In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van uitkeringsfraude. De verdachte, geboren in Suriname en woonachtig in België, had gedurende een lange periode zijn werkzaamheden en het inkomen van zijn echtgenote verzwegen, wat resulteerde in een onterecht ontvangen uitkering van meer dan 100.000 euro. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om relevante informatie te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat deze informatie van belang was voor de beoordeling van zijn recht op uitkeringen en dat zijn nalatigheid had geleid tot financieel voordeel voor hemzelf.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf 1 januari 2010 tot en met 31 augustus 2015 in strijd met de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Toeslagenwet had gehandeld door niet tijdig de benodigde gegevens te verstrekken. De verdachte had zich als directeur van het bedrijf van zijn echtgenote gepresenteerd en had werkzaamheden verricht die hij niet had gemeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.
De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en eerlijkheid in het sociale zekerheidsstelsel en de gevolgen van fraude voor de samenleving.