ECLI:NL:RBROT:2019:1282

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
C/10/556870 / HA ZA 18-781
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid in vrijwaringszaak met beroepsfout van notaris

In deze vrijwaringszaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 februari 2019 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van verschillende partijen in verband met een beroepsfout van een notaris. De eiser, een besloten vennootschap, heeft de gedaagden, waaronder de notaris, aangesproken op hoofdelijke aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door een onrechtmatige handeling. De procedure begon met dagvaardingen in augustus 2018, en de rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure uitvoerig besproken. De notaris had een zorgplicht om de belangen van alle betrokken partijen te behartigen, maar heeft nagelaten om adequaat te handelen in het geval van een conservatoir beslag op een woning. Dit leidde tot schade voor de eiser, die het bedrag van € 43.917,86 onverschuldigd aan de gedaagde heeft betaald. De rechtbank oordeelde dat de notaris en de gedaagde partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarbij de notaris 10% van de schade moet vergoeden en de overige gedaagden 100%. De rechtbank heeft ook de proceskosten toegewezen aan de eiser en de gedaagden veroordeeld in de kosten van de vrijwaringszaak. Het vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van een notaris en de gevolgen van het niet naleven van de zorgplicht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/556870 / HA ZA 18-781
Vonnis in vrijwaring van 27 februari 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te Spijkenisse,
2.
[eiser 2],
wonende te Spijkenisse,
eisers,
advocaat mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Rockanje,
gedaagde,
advocaat mr. A.N. Broekhoven te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Delhaas te Amsterdam,
4.
[gedaagde 4],
wonende te Spijkenisse,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Delhaas te Amsterdam.
Eisende partijen zullen hierna [eiser 1] worden genoemd.
Gedaagde partijen zullen hierna [gedaagde 1] c.s. (gezamenlijk), [gedaagde 1] (gedaagde 1), [gedaagde 2] (gedaagde 2), [gedaagde 3] (gedaagde 3) en de notaris (gedaagde 4) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 6 augustus 2018;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] ;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 3] en de notaris;
  • de brief van de rechtbank van 28 november 2018;
  • de akten overlegging producties (14 tot en met 17) van [eiser 1] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 januari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] was met zijn broer, [naam] , tot 31 december 2014 vennoot van een vof.
[gedaagde 2] heeft [gedaagde 1] . (hierna: [gedaagde 1] ) medio augustus 2013 opdracht gegeven tot het verrichten van (advies)werkzaamheden. [gedaagde 1] heeft zowel [naam] als [gedaagde 2] aangesproken tot betaling van haar facturen.
2.2.
[gedaagde 1] heeft conservatoir beslag gelegd op de woning van [naam] (hierna: de woning) en heeft [gedaagde 2] en [naam] op 22 oktober 2015 gedagvaard. [naam] heeft [eiser 2] , werkzaam als advocaat, verzocht om namens hem verweer te voeren in de procedure.
2.3.
[naam] had de woning op 24 september 2015 verkocht. De geplande leveringsdatum was 1 december 2015. De leveringsakte zou worden gepasseerd door de notaris, die zijn praktijk uitoefent in de vennootschap [gedaagde 3] .
2.4.
Op 12 november 2015 heeft een medewerker van de notaris per e-mail (productie 10 bij dagvaarding) het volgende aan de deurwaarder gevraagd:
“Uiterlijk 1 december 2015 zal voormeld pand[Rb: de woning]
worden verkocht en in eigendom overgedragen, zodat ik gaarnezo spoedig mogelijkvan u verneemwelk totaal bedragdient te worden voldaan ter verkrijging van algeheel royement van voormeld beslag.
Bijgaand zend ik een royementsvolmacht, welke uiterlijk op1 december 2015getekend in mijn bezit dient te zijn.”
2.5.
De deurwaarder heeft de e-mail van de notaris van 12 november 2015 diezelfde dag doorgestuurd aan de advocaat van [gedaagde 1] , [naam advocaat] (hierna: [naam advocaat] ). [naam advocaat] heeft de notaris op 19 november 2015 (productie 11 bij dagvaarding) als volgt geantwoord:

De vordering van cliënte in bovengenoemde kwestie bedraagt per 1 december 2015 in totaal € 43.917,86.
