ECLI:NL:RBROT:2019:1273
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking beroep na intrekkingsbesluiten na tussenuitspraak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben verzoekers hun beroep ingetrokken na de intrekking van twee primaire besluiten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De rechtbank had eerder, in een tussenuitspraak op 19 november 2018, overwogen dat het beroep gegrond zou worden verklaard en dat het bestreden besluit vernietigd zou worden voor zover het primaire besluit 1 was gehandhaafd. Tevens was vastgesteld dat het bestreden besluit, voor zover het primaire besluit 2 was gehandhaafd, in strijd was met de relevante regelgeving. Na de intrekking van de besluiten door verweerder op 23 november 2018, hebben verzoekers de rechtbank verzocht om een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers proceskosten hebben gemaakt en dat verweerder zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.024,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het verzoek van verzoekers om vergoeding van de kosten van de bestuurlijke voorprocedure is afgewezen, omdat zij in de bezwaarfase geen verzoek om vergoeding hebben ingediend. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 46,- dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.H. Kroon, in aanwezigheid van griffier G.T. Molleman, en is openbaar gemaakt op 20 februari 2019.