ECLI:NL:RBROT:2019:10986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
10/741024-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot doodslag, wederspannigheid en mishandeling met verwerping van noodweer(exces)

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao in 1989, die ten laste was gelegd van poging tot doodslag, wederspannigheid en mishandeling. De verdachte heeft op 5 april 2018 geprobeerd een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door deze met een mes in de hals te steken. Tevens heeft hij zich verzet tegen de aanhouding door politieagenten en heeft hij op 24 november 2017 [slachtoffer 2] mishandeld door deze in het gezicht te slaan. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor deze feiten zou worden veroordeeld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij ten tijde van de feiten psychotisch was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, met inachtneming van wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741024-18
Datum uitspraak: 30 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven het beroven en dat hij zich vervolgens met geweld tegen zijn aanhouding door twee politieagenten heeft verzet. Daarnaast is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zijn behandelaar bij Bavo Europoort heeft mishandeld. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
  • ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, omdat de verdachte niet strafbaar is;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van één jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het onder 1 bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2 en 3 opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 05 april 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 05 april 2018 te Rotterdam, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren te weten [agent 1] en [agent 2], hoofdagenten van politie Eenheid Rotterdam, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden,
teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld , heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/haar bediening, door opzettelijk gewelddadig schoppende bewegingen te maken naar/in de richting van bovengenoemde opsporingsambtenaren;
3.
hij op 24 november 2017 te Rotterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze in het gezicht te slaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
Feit 1.
Poging tot doodslag;
Feit 2.
wederspannigheid, meermalen gepleegd;
Feit 3.
mishandeling.
5.2.
Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte
5.2.1.
Noodweer(-exces) /putatief noodweer met betrekking tot feit 1
Standpunt verdediging
Door de raadsman van de verdachte is met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde poging doodslag primair een beroep gedaan op noodweer, subsidiair op noodweerexces en meer subsidiair op putatief noodweer op grond waarvan de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verdachte heeft verklaard dat hij door een groep mannen werd omsingeld en belaagd en dat hij zich hierdoor ernstig bedreigd voelde. De verdachte heeft gevraagd of de groep op afstand wilde blijven en vervolgens een mes gepakt om de groep op afstand te houden. Toen de groep geen afstand nam heeft de verdachte gereageerd en zichzelf verdedigd om uit die bedreigende situatie te raken.
Beoordeling
De verklaring van de verdachte dat hij heeft gehandeld uit noodweer, omdat hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanval, vindt geen steun in het dossier. De situatie zoals door de verdachte omschreven, heeft hij wellicht zo beleefd vanuit zijn psychische toestandsbeeld, maar is gelet op de inhoud van het dossier niet aannemelijk geworden.
Het beroep op (putatief) noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
5.2.2
Toerekeningsvatbaarheid verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van psychiater [naam 1] en van klinisch psycholoog [naam 2] van 12 maart 2019, die is opgemaakt naar aanleiding van de observatie van de verdachte in het Pieter Baan Centrum.
Het rapport houdt in dat bij de verdachte vooralsnog de volgende classificatie volgens de DSM 5 is gesteld: andere gespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis (voorheen in DSM-IV-TR: psychose NAO). Het klinisch beeld ten tijde van het ten laste gelegde in november 2017 werd door de GGZ (BAVO-Europoort) beschreven als een agressieve impulsdoorbraak bij een psychotisch toestandsbeeld. Kijkend naar de strafstukken, de informatie van de ambulante behandelaar en het trajectconsult kan geconcludeerd worden dat verdachte eveneens psychotisch was ten tijde van het de ten laste gelegde feiten in april 2018. Wanneer de deskundigen alle beschikbare informatie overzien kunnen ze uitgaan van een substantiële doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde. De deskundigen achten het waarschijnlijk dat het denken en handelen van de verdachte volledig door de psychotische ontregeling werd bepaald en adviseren gedragskundig om het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de rapporteurs over en volgt de adviezen. Zij is van oordeel dat de verdachte niet strafbaar is ter zake van de bewezen verklaarde feiten en ontslaat hem derhalve van alle rechtsvervolging.