[…]
Het totaalbedrag ad € 43.917,86 dient te worden voldaan ter verkrijging van algeheel royement van aangaande[sic]
het conservatoir beslag op het onroerend goed[…].
Betaling van voornoemd bedrag kan plaatsvinden op mijn derdenrekening met IBAN […] o.v.v. [gedaagde 1] / [gedaagde 2] .
Onder de opschortende voorwaarde van betaling van voornoemd bedrag ad€ 43.917,86 kan cliënte instemmen met royement van het beslag. In dat kader treft u bijgaand de door cliënt ondertekende royementsverklaring aan (bijlagen).
2.6.
Op 26 november 2015 heeft een medewerker van de notaris de concept akte van levering en de afrekening aan [gedaagde 2] gestuurd. Op de concept nota van afrekening staat onder andere het volgende: “
[naam advocaat] Advocaten (blijft in depot) € 43.917,86”. Diezelfde dag heeft de medewerker van de notaris een concept depotovereenkomst aan [naam] gestuurd waarin staat dat de notaris een bedrag van € 43.917,86 onder zich houdt, totdat duidelijk is of [naam] het depotbedrag dient uit te keren aan [gedaagde 1] . De notaris heeft de depotovereenkomst ook aan [naam advocaat] toegestuurd.
2.7.
[naam advocaat] heeft de medewerker van de notaris op 30 november 2015 het volgende bericht per e-mail (conclusie van antwoord van de notaris, pagina 6):

Op uw verzoek heeft mijn cliënte ingestemd met een door u (klaarblijkelijk) uit naam van dhr. [naam] op 12 november 2015 gedaan voorstel tot opheffing van het gelegde conservatoire beslag op de woning van de heer [naam] , onder de opschortende voorwaarde van betaling van de totale vordering aan mijn cliënte [gedaagde 1] . […]
Vanochtend heb ik voor het eerst kennis genomen van uw email d.d. 26 november 16:53 uur betreffende een depotovereenkomst […]. U verzoekt mijn cliënte nu ineens akkoord te gaan met deze depotovereenkomst en op basis hiervan om toestemming met de eigendomsoverdracht van de woning van de heer [naam] op1 december a.s.
Cliënte gaat niet akkoord met wijziging van de gemaakte afspraken. Zij houdt u, althans de heer [naam] aan de gemaakte afspraak dat conform de royementsverklaring het door cliënte opgegeven bedrag ad € 43.917,86 wordt betaald ter opheffing van het beslag. […]
2.8.
[eiser 1] heeft [naam advocaat] op 1 december 2015 per faxbericht gesommeerd om uiterlijk die middag, voor 14.00 uur, te laten weten dat [gedaagde 1] alsnog meewerkt aan de ondertekening van de depotovereenkomst.
2.9.
[naam advocaat] heeft op 1 december 2015 per e-mail aan [eiser 1] het volgende geantwoord:

[…] 4. Eerst gisteren (= 30 november 2015) is in afwijking van het eerder deze maand geaccepteerde aanbod een nieuw voorstel ter kennis van mij en cliënte gekomen om met een depotovereenkomst in te stemmen. U begrijpt dat cliënte daar weinig voor voelt, nu zij al had ingestemd met royement van het beslag tegen betaling van het bedrag van de vordering per heden.
Het geeft geen pas om tegen deze achtergrond (met een sommatietermijn van twee uur!) nu ineens (in afwijking van de reeds geaccepteerde eerdere afspraken c.q. gewekte verwachtingen) te elfder ure met een nieuw aanbod te komen.”
2.10.
[eiser 2] heeft [naam] vervolgens geadviseerd het bedrag van € 43.917,86 door de notaris over te laten maken op de derdengeldenrekening van [naam advocaat] .
2.11.
De woning is op 1 december 2015 aan de kopers geleverd. De notaris heeft het bedrag van € 43.917,86 overgemaakt op de derdengeldenrekening van [naam advocaat] . [naam advocaat] heeft dit bedrag op enig moment doorbetaald aan [gedaagde 1] .
2.12.
