ECLI:NL:RBROT:2019:1176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
6769866 CV EXPL 18-1784
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het Sociaal Plan en de vaststellingsovereenkomst in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. G.A.F.M. Wouters, staat de uitleg van een Sociaal Plan en een daaraan gerelateerde vaststellingsovereenkomst centraal. De eiser, werkzaam bij de gedaagde, heeft een vordering ingesteld om een aanvullende vergoeding te ontvangen na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De eiser was in dienst getreden op 1 oktober 1993 en had zijn functie als medewerker verkoop binnendienst tot 31 augustus 2016. In het kader van een Sociaal Plan, dat op 29 februari 2016 was overeengekomen, had de eiser recht op een regeling bij vrijwillig vertrek. De eiser en de gedaagde sloten op 20 april 2016 een vaststellingsovereenkomst, waarin onder andere werd bepaald dat de eiser een werkloosheidsuitkering zou aanvragen en dat zijn salaris bij een andere stichting zou worden doorbetaald.

De eiser vorderde een bedrag van € 32.723,00 bruto, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde dat de vaststellingsovereenkomst en het Sociaal Plan zo moesten worden uitgelegd dat hij recht had op een aanvullende vergoeding. De gedaagde betwistte dit en stelde dat de eiser niet meer toekwam dan het salaris dat hij bij de gedaagde had verdiend. De kantonrechter oordeelde dat de uitleg van het Sociaal Plan en de vaststellingsovereenkomst niet in het voordeel van de eiser was. De rechter concludeerde dat de eiser niet het vertrouwen mocht ontlenen aan de uitleg die hij had gekregen over zijn rechten, en dat de gedaagde niet verplicht was om een aanvullende vergoeding te betalen. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6769866 CV EXPL 18-1784
uitspraak: 14 februari 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te Rhoon,
eiser,
gemachtigde: mr. V. Liemburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Stolk en mr. M.W. Prinsze.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 20 maart 2019, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 14 juni 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
de aantekening dat de comparitie heeft plaatsgevonden op 29 november 2018.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[eiser] is op 1 oktober 1993 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van [gedaagde] . [eiser] vervulde laatstelijk de functie van ‘medewerker verkoop binnendienst’ tegen een salaris van € 2.960,00 bruto per maand.
2.3
Op 29 februari 2016 is een aantal vakbonden met [gedaagde] een Sociaal Plan overeengekomen. In het Sociaal Plan staat, voor zover thans van belang het volgende:
6. Ouderenregeling
6.1
Vrijwillig vertrek
6.1.1
Een werknemer die geen Aanzegging heeft ontvangen kan – binnen een maand na de ingangsdatum van dit Sociaal Plan – indien hij op dat moment de leeftijd van 62 jaren heeft bereikt op eigen schriftelijk verzoek aangeven zijn arbeidsovereenkomst vrijwillig te willen beëindigen, waardoor een Boventallig verklaarde Werknemer kan blijven.
(…).
6.1.3
De beëindiging van de arbeidsovereenkomst van degene die vrijwillig vertrekt in de zin van dit artikel 6.1 zal plaatsvinden door het aangaan van een vaststellingsovereenkomst (die anders luidt dan Bijlage 1) met – in plaats van de regelingen op grond van artikel 7.1, 7.3, 7.4, 7.5.1, 7.6, 7.9 en 7.10 van dit Sociaal Plan – toepassing van een ander tussen Partijen schriftelijk uit te werken ouderenregeling die de navolgende kenmerken zal hebben:
a. Betaling van een maandelijkse bruto suppletie op de door de werknemer te ontvangen WW-uitkering tot 100% van het voor de werknemer op de werkdag voor de Ontslagdatum geldende Maandsalaris plus het werkgeversdeel pensioenpremie.
b. De suppletie en betalingen uit hoofde van dit artikel [zullen] nooit minder zijn dan de wettelijke verplichte transitievergoeding.
(…)
d. De suppletie en betalingen uit hoofde van dit artikel komen te vervallen op de dag waarop werknemer de voor hem gelende AOW-leeftijd heeft bereikt.
(…)
6.2
Onvrijwillig vertrek
6.2.1
Een werknemer die op de datum van de Aanzegging de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, kan – in plaats van de regelingen op grond van artikel 7.1, 7.3, 7.4, 7.5.1., 7.6, 7.9 en 7.10 van dit Sociaal Plan – aanspraak maken op de regeling als opgenomen in artikel 6.1.3. van dit Sociaal Plan.”
2.4
Naar aanleiding van een presentatie over het Sociaal Plan heeft [eiser] op 29 maart 2016 een e-mail gestuurd aan de personeelsafdeling van [gedaagde] . Deze e-mail luidt voor zover van belang als volgt:
“Goedemorgen [naam 1] ,
Om er zeker van te zijn dat ik mijn vragen juist heb verwoord bij deze nog even per mail:
(…)
In de regeling wordt verwezen vanuit 6.2 naar 6.1.3. (…) Kunt u toelichten wat 6.1.3. b in mijn [geval betekent]?
2.5
[naam 1] , een medewerker van personeelszaken bij [gedaagde] , heeft de dag erop op bovengenoemde vraag als volgt geantwoord:
“Dit artikel betekent dat als de aanvulling lager is u recht heeft op de transitievergoeding.”
2.6
[eiser] en [gedaagde] zijn op 20 april 2016 een vaststellingsovereenkomst aangegaan. In die vaststellingsovereenkomst staat – voor zover thans van belang – het volgende:
1. Beëindiging arbeidsovereenkomst
1.1.
Op initiatief van [gedaagde] beëindigen Partijen - met inachtneming van de (fictieve) opzegtermijn en de restsaldi aan vakantie- en verlofdagen – de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 31 augustus 2016 (de“Einddatum”) zonder dat hiervoor nog enige rechtshandeling nodig is.
(…)

