalig schoonmaker, een loonvordering ingesteld tegen zijn werkgever, gedaagde, wegens vermeende onderbetaling van zijn salaris. Eiser stelt dat hij op basis van een in 2009 gemaakte afspraak recht heeft op een hoger uurloon van € 16,00 in plaats van het door gedaagde gehanteerde cao-loon van € 10,30 voor overuren. De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigde op 1 juli 2017, en eiser vordert een bedrag van € 78.935,54 bruto aan achterstallig salaris, verhoogd met vakantietoeslag en wettelijke rente. Gedaagde betwist de vordering en beroept zich op de klachtplicht, rechtsverwerking en verjaring, stellende dat eiser nooit eerder heeft geklaagd over de loonbetalingen en dat de vordering verjaard is.
De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat gedaagde de bewijslast draagt voor de gestelde afspraak dat het verhoogde uurloon niet geldt voor overuren. De rechter heeft eiser in de gelegenheid gesteld om zijn vordering opnieuw te berekenen aan de hand van de periodieke verhogingen van het cao-loon, indien gedaagde niet in het bewijs slaagt. De rechter heeft ook de vordering in reconventie van gedaagde, die stelt dat eiser te veel uren heeft geschreven, aanvaard en gedaagde toegelaten tot bewijslevering. De beslissing over de vorderingen is aangehouden in afwachting van de bewijslevering.