Bij tussenvonnis van 14 september 2016 van deze rechtbank is de vordering van [gedaagde 1] jegens [naam] afgewezen en is [gedaagde 1] bewijs opgedragen. Bij eindvonnis van 1 februari 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde 1] niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd en heeft voor recht verklaard dat het beslag onrechtmatig was en dat [gedaagde 1] gehouden is de schade van [naam] te vergoeden. [gedaagde 1] is veroordeeld tot betaling aan [naam] van het bedrag van € 43.917,86. Ook heeft de rechtbank [gedaagde 2] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde 1] van een bedrag van € 35.434,20, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand over € 29.947,50 vanaf 6 oktober 2015.
2.13.
[gedaagde 1] heeft het bedrag van € 43.917,86 niet terugbetaald aan [naam] . De moedermaatschappij van [gedaagde 1] is op 21 februari 2017 failliet verklaard en de activiteiten van [gedaagde 1] zijn verkocht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] vordert - samengevat – het volgende:
primair:
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, althans ieder voor gelijke delen, te veroordelen om aan [eiser 1] te betalen al hetgeen waartoe [eiser 1] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van de vrijwaring;
subsidiair:
[gedaagde 3] en de notaris, althans [gedaagde 3] , althans de notaris, hoofdelijk, althans ieder voor gelijke delen, te veroordelen om aan [eiser 1] te betalen al hetgeen waartoe [eiser 1] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van de vrijwaring.
3.2.
Ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] baseert [eiser 1] zijn vordering op ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). Als [eiser 1] in de hoofdzaak wordt veroordeeld tot betaling aan [naam] , zal [gedaagde 1] zijn gekweten van zijn terugbetalingsverplichting jegens [naam] en zal [gedaagde 2] jegens [gedaagde 1] zijn gekweten van zijn verplichting tot betaling aan [gedaagde 1] van de werkzaamheden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden daarmee ongerechtvaardigd verrijkt, ten koste van [eiser 1] .
Ten aanzien van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] baseert [eiser 1] zijn vordering op hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 6:102 BW. Als [eiser 1] in de hoofdzaak wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [naam] , geldt dat ook de notaris niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwame vakgenoot mag worden verwacht, aldus [eiser 1] . De onderlinge draagplicht tussen de notaris en [eiser 1] brengt mee dat de schade dan volledig door de notaris, althans in gelijke delen gedragen dient te worden.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tegen [gedaagde 1] is verstek verleend. Op grond van artikel 140 lid 3 Rv wordt dit vonnis ook jegens haar aangemerkt als een vonnis op tegenspraak.
De vordering jegens [gedaagde 1]
4.2.
Op grond van het vonnis van deze rechtbank van 1 februari 2017 is [gedaagde 1] gehouden het bedrag van € 43.917,86 aan [naam] terug te betalen, omdat [naam] dit bedrag onverschuldigd aan [gedaagde 1] heeft voldaan. In de hoofdzaak (zaaknummer C/10/548231 HA ZA 18-377), waarin tegelijk met deze vrijwaringszaak uitspraak wordt gedaan, wordt [eiser 1] veroordeeld tot betaling aan [naam] van het bedrag van € 43.917,86 aan schadevergoeding. Als [eiser 1] dit bedrag aan [naam] betaalt, kan [naam] dit bedrag niet ook nog van [gedaagde 1] terugvorderen – voor zover verhaal mogelijk is – omdat zijn schade dan al is vergoed. [gedaagde 1] wordt dan verrijkt, in die zin dat zij het bedrag van € 43.917,86 niet meer aan [naam] hoeft te betalen, ten koste van [eiser 1] . Aangezien voor deze verrijking geen redelijke grond is, dient [gedaagde 1] de schade van [eiser 1] te vergoeden. De vordering jegens [gedaagde 1] wordt dan ook toegewezen.
De vordering jegens [gedaagde 2]
4.3.
[gedaagde 2] is in het vonnis van 1 februari 2017 veroordeeld tot betaling aan [gedaagde 1] van het bedrag van € 35.434,20, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5 % per maand. [gedaagde 2] heeft erkend dat hij op grond van dit vonnis jegens [gedaagde 1] gehouden is tot betaling, maar dat hij al voor dit bedrag is gedebiteerd jegens [naam] , bij de afrekening in het kader van de beëindiging van de vof. Er is dan ook geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, aldus [gedaagde 2] .