4.Uitvoering ouderenregeling

4.1.
Werknemer zal per de Einddatum een Werkeloosheidsuitkering aanvragen. (…)
4.3
Met ingang van de einddatum treedt de Werknemer in dienst bij Stichting Metalektro Personeelsdiensten te Hengelo op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht. (…)
4.4
Werknemer draagt (cedeert) de Werkeloosheidsuitkering over aan Stichting Metalektro Personeelsdiensten. Werknemer zal zijn medewerking verlenen om deze overdracht tot stand te brengen.
4.5
Werknemer ontvangt van Stichting Metalektro Personeelsdiensten een salaris ter hoogte van het door Werknemer bij [gedaagde] direct voor de Einddatum laatst verdiende bruto basis maandsalaris inclusief 8% vakantiegeld en eventuele ISF-toeslag. Dit salaris is inclusief de door Werknemer te ontvangen Werkeloosheidsuitkering. Indien de Werkeloosheidsuitkering stopt, omdat de voor de Werknemer geldende maximale duur van de Werkeloosheidsuitkering is bereikt, blijft Werknemer van Stichting Metalektro Personeelsdiensten recht houden op het laatste verdiende bruto basis maandsalaris inclusief 8 % vakantiegeld en eventuele ISF-toeslag dat Werknemer direct voorafgaand aan de Einddatum van [gedaagde] ontving. (…)
(…)
4.8
Het salaris van Stichting Metalektro Personeelsdiensten aan Werknemer komt te vervallen op de dag waarop de Werknemer de voor hem geldende AOW-gerechtige leeftijd bereikt.
4.9
Het totale bedrag dat Werknemer van Stichting Metalektro Personeelsdiensten aan salaris ontvangt zal nimmer minder zijn dan de op de einddatum voor de werknemer geldende wettelijke transitievergoeding,”

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] :
I. een bedrag van € 32.723,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de datum dat [gedaagde] in verzuim verkeert tot aan de dag van algehele voldoening;
II. een bedrag van € 1.102,23 aan buitengerechtelijke kosten;
III. de proceskosten.
3.2
[eiser] legt nakoming van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst aan zijn vordering ten grondslag. Volgens [eiser] dienen de vaststellingsovereenkomst en het Sociaal Plan zo te worden uitgelegd dat het verschil tussen de transitievergoeding waarop hij recht zou hebben bij uitdiensttreding (een bedrag van € 53.799,00) en de aan hem betaalde suppletie (een bedrag van € 21.076,00) nog aan hem moet worden uitbetaald.
3.3
[gedaagde] betwist het gestelde. Zij voert aan dat het Sociaal Plan en de vaststellingsovereenkomst zo moeten worden uitgelegd dat aan [eiser] niet meer toekomt dan dat hij verdiend zou hebben als hij bij [gedaagde] in dienst was gebleven. Volgens [gedaagde] zou [eiser] alleen recht hebben op een aanvullende vergoeding indien het volledige bedrag dat door de stichting Metalektro aan hem heeft betaald, dus niet slechts de suppletie maar tevens het bedrag gelijk aan de ww-uitkering, lager is dan de transitievergoeding. Dat is bij [eiser] niet het geval.

