ECLI:NL:RBROT:2019:1220

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
C/10/566373 / FA RK 19-498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige machtiging tot gedwongen opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2019 een verzoek tot een voorlopige machtiging afgewezen. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam met betrekking tot een betrokkene die lijdt aan een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis. De rechtbank oordeelde dat een gedwongen opname niet als laatste middel kan worden beschouwd om het gevaar dat de betrokkene mogelijk veroorzaakt, af te wenden. De betrokkene ervaart veel spanning door de conflictueuze houding tussen haar ouders en haar begeleiders, die beiden willen dat zij beoordeeld wordt op twee hulpvragen om een passende woonvorm te vinden. Ondanks de bereidheid van de betrokkene om vrijwillig mee te werken aan een opname, waren de begeleiders en ouders het niet eens over de aanpak. De rechtbank benadrukte dat de instelling de plicht heeft om de bereidheid van de betrokkene te benutten om een gedwongen opname te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende grond was om te oordelen dat een gedwongen opname het laatste middel was en wees het verzoek af. De rechtbank merkte op dat constructieve gesprekken tussen de betrokken partijen wenselijk zijn om de situatie van de betrokkene te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/566373 / FA RK 19-498
Patiëntnummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 1 februari 2019 betreffende een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende te [adres betrokkene] , [woonplaats betrokkene] ,
thans verblijvende in Humanitas-DMH Zuid, [woonlocatie] te [plaats] ,
advocaat mr. S. Epema.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 18 januari 2019, met bijlagen.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 februari 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • betrokkene met haar hierboven genoemde advocaat;
  • G.R.M. Eek, Bopz-arts, en
  • W. H. Leliveld, gedragsdeskundige, en
  • W. Steenvoorden, persoonlijk begeleider, allen verbonden aan Humanitas,
  • [naam vader betrokkene] en [naam moeder betrokkene] , vader en moeder van betrokkene met hun advocaat mr. M.G. Hoogerwerf,
  • [naam broer betrokkene] , broer van betrokkene.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 2 lid 1 tot en met 3 Wet Bopz kan de rechter een voorlopige machtiging verlenen om een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven of het verblijf daarin te doen voortduren. De machtiging kan slechts worden verleend als betrokkene gestoord is in haar geestvermogens, die stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken en dit gevaar niet kan worden afgewend zonder gedwongen opname en verblijf.
Het laatste deel van de vorige zin maakt duidelijk dat tot een gedwongen opname alleen wordt besloten als dat het laatste middel is. Het beperkt de persoon immers zeer in de bewegingsvrijheid en grijpt zeer in in het leven van een persoon.
2.2.
In het midden gelaten of de geneeskundige verklaring tekortkomingen bevat die leiden tot het afwijzen van het verzoek en in het midden gelaten in hoeverre er een gevaar bestaat, is er onvoldoende grond voor het oordeel dat een gedwongen opname het laatste middel is waarmee gevaar kan worden afgewend.
2.2.1.
Betrokkene – door alle aanwezigen genoemd bij haar voornaam, [voornaam betrokkene] – is enerzijds gehecht aan de mensen die haar begeleiden in de woning waar zij al vijf jaar woont. Van haar wordt ook verlangd dat zij vertrouwen stelt in deze begeleiders en zich daardoor hecht aan hen. Anderzijds is [voornaam betrokkene] gehecht aan haar ouders. Zij zijn haar mentor, bezoeken haar zeer regelmatig en zijn nauw betrokken bij haar welzijn.
2.2.2.
In het algemeen is het al makkelijk voor te stellen dat een persoon veel spanning ervaart als de personen aan wie hij het meest is gehecht, een ernstig conflict hebben. Voor [voornaam betrokkene] geldt dit nog veel meer. Zij heeft een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis, en haar begeleiders en haar ouders hebben een ernstig conflict, zo is het beeld dat ontstaat uit wat schriftelijk aan de rechtbank is bericht en uit wat tijdens de zitting is besproken. Tussen hen lijkt de spanning om te snijden tijdens de zitting. De begeleiders zijn vertegenwoordigd niet met een gebruikelijk aantal van een of twee, maar met vier (plus twee toehoorders op de achtergrond). De ouders laten zich, hoewel ook [voornaam betrokkene] al vertegenwoordigd is door een gespecialiseerd advocaat, tijdens de zitting bijstaan door een advocaat. Bij elke stelling van de één (begeleiders of ouders) lijkt ontkenning de eerste reactie te zijn van de ander (begeleiders of ouders). Ook over woordkeuzes bestaan conflicten. Zo staan de ouders niet toe dat de begeleiders zeggen dat [voornaam betrokkene] wegloopt – omdat zij weer terugkomt – en verlangen zij dat de begeleiders zeggen dat [voornaam betrokkene] wandelt.