4.4.
Met zijn verweer heeft [gedaagde 2] – tegen beter weten in – de suggestie willen wekken dat hij al heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting jegens [naam] , door middel van verrekening. Zoals uit het kortgedingvonnis van deze rechtbank van 15 augustus 2018 (productie 17 van [eiser 1] ) kan worden afgeleid, heeft [gedaagde 2] de juistheid van de namens [naam] opgestelde afrekening (en verrekening) juist expliciet betwist. [naam] en [gedaagde 2] hebben dan ook geen overeenstemming bereikt over de afrekening, zodat deze nog moet plaatsvinden. Dat (nog) geen sprake is van verrekening, moet [gedaagde 2] en zijn advocaat genoegzaam bekend zijn.
4.5.
Aangezien op grond van het vonnis van 1 februari 2017 vaststaat dat [gedaagde 2] gehouden is [gedaagde 1] te betalen voor haar werkzaamheden, heeft [naam] het bedrag van
€ 43.917,86 onverschuldigd aan [gedaagde 1] betaald. Als [eiser 1] op grond van het vonnis in de hoofdzaak dit bedrag bij wege van schadevergoeding aan [naam] betaalt, kan [gedaagde 1] dit bedrag niet ook nog van [gedaagde 2] vorderen. [gedaagde 2] wordt dan ongerechtvaardigd verrijkt, ten koste van [eiser 1] . De vordering jegens [gedaagde 2] wordt daarom ook toegewezen.
De vordering jegens [gedaagde 3] en de notaris
4.6.
[eiser 1] heeft gesteld dat de notaris een beroepsfout heeft gemaakt, eruit bestaande dat hij tekort is geschoten in de op hem rustende zorgplicht. Bij de beoordeling of de notaris (mede) aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van [naam] , staat voorop dat een notaris als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid in acht moet nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Als een notaris deze zorgplicht schendt, dan schiet hij (toerekenbaar) tekort in de nakoming van de tussen hem en de cliënt bestaande opdrachtovereenkomst en moet hij, althans de vennootschap waarin hij zijn ambt uitoefent, de daardoor veroorzaakte schade aan de cliënt vergoeden. Op grond van artikel 6:170 BW is een notaris ook aansprakelijk voor fouten van zijn medewerkers.
4.7.
De notaris was belast met de notariële levering van de woning van [naam] aan de koper daarvan. Op grond van artikel 17 van de Wet op het notarisambt moet de notaris de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen. Op grond van artikel 3 van de Verordening beroeps- en gedragsregels moet de notaris er zoveel mogelijk voor zorgen dat de verkoper de koopsom ontvangt en het verkochte door de koper wordt verkregen overeenkomstig de gemaakte afspraken voor wat betreft de vrije en onbezwaarde levering. Aangezien er conservatoir beslag lag op de woning, moest dit beslag worden doorgehaald, voordat levering kon plaatsvinden. De notaris heeft aangevoerd dat hij op grond van het reglement royementen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie vóór het passeren van de akte moest beschikken over een schriftelijke en onherroepelijke volmacht tot royement of een schriftelijke toezegging tot doorhaling van het beslag van de deurwaarder. De notaris diende dan ook contact op te nemen met de deurwaarder over het opheffen van het beslag.
4.8.