4.De beoordeling

4.1
Het geschil van partijen heeft betrekking op de uitleg van het Sociaal Plan en een op grond van dat Sociaal Plan tussen partijen gesloten overeenkomst. De inhoud van een door partijen aangegane overeenkomst dient in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van wat partijen over en weer uit elkaars gedragingen en verklaringen redelijkerwijs mochten verwachten. Een Sociaal Plan dient echter te worden uitgelegd volgens de zogenoemde cao-norm. Ook bij deze norm dient te worden gekeken naar wat partijen hebben bedoeld, maar daarbij dient slechts te worden gelet op voor een ieder kenbare feiten en omstandigheden. De tekst van het Sociaal Plan dient hierdoor als uitgangspunt, eventueel met een daarbij door partijen gegeven toelichting.
Uitleg van het Sociaal Plan
4.2
Het geschil heeft betrekking op de zin
‘De suppletie en betalingen uit hoofde van dit artikel zal nooit minder zijn dan de wettelijke verplichte transitievergoeding’. Naar het oordeel van de kantonrechter moet onder ‘suppletie en betalingen’ zowel de aanvulling op de ww-uitkering als de betaling van het bedrag gelijk aan de ww-uitkering worden verstaan. Uit de toevoeging ‘en betalingen uit hoofde van dit artikel’ dient immers te worden afgeleid dat niet slechts de aanvulling op de door de werknemer te ontvangen ww-uitkering is bedoeld. Uit de tekst van het Sociaal Plan, in het bijzonder uit artikel 7.5, blijkt voorts dat is beoogd om werknemers niet in een nadeligere positie te brengen dan wanneer zij in dienst van [gedaagde] zouden zijn gebleven. De door [eiser] bepleite uitleg zou ertoe leiden dat de werknemer aan wie tot zijn pensioen een uitkering is betaald gelijk aan het loon, vanwege de aanvullende vergoeding in een voordeligere positie zou komen dan wanneer hij in dienst was gebleven. Niet valt in te zien waarom partijen onder de gegeven omstandigheden, in het bijzondere de omstandigheid dat [gedaagde] diende ‘af te slanken’, een dergelijke uitkomst zouden hebben beoogd. Aan het Sociaal Plan mocht [eiser] daarom niet het vertrouwen ontlenen dat hij recht zou hebben op een aanvullende vergoeding.
Uitleg van de vaststellingsovereenkomst
4.3
De tekst van de vaststellingsovereenkomst luidt:
‘Het totale bedrag dat Werknemer van Stichting Metalektro Personeelsdiensten aan salaris ontvangt zal nimmer minder zijn dan de op de einddatum voor de werknemer geldende wettelijke transitievergoeding.Aan de tekst, gelezen in combinatie met de tekst van het Sociaal Plan, mocht [eiser] in beginsel niet het vertrouwen ontlenen dat hij recht zou hebben op een aanvullende vergoeding. Met de gebruikte formulering lijkt immers duidelijk te zijn bedoeld dat onder ‘het totale bedrag dat Werknemer (…) ontvangt’ niet slechts de aanvulling op de ww-uitkering moet worden verstaan. Dit bedrag betreft immers slechts een deel van het totale bedrag dat [eiser] van de stichting Metalektro zou ontvangen.
4.4
[eiser] heeft echter, omdat het voor hem onduidelijk was waarop hij recht zou hebben, om nadere uitleg gevraagd. Op grond van het daarop verkregen antwoord (zie hiervoor 2.4) mocht [eiser] wel begrijpen dat hij recht zou krijgen op een aanvullende vergoeding. In dat antwoord staat immers dat indien
de aanvullinglager is dan de transitievergoeding, er recht bestaat op een ten minste de transitievergoeding. Uit het antwoord blijkt in het geheel niet dat met ‘aanvulling’ is bedoeld het volledige bedrag dat aan [eiser] zal worden betaald (inclusief de ww-uitkering). De tekst van de vaststellingsovereenkomst is hiermee niet zodanig in strijd dat [eiser] niet op deze mededeling mocht afgaan.
4.5
Ter zitting is echter het volgende gebleken. [eiser] heeft voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst een gesprek gehad met de heer [naam 2] van [gedaagde] . [naam 2] heeft in dat gesprek tegen [eiser] gezegd dat hij geen transitievergoeding zou krijgen en dat hij ‘niet over de transitievergoeding moest zeuren’. [eiser] heeft dit later ter zitting genuanceerd in die zin dat niet expliciet zou zijn gezegd dat hij geen recht zou hebben op de transitievergoeding, maar dat deze volgens [naam 2] geen gegeven was. Wat hier ook van zij, naar het oordeel van de kantonrechter mocht [eiser] vanwege dit gesprek niet langer uitgaan van het antwoord dat hij op zijn vragen had gekregen. Bij [eiser] had na het gesprek op zijn minst twijfel moeten bestaan over de vraag of hij bovenop de uitkeringen die hij zou krijgen recht zou hebben op een aanvullende vergoeding, temeer nu uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst eerder het tegendeel blijkt. [gedaagde] mocht er na het gesprek juist wel van uitgaan dat [eiser] begreep dat hij – ten minste volgens [gedaagde] – geen recht zou hebben op een aanvullende vergoeding. Nu [eiser] vervolgens toch akkoord is gegaan met de vaststellingsovereenkomst, dient te worden uitgegaan van de door [gedaagde] gegeven uitleg. Deze uitleg sluit immers aan bij de gebruikte formulering en bij de uitleg van het Sociaal Plan. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
4.6
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [eiser] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 205,00 aan salaris, en een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
371