De rechtbank betrekt in haar oordeel daarom dat de conflictueuze verhouding tussen de begeleiders van [voornaam betrokkene] en haar ouders, spanning veroorzaakt bij [voornaam betrokkene] .
Daarnaast beschouwt de rechtbank als feit van algemene bekendheid dat het een persoon als [voornaam betrokkene] , die lijdt aan een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis, spanning geeft om na vijf jaar van woonplek te wijzigen, te meer omdat onduidelijk is wat de nieuwe woonplek wordt.
2.2.3.
Uit de schriftelijke stukken en uit wat is besproken tijdens de zitting wordt niet duidelijk of en zo ja, in hoeverre voormelde spanning bij [voornaam betrokkene] de gestelde gevaren zoals het geheel naar binnen gekeerd oversteken van een straat, veroorzaakt.
Dat de gestelde gevaren even groot zouden zijn als die spanning bij [voornaam betrokkene] weg zou zijn, is, zonder nadere toelichting, niet aannemelijk.
Als die spanning wel gevaren veroorzaakt dan is niet aannemelijk dat het verminderen daarvan geen optie meer is. Een gedwongen opname is dan niet het laatste middel dat het gevaar kan afwenden.
2.2.4.
Verder is er nog een ander redmiddel. De begeleiders willen [voornaam betrokkene] laten beoordelen op twee hulpvragen: 1) wat veroorzaakt de achteruitging in het gedrag en het welzijn van [voornaam betrokkene] en 2) welke begeleiding heeft [voornaam betrokkene] nu nodig. Met inachtneming van de antwoorden op deze vragen willen de begeleiders [voornaam betrokkene] plaatsen in een geschikte woonvorm. Tijdens de zitting wordt van de zijde van [voornaam betrokkene] aangeboden schriftelijk in te stemmen met beoordeling op de twee hulpvragen, inclusief het voegen bij die hulpvragen van de hypothese van beide zijden. Met inachtneming daarvan kan dan worden bekeken welke woonvorm het meest passend is voor [voornaam betrokkene] . Als hiervoor een opname nodig is, dan zal zij daar dus vrijwillig aan mee werken.
Ondanks deze bereidheid, worden de begeleiders en de ouders het niet eens. Ook als de rechtbank de begeleiders volgt in hun stelling dat de ouders voormelde bereidheid tot dusver niet hebben getoond, rust op hen nog steeds de plicht deze bereidheid aan te grijpen om een gedwongen opname te voorkomen.
2.2.5.
De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
2.3.
De vraag van de begeleiders aan de rechtbank hoe zij nu verder moeten, strekt verder dan het verzoek waarop de rechtbank in deze procedure moet beslissen. Derhalve ten overvloede merkt de rechtbank op dat de behandeling tijdens de zitting ook duidelijk maakt dat zowel begeleiders van [voornaam betrokkene] als haar ouders het beste willen voor [voornaam betrokkene] . Alle betrokkenen zijn het erover eens dat [voornaam betrokkene] nu niet gelukkig is. Het meest kansrijk om deze situatie ten goede te keren lijken constructieve gesprekken onder begeleiding van een neutraal en daartoe opgeleid persoon. Dit kan ertoe leiden dat de begeleiders en de ouders weer vertrouwen krijgen in elkaar, elkaar meer ruimte geven en op constructieve wijze kunnen spreken over wat het beste is voor [voornaam betrokkene] . Het Centrum voor Consultatie en Expertise heeft dit kennelijk ook al voorgesteld. Voor de volledigheid vermeldt de rechtbank dat betrokkenen zich hiervoor, onder verwijzing naar het nummer van deze procedure, ook bij het mediationbureau van de rechtbank kunnen melden (088-3611947).

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 1 februari 2019 mondeling gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, in tegenwoordigheid van E.M.P. van de Kamp, griffier, en op 7 februari 2019 schriftelijk uitgewerkt en getekend.