De medewerker van de notaris heeft de deurwaarder in zijn e-mail van 12 november 2015 gevraagd welk bedrag zou moeten worden betaald ter verkrijging van royement. De notaris heeft er geen verklaring voor gegeven waarom niet in meer algemene bewoordingen is gevraagd onder welke voorwaarde(n) de beslaglegger wilde meewerken aan royement, wat volgens de (advocaat van de) notaris gebruikelijk is, zoals in de brief van 29 juni 2018 (productie 15 bij dagvaarding) aan [eiser 1] is verwoord. Uit het antwoord van [naam advocaat] van 19 november 2015 kan worden afgeleid dat hij zich naar aanleiding van de e-mail van de medewerker van de notaris op het standpunt stelde dat [gedaagde 1] slechts akkoord ging met royement als haar vermeende vordering integraal werd voldaan. In dat licht is niet verwonderlijk dat [naam advocaat] verbaasd was toen hij op 26 november 2015 alsnog een concept depotovereenkomst toegestuurd kreeg, waar niet eerder over was gesproken, en dat hij hiertegen bezwaar maakte. Niet gesteld of anderszins gebleken is dat de notaris op dat moment contact heeft opgenomen met [naam] over de reactie van [naam advocaat] en de mogelijke consequenties van het niet meewerken van [naam advocaat] aan het sluiten van een depotovereenkomst. De notaris heeft weliswaar aangevoerd dat [naam] werd bijgestaan door een advocaat, maar dit ontslaat de notaris niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om te waken voor de belangen van [naam] bij de overdracht van de woning. Zoals de notaris ook op zijn website vermeldt (productie 14 van [eiser 1] ), heeft hij een (zelfstandige) rol bij het adviseren van zijn cliënt in geval van beslag.
4.9.
Op 30 november 2015 is de leveringsakte gepasseerd. Op de afrekening was de verwijzing naar een depot, zoals die op de concept afrekening van 26 november 2015 nog stond vermeld, verdwenen en is opgenomen dat een bedrag werd uitgekeerd aan [naam advocaat] . De notaris heeft aangevoerd dat hij ervan uitging dat alle partijen het eens waren met deze wijze van afwikkelen. Het had echter op zijn weg gelegen om hier ten minste navraag naar te doen bij [naam] en hem te wijzen op de consequentie en risico’s van deze wijziging, namelijk dat de notaris het door [naam] betwiste bedrag direct aan (de advocaat van) [gedaagde 1] zou voldoen, zonder enige zekerheid dat hij dit bedrag later nog terug zou kunnen krijgen. Dit heeft de notaris nagelaten en daarmee heeft de notaris gehandeld in strijd met de op hem rustende zorgplicht.
4.10.
Voor zover wordt geoordeeld dat de notaris een fout heeft gemaakt, heeft de notaris betwist dat sprake is van causaal verband tussen zijn fout en de schade van [naam] en hij heeft daarbij verwezen naar de fouten die [eiser 1] heeft gemaakt. In de hoofzaak wordt geoordeeld dat [eiser 1] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Dat ook [eiser 1] als advocaat van [naam] fouten heeft gemaakt, neemt de fout van de notaris echter niet weg. Beide fouten hebben eraan bijgedragen dat [naam] zich genoodzaakt heeft gevoeld het bedrag van
€ 43.917,86 zonder nadere beschermende maatregelen over te maken aan [naam advocaat] . Er is sprake van samenlopende oorzaken van de schade en dan zijn degenen die de fouten hebben gemaakt, [eiser 1] en de notaris, allebei aansprakelijk.
4.11.
Omdat [eiser 2] en de notaris beiden onzorgvuldig hebben gehandeld jegens [naam] en zij gehouden zijn tot vergoeding van dezelfde schade, zijn zij op grond van artikel 6:102 lid 1 BW hoofdelijk verbonden. Op grond van de tweede zin van artikel 6:102 lid 1 BW moet aan de hand van de maatstaf van artikel 6:101 BW worden bepaald in hoeverre de hoofdelijke medeschuldenaren in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen. [eiser 2] diende als advocaat de belangen van [naam] te behartigen. [eiser 2] was al half oktober 2015 op de hoogte van het beslag en de noodzaak van doorhaling hiervan. Zoals in het vonnis in de hoofdzaak is geoordeeld, heeft [eiser 2] niet tijdig actie ondernomen, terwijl hij wist dat de woning niet kon worden geleverd met het beslag daarop, en heeft hij [naam] geadviseerd het door hem betwiste bedrag zonder conservatoire maatregelen aan [naam advocaat] te betalen. Deze beroepsfouten wegen naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan de fout van de notaris om, toen bleek dat [naam advocaat] niet alsnog akkoord ging met een depotovereenkomst, voor het passeren van de leveringsakte navraag te doen bij [naam] over de rechtstreekse betaling aan [naam advocaat] en hem deugdelijk voor te lichten over de mogelijke consequenties daarvan. Gelet op de mate waarin de aan [eiser 2] en de notaris toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, wordt aanleiding gezien deze schade tussen hen aldus te verdelen dat 90% hiervan voor rekening van [eiser 2] dient te komen en 10% voor rekening van de notaris.
Verhouding aansprakelijkheid [gedaagde 2] en de notaris en hoofdelijkheid
4.12.
De notaris heeft aangevoerd dat de vordering van [eiser 1] op [gedaagde 2] als eerste dient te worden beoordeeld en dat pas aan zijn positie kan worden toegekomen als
geen verhaal biedt. Ook heeft de notaris gesteld dat geen sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid van hem en [gedaagde 2] , omdat de vorderingen een andere grondslag hebben.
4.13.
Artikel 6:102 lid 1 BW voorziet in hoofdelijke aansprakelijkheid in het geval dat twee of meer personen verplicht zijn tot vergoeding van dezelfde schade. Het moet hierbij gaan om wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding (zie ook Asser/Sieburgh 6-I 2016/106). Hiervan is sprake in deze zaak. Niet vereist is dat sprake is van dezelfde schuld. Evenmin is vereist dat de aansprakelijkheid van deze personen dezelfde rechtsgrond heeft (zie ook Tekst & Commentaar bij artikel 6:102 BW).
4.14.
Alhoewel de schade van [naam] in eerste instantie is ontstaan doordat [gedaagde 2] de werkzaamheden van [gedaagde 1] ten onrechte niet heeft betaald en [gedaagde 1] haar vordering ten onrechte op [naam] heeft verhaald, brengt de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 1] ,
[gedaagde 2] , de notaris en [gedaagde 3] jegens [eiser 1] met zich mee dat [eiser 1] de keuze heeft wie van hen hij aanspreekt. Voor zover de notaris (en/of [gedaagde 3] ) op grond van dit vonnis meer aan [eiser 1] betaalt dan hem in de onderlinge verhouding tot de medeaansprakelijke partijen aangaat, zal hij voor het te veel betaalde verhaal moeten nemen op de overige schuldenaren.
Tot slot
4.15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geheel en [gedaagde 3] en de notaris voor 10 % hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [eiser 1] van het bedrag waartoe [eiser 1] in de hoofdzaak jegens [naam] wordt veroordeeld.
4.16.
De vordering van [eiser 1] omvat mede de veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot vergoeding van de proceskosten in de hoofdzaak. Het door [eiser 1] in de hoofdzaak gevoerde verweer diende mede ter verdediging van de belangen van [gedaagde 1] c.s. De proceskosten die in de hoofdzaak voor rekening van [eiser 1] zijn gekomen, moeten daarom worden aangemerkt als in redelijkheid gemaakte kosten in de zin van art. 6:10 lid 3 BW, waarin iedere medeschuldenaar moet bijdragen naar evenredigheid van het gedeelte van de schuld dat hem aangaat. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn hoofdelijk aansprakelijk jegens [eiser 1] voor het geheel en [gedaagde 3] en de notaris voor 10 %. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden daarom (hoofdelijk) veroordeeld tot betaling van alle proceskosten in de hoofdzaak en [gedaagde 3] en de notaris (hoofdelijk) voor 10%.
4.17.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden geheel in het ongelijk gesteld, zodat zij in de proceskosten van [eiser 1] in deze vrijwaringsprocedure zullen worden veroordeeld. Aangezien [eiser 1] enerzijds en [gedaagde 3] en de notaris anderzijds over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De proceskosten van [eiser 1] worden als volgt begroot:
- dagvaarding € 98,01
- kosten KvK € 8,47
- salaris advocaat € 2.148,00 (2 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 2.254,48

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor 100% en [gedaagde 3] en de notaris voor 10%, hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, aan [eiser 1] te betalen hetgeen waartoe [eiser 1] in de hoofdzaak jegens [naam] is veroordeeld, waaronder de proceskosten van de hoofdzaak waarin [eiser 1] is veroordeeld, aan de zijde van [eiser 1] begroot op € 3.146,81,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [eiser 1] tot op heden begroot op € 2.254,48, en compenseert de proceskosten tussen [eiser 1] enerzijds en [gedaagde 3] en de notaris anderzijds, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2019.