5.Motivering maatregel

De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 maart 2019.
De psychiater [naam 1] en psycholoog [naam 2] concluderen dat de kans
op recidive sterk gelieerd is aan de kans op een nieuwe psychose en zonder behandeling is de kans hierop matig tot hoog. Het is zeer aannemelijk dat adequate behandeling de kans op recidive aanmerkelijk verminderd. Nu verdachte antipsychotische medicatie neemt en naar alle waarschijnlijkheid psychosevrij is, is er een nieuwe situatie ontstaan. Hij is psychiatrisch al gestabiliseerd. Echter zal de verdere behandeling nog vorm gegeven moeten worden. Medicatie moet gecontinueerd worden en medicatietrouw zal moeten worden bevorderd. Verdachte zal verder sociaal psychiatrisch ondersteund/behandeld dienen te worden. Gedacht moet worden aan psycho-educatie over psychose, huisvesting, opleiding, dagbesteding/werk, en het opbouwen van een steunsysteem. Deze facetten van behandeling, namelijk het stabiliseren van zijn levensomstandigheden, zijn tevens van belang ter preventie van het wederom krijgen van een psychose, naast het gebruik van antipsychotische medicatie. Het is dan ook van belang dat het aantal beschermende factoren wordt uitgebreid. Deze behandeling kan goed vormgegeven worden middels een start in een FPA. Gezien de voorgeschiedenis van de verdachte en het huidige klinische beeld van stabilisatie, biedt een FPA voldoende zorg en beveiliging. Het ziektebesef en -inzicht van verdachte blijkt beperkt te zijn geweest en om het nu bereikte resultaat te bestendigen zou een behandeling in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht toereikend zijn. Deze zou na een jaar eventueel voortgezet kunnen worden in een rechtelijke machtiging (RM) in het kader van de wet BOPZ.
De rechtbank zal de adviezen van de deskundigen volgen en aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opleggen, aangezien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

6.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.227,76 aan materiële schade en een vergoeding van € 20.000 als voorschot aan immateriële schade. Als gemachtigde van de benadeelde partij treedt op mr. A.M. Oosse, advocaat te Rotterdam;
  • [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 200 aan immateriële schade. Als gemachtigde van de benadeelde partij treedt op [naam 3] van Politie Nederland, Eenheid Rotterdam;
  • [benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 150 aan immateriële schade. Als gemachtigde van de benadeelde partij treedt op [naam 3] van Politie Nederland, Eenheid Rotterdam.
6.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de schadevergoedingsmaatregelen op te leggen.
6.2
Standpunt verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over de vorderingen van de benadeelde partijen.
6.3
Beoordeling
Vordering [benadeelde partij 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is tot een bedrag van € 1.330,76 voldoende onderbouwd en door de verdachte niet weersproken. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen. Het deel van de vordering van de benadeelde partij ad € 897 dat betrekking heeft op de kosten voor huishoudelijke hulp is onvoldoende onderbouwd en nader onderzoek daarnaar vormt een onevenredige belasting van het strafproces. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 8.000. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 april 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering [benadeelde partij 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor, is niet betwist en zal dan ook worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 april 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering Wijnolst
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor, is niet betwist en zal dan ook worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 april 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
6.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van
€ 9.330,76, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van
€ 200, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 3] een schadevergoeding betalen van
€ 150, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregelen als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37, 45, 57, 180, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte in
een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor een termijn van 1
(één) jaar;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van
€ 9.330,76 (zegge: negenduizend-driehonderddertig euro en zesenzeventig cent), bestaande uit
€ 1.330,76 aan materiële schade en € 8.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 9.330,76(hoofdsom,
zegge: negenduizenddriehonderddertig euro en zesenzeventig eurocenten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 9.330,76vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
81 (éénentachtig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van
€ 200 (zegge: tweehonderd euro)
aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 200(hoofdsom,
zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 200vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 (vier) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] te betalen een bedrag
van € 150 (zegge: honderdvijftig euro)
aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 150(hoofdsom,
zegge: honderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 150vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
3 (drie) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. J. Snitker en L.R. Prins, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 april 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 april 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de hals/keel/nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 05 april 2018 te Rotterdam, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) te weten [agent 1] en/of [agent 2], hoofdagent(en) van politie Eenheid Rotterdam, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden,
teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/haar bediening, door opzettelijk gewelddadig schoppende bewegingen te maken naar/in de richting van bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en);
(artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht);
art 180 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 24 november 2017 te Rotterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze in het gezicht te slaan;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht);