ECLI:NL:RBROT:2019:10983

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
C/10/483532 / HA ZA 15-900
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening voortijdig beëindigde aannemingsovereenkomst met betrekking tot het project Bergsteyn te Rotterdam

In deze zaak gaat het om de afrekening van een voortijdig beëindigde aannemingsovereenkomst tussen Klaassen Bouwmaatschappij Arnhem B.V. en William House XVIII B.V. voor de realisatie van het project Bergsteyn in Rotterdam. De overeenkomst werd op 25 april 2008 door William House XVIII ontbonden, omdat Klaassen volgens hen toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen. Klaassen vorderde onder andere betaling van het onbetaalde deel van de aanneemsom, kosten van meerwerk, en schadevergoeding wegens vertragingsschade. De rechtbank oordeelde dat de ontbinding rechtsgevolg had en dat Klaassen geen recht had op de gevorderde bedragen, omdat de ontbinding ook de reeds geleverde prestaties trof. De rechtbank stelde vast dat Klaassen niet tijdig had gepresteerd en dat de kwaliteit van het geleverde werk niet voldeed aan de eisen. De rechtbank oordeelde dat Klaassen het recht had verwerkt om jaren later alsnog aanspraak te maken op meer bouwtijdverlenging. De rechtbank besloot dat een deskundigenonderzoek nodig was om de werkelijke waarde van het geleverde werk vast te stellen en hield de beslissing over de vorderingen aan. Tevens werd tussentijds hoger beroep toegestaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/483532 / HA ZA 15-900
Vonnis van 18 december 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KLAASSENGROEP B.V. (rechtsopvolger van
Klaassen Bouwmaatschappij Arnhem B.V.),
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. A. ter Mors te Deventer,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILLIAM HOUSE XVIII B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. Huith te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILLIAM PROPERTIES B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J. Weermeijer te Haarlem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN OMME & DE GROOT PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.J. Leeman te Rotterdam,
4. de naamloze vennootschap
ASR VASTGOED PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J. Weermeijer te Haarlem.
Partijen zullen hierna Klaassen, William House XVIII, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR genoemd worden. Wanneer William House XVIII, William Properties en ASR tezamen bedoeld zijn, worden zij aangeduid als William House c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 10 augustus 2015, met producties;
  • het vonnis in incident van 1 maart 2017 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie van antwoord van William House c.s., met producties;
  • de conclusie van antwoord van Van Omme & De Groot, met producties;
  • de conclusie van repliek van Klaassen, met producties;
  • de conclusie van dupliek van William House c.s., met producties;
  • de conclusie van dupliek van Van Omme & De Groot, met producties;
  • de akte houdende schorsing van het rechtsgeding van Klaassen;
  • de akte uitlating verzoek schorsing rechtsgeding van William House c.s.;
  • de exploten tot hervatting van het rechtsgeding;
  • de akte wijziging eis van Klaassen;
  • de akte nadere producties tevens nadere bewijsaanbiedingen van Klaassen, met producties;
  • de akte overlegging producties tevens akte uitlating producties van William House c.s., met producties;
  • de akte overlegging nadere productie van Klaassen, met productie;
  • het pleidooi en de bij die gelegenheid overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 27 oktober 2005 is tussen Klaassen en William House XVIII een overeenkomst tot aanneming van werk (hierna: de Aannemingsovereenkomst) tot stand gekomen met betrekking tot de realisatie door Klaassen in opdracht van William House XVIII van het project Bergsteyn.
2.2.
Het project Bergsteyn betrof een op de hoek van de Grindweg en de Argonautenweg te Rotterdam te realiseren woon- en winkelcomplex (hierna: het Werk).
2.3.
Het Werk bestond uit een ondergrondse parkeergarage, commerciële ruimten en woonappartementen. De woonappartementen dienden ten dele boven de commerciële ruimten te worden gerealiseerd (de lintappartementen). Daarnaast was een woontoren met woonappartementen beoogd.
2.4.
De Aannemingsovereenkomst (genoemd onder 2.1) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
AANNEMINGSOVEREENKOMST

1.William House XVIII B.V.

(…)
hierna te noemen ‘opdrachtgeefster’,

2.Klaassen Bouwmaatschappij Arnhem B.V.

(…)
hierna te noemen ‘aannemer’;
verklaren bij deze met elkaar een aannemingsovereenkomst aan te gaan onder de volgende voorwaarden:
ARTIKEL 1 - OMSCHRIJVING VAN HET WERK
1.1
Opdrachtgeefster draagt op aan aannemer, die deze opdracht aanvaard de realisatie van ca. 4.900 m² b.v.o commerciële ruimte, een parkeergarage van ca. 11.800 m² b.v.o., alsmede 50 stuks appartementen met een totaal oppervlak van ca. 9.000 m² b.v.o., gelegen aan de Grindweg/hoek Argonautenweg te Rotterdam-Hillegersberg,
1.2
Het werk zal door de aannemer worden uitgevoerd overeenkomstig de door beide partijen gewaarmerkte ‘Algemene Voorwaarden, deel A’ d.d. 18 maart 2005 van William Properties B.V., de in bijlage 9 genoemde en van toepassing verklaarde bescheiden en tekeningen, alsmede de Nota van Wijzigingen 22 juli 2005, al welke bescheiden geacht worden een onderdeel uit te maken van deze overeenkomst.
1.3
In geval van strijdigheid tussen de voorwaarden, als vervat in de in lid 2 bedoelde bescheiden en de in deze akte opgenomen voorwaarden prevaleren de in deze akte opgenomen voorwaarden.
(…)
ARTIKEL 2 - AANNEMINGSSOM
2.1
De aannemingssom voor het werk bedraagt € 18.650.000,- (…) exclusief B.T.W. (…)
Opdrachtgeefster en aannemer hebben een inspanningsverplichting om door middel van bestekwijzigingen te komen tot een taakstellende bezuiniging ter grootte van € 100.000,- op bovengenoemde aanneemsom.
(…)
ARTIKEL 4 - AANVANG EN OPLEVERING
(…)
4.2
De aannemer garandeert dat de oplevering van het werk conform het bestek zal plaatsvinden, uiterlijk 21 kalendermaanden na 1 november 2005, dat wil zeggen voor de parkeergarage en de commerciële ruimte uiterlijk 19 kalendermaanden na 1 november 2005 en voor de appartementen uiterlijk 21 maanden na 1 november 2005, behoudens de omstandigheden die voor rekening en risico van opdrachtgeefster zijn. In vorengenoemde 21 kalendermaanden is 1 kalendermaand opgenomen ten behoeve van de sanering.
4.3
Bij overschrijding van de opleveringsdatum als bedoeld in lid 2 kan de aannemer slechts een beroep doen op overmacht, indien de vertraging het gevolg is van landelijke stakingen, gesteund door de vakbonden.
4.4
Indien aannemer niet uiterlijk op de data zoals genoemd in artikel 4.2 aan en ten genoegen van opdrachtgeefster het werk heeft opgeleverd, zal aannemer van rechtswege en zonder ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst ingebreke zijn en verbeurt hij een boete (korting), te verhogen met de verschuldigde B.T.W. ter grootte van € 3.500,- per kalenderdag voor de parkeergarage en de commerciële voorzieningen en € 100,- per kalenderdag per appartement.
(…)
ARTIKEL 7 - DIRECTIEVOERING
7.1
De directie, in de zin van de UAV 1989, met betrekking tot de bouw en oplevering van het werk, zal gevoerd worden door William Properties B.V. te Rotterdam. Opdrachtgeefster en directie als bedoeld en aannemer hebben de rechten en verplichtingen conform de regelen van de UAV 1989, waaronder dus ook de meldingsplicht voor aannemer, zoals omschreven in par. 6 lid 14 van de UAV 1989.
(…)
ARTIKEL 20 - GESCHILLEN
20.1
Alle geschillen of verschillen van inzicht, die naar aanleiding van deze overeenkomst tussen partijen mochten ontstaan, waaronder begrepen die welke slechts door één van partijen als zodanig worden beschouwd, worden beslecht door de gewone rechter.
2.5.
Bijlage 8 van de Aannemingsovereenkomst luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“Woon-winkelcentrum Hillegersberg Rotterdam
Nota van Wijzigingen d.d. 22 juli 2005
(…)
4. De herinrichting van de openbare wegen en trottoirs (Argonautenweg / Hermespad / Grindweg) inclusief de bijbehorende inritten en kabels en leidingen wordt uitgevoerd door derden.
5. Aanvullende saneringswerkzaamheden, niet zijnde omschreven in het saneringsrapport, zijn verrekenbaar.
(…).”
2.6.
De onder 1.2 van de Aannemingsovereenkomst genoemde ‘Algemene Voorwaarden’ luiden, voor zover hier van belang, als volgt:

00.03 WERKZAAMHEDEN DERDEN
00.03.10
WERKZAAMHEDEN DOOR DERDEN
01. WERKZAAMHEDEN DOOR DERDEN
Door derden worden uitgevoerd:
- de antenne-inrichting bestaande uit de door het nutsbedrijf te verzorgen leidingen
00.03.10
WERKZAAMHEDEN DOOR DERDEN (vervolg)
- de definitieve aansluitingen(en) op het openbare waterleidingnet, vanaf dit net tot en met de meter(s) en/of hoofdafsluitkra(a)n(en);
- de definitieve aansluitingen(en) op het openbare elektrische net, vanaf dit net tot en met de meter(s)
- de definitieve aansluitingen(en) op de stadsverwarming en/of op het openbare gasleidingnet, behoudens het verzorgen en regelen van de aanvraag van de aansluiting;
- de definitieve aansluiting(en) op het gemeenteriool/openbaar riool, vanaf 500 mm buiten de erfgrens;
- de inrichting van de hoogspanningsruimte behoudens regelen van de aanvraag aansluiting;
(…)
- de bestrating van het openbaar gebied, beplanting, openbare verlichting en openbare riolen buiten de erfgrenzen;
- de definitieve aansluitingen op UPC, Telfort, KPN, Essent, CAI, e.a.;
(…)
- de door het Nutsbedrijf te verzorgen leidingen t.b.v. de centrale installatie (de E-installateur dient zorg te dragen voor het binnenbrengen van de lege buisleiding) tot aan een hoofdaansluitpunt in de schacht op de begane grond van het gebouw;
(…).
1.02
ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN AANSLUITEND OP DE U.A.V.
(…)
01.02.06
VERPLICHTINGEN VAN DE AANNEMER
(…)
89. DIVERSE AANVULLINGEN OP DE UAV
(…)
Aan § 6 lid 15 toevoegen:
- Terzake van aanspraken als bedoeld in artikel §§ 35 t/m 39 van de U.A.V. geeft de aannemer daarvan uiterlijk binnen 15 werkdagen na het bekend worden van de omstandigheden die leiden tot genoemde aanspraken kennis aan de directie.
(…)
01.02.26
ALGEMEEN TIJDSCHEMA, WERKPLAN
01. ALGEMEEN TIJDSCHEMA
Het in paragraaf 26, lid 1 van de U.A.V. genoemde algemeen tijdschema wordt verlangd.
(…)
04. GEDETAILLEERD WERKPLAN
Een gedetailleerd werkplan zoals bedoeld in paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V wordt verlangd voor het gehele werk.
(…)
05. INPASSING WERKZAAMHEDEN DERDEN
De door derden uit te voeren werkzaamheden dienen te worden opgenomen en ingepast zowel in het verlangde algemene tijdschema als ook in het gedetailleerde werkplan.
In de verlangde documenten dient een zo volledig mogelijk inzicht te worden gegeven in de hoedanigheid, de volgorde en de uitvoering van de werkzaamheden.
(...)
09. COÖRDINATIE
a. De aannemer is coördinator van alle werkzaamheden het werk betreffende, inclusief de installaties, en hiervoor verantwoordelijk. Hij zal steeds tijdig het initiatief nemen teneinde in overleg met de directie en de overige bij het werk betrokkenen te komen tot regeling en afstemming van de werkzaamheden binnen het algemeen tijdschema en het gedetailleerde werkplan. Derhalve is de aannemer verplicht gedurende de gehele bouwtijd de uitvoering van het werk te coördineren, zowel voor wat betreft zijn eigen werken en die van zijn eigen onderaannemers, als ook voor wat betreft de door derden c.q. de opdrachtgever uit te voeren leveringen en/of werkzaamheden.
(…)
01.02.31
VERBAND MET ANDERE WERKEN
(…)
09. COÖRDINATIEPLICHT/COÖRDINATIE-OVEREENKOMST
De coördinatie van in elkander grijpende werken, zoals bedoeld in § 31 lid 2 van de U.A.V. geschiedt in afwijking van dit lid door de aannemer.
De betreffende derden zijn genoemd onder 00.03.10.01.
Zie ook 01.02.26.
(…)
19. COÖRDINATIETAKEN
Tot de coördinatietaken van de aannemer van het werk behoort ondermeer:
- het coördineren van alle werkzaamheden van nutsbedrijven en overige onder 00.03.10 betrokkenen;
(…)
- tijdige melding van eventuele knelpunten en het aandragen van oplossingen;
- maandelijks voortgangsrapportage en -bespreking.
De aannemer dient er met zijn werkzaamheden op te rekenen, dat er tijdens de bouw op het bouwterrein ruimte zal moeten worden gemaakt voor werken van derden.
29. BIJKOMENDE VERPLICHTINGEN VAN DE AANNEMER
De aannemer is verplicht aan de uitvoering van werken van derden zijn volle medewerking te verlenen, bestaande uit het wegnemen van alle beletselen die de uitvoering van deze werken belemmeren. (…)
De aannemer zal ervoor zorgdragen dat door derden uit te voeren werken tijdig kunnen aanvangen en deze werken geregeld kunnen worden voortgezet.
De aannemer is gehouden zodanige medewerking te verlenen, dat de door derden te verrichten werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, zonder dat hij deswege op verlenging van zijn opleveringstermijn aanspraak kan maken. Indien de aannemer meent dat stagnatie in zijn werkzaamheden zal ontstaan als gevolg van vertraging in de door derden uit te voeren werkzaamheden, zal hij dit tijdig en schriftelijk aan de directie kenbaar maken.
(…)
01.02.35 VERREKENING VAN MEER EN MINDER WERK
01. VERREKENING VAN MEER EN MINDER WERK
b. De aannemer heeft geen recht op verrekening van meerwerk waarvan de prijs en betalingscondities niet schriftelijk zijn overeengekomen en de uitvoering niet schriftelijk door of namens de opdrachtgever is opgedragen. Mondelinge opdrachten, welke niet gevolgd worden door een schriftelijke opdracht, alsook stilzwijgend toegelaten afwijkingen van tekeningen en/of bestek, worden derhalve niet als meer werk geaccepteerd.
(…)
01.02.38 HOEVEELHEDEN
01.HOEVEELHEDEN
a. De in de specificeerde begroting van de aanneemsom verwerkte hoeveelheden zullen indien deze hoeveelheden door de directie zijn aanvaard later niet meer voor verrekening in aanmerking komen.
De op tekeningen, overzichtsbladen, ruimteboeken of -staten vermelde aantallen zijn informatief. De aannemer dient aantallen op hun juistheid te controleren en kan geen rechten ontlenen aan eventueel onjuist aangegeven hoeveelheden en aantallen.
b. Geschatte hoeveelheden, zoals bedoeld in § 38 lid 2 en/of door de directie of een adviseur opgegeven indicaties, komen na opdrachtverlening niet meer voor verrekening in aanmerking.
2.7.
Partijen hebben op de aannemingsovereenkomst de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989) van toepassing verklaard. De UAV 1989 luiden, voor zover hier relevant, als volgt:
§ 6. Verplichtingen van de aannemer
(…)
15. Indien de aannemer meent, behalve op de aannemingssom, op de vergoeding van de omzetbelasting en op de verrekening ingevolge de §§ 35 tot en met 39, nog andere aanspraken jegens de opdrachtgever te hebben, geeft hij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk aan deze kennis en in elk geval op zodanig tijdstip dat de directie de terzake nodige gegevens kan verzamelen. Aan het verzamelen van die gegevens verleent de aannemer zijn medewerking. De opdrachtgever of de directie kan van de aannemer nadere inlichtingen verlangen omtrent de door hem kenbaar gemaakte aanspraken.
(…)
§ 8. Uitvoeringsduur, uitstel van oplevering
(…)
4. De termijn, binnen welke het werk moet worden opgeleverd, kan door de opdrachtgever worden verlengd, hetzij eigener beweging, hetzij op een daartoe strekkend verzoek van de aannemer. Indien door overmacht, door voor rekening van de opdrachtgever komende omstandigheden, of door het door of namens de opdrachtgever aanbrengen van bestekswijzigingen dan wel van wijzigingen in de uitvoering van het werk, niet van de aannemer kan worden gevergd dat het werk binnen de overeengekomen termijn wordt opgeleverd, heeft hij recht op termijnsverlenging.
(…)
§ 31. Verband met andere werken
1. Indien verschillende werken in elkander grijpen, wordt dit in het bestek vermeld.
2. Tenzij in het bestek anders is bepaald, geschiedt de coördinatie van in elkander grijpende werken door de directie.
(…)
HOOFDSTUK X. MEER EN MINDER WERK
§35. Verrekening van meer en minder werk
1. Verrekening van meer en minder werk vindt plaats:
a. ingeval van bestekswijzigingen (§ 36);
b. ingeval van afwijkingen van de bedragen van de stelposten (§ 37);
c. ingeval van afwijkingen van geschatte hoeveelheden (§ 38, tweede lid);
d. ingeval van afwijkingen van verrekenbare hoeveelheden (§ 39);
e. in de gevallen waarin verrekening als meer en minder werk in deze U.A.V. of in de overeenkomst is voorgeschreven.
Aanspraken van de aannemer en de opdrachtgever op hetgeen overigens ter zake van de overeenkomst verschuldigd is blijven onverlet.
(…)
§ 38. Hoeveelheden
1. Onder verrekenbare hoeveelheden worden verstaan de in het bestek als zodanig aangeduide hoeveelheden; afwijkingen worden verrekend overeenkomstig het bepaalde in § 39.
2. Onder geschatte hoeveelheden worden verstaan de met de toevoeging 'naar schatting', 'ongeveer' of dergelijke aanduidingen in het bestek genoemde hoeveelheden. Een afwijking van een geschatte hoeveelheid wordt verrekend indien en voor zover er sprake is van een afwijking die meer bedraagt dan 10% van die geschatte hoeveelheid, tenzij zulks aanleiding tot onbillijkheid zou geven.
3. Afwijkingen van andere dan de in het eerste of tweede lid bedoelde hoeveelheden, welke door de directie worden verlangd of voorgeschreven, worden beschouwd als bestekswijzigingen en verrekend overeenkomstig het bepaalde in § 36.
§ 49. Beslechting van geschillen
(…)
3. De aannemer, die een geschil betreffende de eindafrekening aan de in het tweede lid genoemde Raad ter beslechting voorlegt, nadat de opdrachtgever zijn definitieve beslissing omtrent de eindafrekening schriftelijk ter kennis van de aannemer heeft gebracht, is niet ontvankelijk in hetgeen hij meer of anders vordert dan die eindafrekening inhoudt, indien hij het geschil aanhangig maakt later dan zes maanden nadat de opdrachtgever bij aangetekende brief de aandacht van de aannemer op deze termijn heeft gevestigd, tenzij de vordering voortvloeit uit een omstandigheid, welke eerst na het verloop van die termijn is gebleken.
2.8.
In april 2008 hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd over de voortgang van het werk. Deze correspondentie luidt, voor zover relevant, als volgt:
- Brief van 1 april 2008 van William House XVIII aan Klaassen:
“Onder verwijzing naar het nieuwe opleveringsschema d.d. 28 maart 2008 van de nog op te leveren woningen berichten wij u als volgt.
Ondanks het gegeven dat de planning van 21 januari 2008 wekelijks is bewaakt en besproken, stellen wij thans vast dat Klaassen (…) de resterende woningen niet in april 2008 oplevert, maar grotendeels in mei 2008.
Tijdens de wekelijkse planningbespreking werd bij herhaling de installateur als vertragende partij genoemd, zoals de levering van de badkuipen, de ontbrekende hemelwaterafvoeren ect. Nog afgezien van het feit dat de installateur onder uw verantwoordelijkheid valt, bleek de oorzaak van de vertraging in werkelijkheid gelegen te zijn in ernstige problemen met de maatvoering van de houten galerijen, de maatvoering van de metalen gevelafdekkappen, het bouwkundig afwerken van de balkons en loggia’s en het opleveringsgereed maken van de lifthallen en trappenhuizen.
Kortom, u heeft de bouwdirectie in de planningsbesprekingen zeer eenzijdig, onvolledig en onjuist geïnformeerd, waardoor wij thans een groot vraagteken zetten bij het nut van deze wekelijkse planningsbesprekingen. De hier geschetste gang van zaken is kenmerkend voor het gehele proces dat wij als opdrachtgever met KB (Klaassen; toevoeging rechtbank) de afgelopen twee jaar hebben doorlopen, als gevolg waarvan vrijwel iedere planning al binnen een maand achterhaald bleek te zijn.
De achterstand van een aantal belangrijke onderdelen ten opzichte van de planning van 21 januari 2008 bedraagt thans 3 tot 4 weken. Wij verzoeken en, voorzover nodig, sommeren u deze achterstanden uiterlijk op 8 april 2008 ingelopen te hebben, zodat de woningen nog - conform de noodplanning d.d. 21 januari 2008 - in april 2008 kunnen worden opgeleverd.
Indien de achterstand ten opzichte van de bouwplanning van 21 januari 2008 op 8 april 2008 niet is ingelopen, zien wij ons genoodzaakt om u van het werk te sturen en de resterende werkzaamheden door derden te doen voltooien, waarvan wij de kosten op u zullen verhalen.”
- Brief van 2 april 2008 van (Fortis Vastgoed Ontwikkeling namens) William House XVIII:
“1. Met betrekking tot het project Bergsteyn staat vast dat de door Klaassen (…) (KBA) in de aannemingsovereenkomst gegarandeerde termijnen voor de oplevering van het werk ruim zijn overschreden. Daarnaast kan vastgesteld worden dat de kwaliteit van de bouw op veel onderdelen niet volgens bestek dan wel naar de eisen van goed en deugdelijk werk is uitgevoerd. Wij hebben KBA al eerder (…) aansprakelijk gesteld voor alle schade en kosten, terwijl voorts is aangegeven dat er door ons aanspraak gemaakt wordt op de boete c.q. korting, zoals die in artikel 4.4 van de aannemingsovereenkomst vermeld is.
(…)
5. De berekening van de door KBA verschuldigde boete/korting treft u bijgaand aan. Ter zake de appartementen is KBA aan ons per 8 april 2008 een totaalbedrag verschuldigd van € 1.189.400,=, te vermeerderen met 19% BTW, totaal derhalve € 1.415.386,=. De berekening van de boete/korting per appartement treft u bijgaand aan.
6. Totaal is KBA derhalve aan boete verschuldigd:
€ 1.078.735,00
€ 1.415.386,00
€ 2.494.386,00
7. Het bedrag ter zake de door KBA verbeurde boete/korting is terstond opeisbaar.
(…)
9. In het geval KBA voornoemd bedrag niet volledig binnen de hiervoor weergegeven termijn heeft betaald, zullen wij terstond overgaan om de N.V. Nationale Borgmaatschappij aan te schrijven dat KBA in verzuim is en zullen wij aanspraak maken op uitbetaling van het maximale bedrag waarvoor borgtocht is gesteld.”
- Brief van 4 april 2008 van Klaassen aan Fortis Vastgoed Ontwikkeling:
“Betreft: reactie op uw schrijven van 1 april 2008
(…)
Met grote verbazing heb ik kennis genomen van uw schrijven. De vertraging ten gevolge van de maatafwijkingen van de galerijen is door onze projectleider (…) aan de heer [naam01] gemeld en besproken op 20 maart jl. Met wederzijds goedvinden is toen besloten om de oplevering te verplaatsen naar week 17-20.
Op 3 april jl. is nogmaals, ditmaal met u, (…) onze verbazing uitgesproken over uw schrijven met de daarin gestelde termijn. Wij zijn dan ook van mening dat de termijn, zoals door u wordt gesteld, van slechts een week om de achterstand op de planning in te halen onhaalbaar is en daarmee onredelijk.”
- Brief van 9 april van Fortis Vastgoed Ontwikkeling aan Klaassen:
“Wij hebben u op 1 april 2008 gesommeerd de achterstand op de noodplanning als afgesproken op 21 januari 2008 uiterlijk op 8 april 2007 in te lopen. Inmiddels is vast komen te staan dat u aan deze sommatie geen gehoor heeft gegeven en heeft u ons per faxbericht van 4 april 2008 een nieuw concept-plan van aanpak en een nieuwe (tweede) noodplanning toegestuurd. Anders dan u zijn wij van mening dat de termijn die KB gegund werd om de zoveelste vertraging in te lopen niet onredelijk was.
Niettemin zijn wij bereid de tweede noodplanning onder een aantal voorwaarden te aanvaarden.
Allereerst zullen wij – anders dan in uw concept-plan van aanpak aangegeven – slechts intrekken de sommatie en de consequentie als genoemd in onze brief van 1 april 2008. Buiten kijf blijft staan dat u in verzuim bent en blijft en de noodplanning alleen coulancehalve en overigens om praktische redenen wordt aanvaard. Dit laat onverlet het recht om de boete vanwege te late oplevering te vorderen, zoals gedaan bij brief van 2 april 2008. Deze sommatie handhaven wij onverkort, temeer nu wij door uw verzuim reeds substantiële schade hebben geleden.
Voorts zal de voorwaarde worden gesteld dat u deze tweede noodplanning wel zult naleven. Om dat zeker te stellen, zullen wij de werkzaamheden van de noodplanning regelmatig tussentijds controleren. Tot 23 april 2008 geven wij u de tijd om de planning op orde te krijgen, maar indien op die datum blijkt dat u achterloopt op de tweede noodplanning, behouden wij ons het recht voor u zonder verdere termijnstelling onmiddellijk van het Werk te sturen en het Werk op uw kosten door een andere aannemer te laten voltooien. Voorts behouden wij ons na 23 april 2008 dit recht uitdrukkelijk voor.”
- Brief van 14 april 2008 van Klaassen aan Fortis Vastgoed Ontwikkeling:
“In het verlengde van de bouwtijduitloop door diverse (ook wederzijdse) oorzaken zoals in onze brief van 4 april jl. reeds aangegeven, is op 21 januari 2008 een planning opgesteld om de stand van zaken te actualiseren. De door u gehanteerde term “noodplanning” achten wij in dit kader geen juist begrip, althans niet indien u daarmee de suggestie mocht willen wekken dat de oorzaken daarvan geheel en alleen aan onze kant lagen. Wij hebben u reeds eerder uiteengezet dat 20 weken vertraging in ieder geval niet op ons conto kunnen worden geschreven.
(…)
Wij noteren dat u voornemens bent de boete te vorderen. Wij verzoeken u om overleg daarover nu bij het vaststellen daarvan rekening dient te worden gehouden met het gestelde in het e-mailbericht van onze heer [naam02] d.d. 19 september 2007 met daarin de aangegeven 20 weken extra bouwtijd met de daaraan verbonden kostencomponent.
Wij hechten eraan om terzake de financiële afwikkeling van de uitloop van de bouwtijd en de bouwtijdgebonden kosten op korte termijn in goed overleg met u tot afronding te komen.”
- Brief van 15 april 2008 van Klaassen aan Fortis Vastgoed Ontwikkeling:
“Op 2 april 2008 hebben wij uw brief ontvangen. Over de inhoud van uw schrijven zijn wij bijzonder verbaasd. Los van het feit dat de uitgangspunten niet juist zijn wordt er geen rekening gehouden met de reguliere bouwtijdverlenging zoals met de heren [naam03] en [naam04] is besproken en is samengevat in onze e-mail van 19 september 2007 (…). Deze e-mail is nooit weersproken.
De reguliere bouwtijdverlenging beloopt, zoals in deze e-mail gespecificeerd, circa 20 weken. Na 19 september 2007 is er een aantal nieuwe ontwikkelingen in dit kader besproken o.a. het uitblijven nutsvoorzieningen, noodgedwongen herinrichting bouwterrein en aanvullende opdrachten. Ondergetekende heeft hierover constructief overleg gehad met de heren [naam03] en [naam04] . In de gesprekken, onder andere op 22 oktober 2007 is door hen nogmaals bevestigd (zoals dat door hen al eerder aan onze heer [naam02] was medegedeeld) dat de consequenties van de bouwtijduitloop voor KBA beperkt zou blijven tot de werkelijke kosten en de aan de kopers verschuldigde kortingsbedragen conform de individuele contracten, dit voorzover de bouwtijduitloop aan ons toerekenbaar is. Daarnaast zou nog moeten worden gekeken naar de kosten van KBA (Klaassen; toevoeging rechtbank) ingevolge stagnatie. Over deze principes bestond tussen ondergetekende en genoemde heren van uw zijde consensus.
(…)
Wij erkennen en beseffen dat qua tijdsverloop ook aan onze zijde – in de eindfase – niet alles optimaal is verlopen. We verzoeken dan ook niet naar uiterste scherpte maar naar een voorstel om tot vergelijk te komen.
Onder voorbehoud van alle rechten over en weer zijn wij bereid op basis van de eerder gemaakte afspraken (…) de hieruit voortvloeiende kortingsbedragen vast te stellen en voor zover van toepassing een betaling te doen.”
- Brief van 23 april 2008 van (Fortis Vastgoed Ontwikkeling namens) William House XVIII aan Klaassen:
“Op 9 april jl. hebben wij u aangegeven nog één laatste noodplanning te accepteren, echter onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat deze zeer strikt zou worden nageleefd.
Voorts hebben wij aangegeven dat wij u tot 23 april 2008 de tijd zouden geven om de planning op orde te krijgen. Wij hebben ons daarbij uitdrukkelijk het recht voorbehouden om - indien zou blijken dat een achterstand op het schema zou zijn ontstaan - u onmiddellijk van het Werk te sturen en het Werk op uw kosten door een andere aannemer te laten voltooien.
Bij de aangekondigde inspectie, vandaag om 15.00 uur, is gebleken dat u wederom achterblijft op de noodplanning. Aangehecht is het verslag van de opname van het werk, waarin specifiek wordt aangegeven op welke onderdelen KBA de noodplanning niet gehaald heeft. Hierbij merken wij op dat niet sprake is van een geringe overschrijding. Voor ons is de maat inmiddels meer dan vol. Gezien het dramatische verloop van het gehele bouwproces en het andermaal niet toereikend (zeer slechte kwaliteit) en ontijdig presteren uwerzijds, sturen wij u hierbij onmiddellijk van het Werk e.e.a. op de voet van § 46 UAV 1989. De schade die wij geleden hebben en nog zullen lijden, alsmede de kosten die wij moeten maken om een andere aannemer het Werk te laten voltooien, zullen wij op u verhalen.”
- Brief van 25 april 2008 van Klaassen aan Fortis Vastgoed Ontwikkeling:
Bij brief van 23 april 2008 heeft FVO (Fortis Vastgoed Ontwikkeling; toevoeging rechtbank) ons "onmiddellijk van het werk gestuurd". Wij merken hierover het volgende op.
1.
Aan het besluit van FVO ligt ten grondslag dat FVO op 23 april 2008 achterstanden heeft geconstateerd op onze planning van 3 april 2008.
2.
Wij concluderen dat er géén achterstanden zijn die de afgesproken opleveringen in gevaar brengen. Ten aanzien van een aantal punten geldt dat herstel moet plaatsvinden en dat daarover druk overleg werd gevoerd met de onderaannemers en bouwdirectie. De verschuiving van week 17 naar week 18 is aan FVO te wijten.
3.
Zelfs al zou er sprake zijn van een achterstand op de planning van 3 april 2008, dan rechtvaardigt dat niet dat FVO ons van het werk stuurt. FVO heeft ons geen redelijke termijn gegund en zelfs al zou er sprake zijn van een aan ons te wijten achterstand (wat niet vaststaat!) dan rechtvaardigt dat niet het besluit van FVO. Het gaat om een werk van 18,5 miljoen euro, dat werk is gemaakt en de oplevering gaat vanaf maandag aanstaande plaatsvinden.
(…)
8.
Wij brengen in herinnering dat voor wat betreft de bouwtijduitloop geldt dat die in belangrijke mate aan FVO d.w.z. de projectopzet is te wijten. 20 weken bouwvertraging zijn te wijten aan o.a. bodemverontreiniging en stagnaties, die niet aan ons verwijtbaar zijn. Vanaf juli 2007 was de bouwplaats 4 weken niet bereikbaar, omdat de gemeente het kruispunt Argonautenweg hoek Grindweg volledig had afgezet wegens renovatie. Daarnaast heeft FVO onze bouwstroom afgekoppeld, voor de stroomvoorziening van de appartementen en winkels, terwijl de separate aansluiting tot de verantwoordelijkheid van FVO behoorde.”
-
Brief van 25 april 2008 van (Fortis Vastgoed Ontwikkeling namens) William House XVIII aan Klaassen:
“1. Vanwege het structureel niet nakomen van de verplichtingen is KBA gisteren meegedeeld dat wij ertoe overgaan om het werk door een andere aannemer (overigens voor rekening van KBA) te doen voltooien. Dit laat overigens het recht op schadevergoeding onverlet.
(…)
5. Vanwege de ernstige en toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen van KBA voorvloeiende uit de aannemingsovereenkomst, ontbinden wij hierdoor partieel de tussen WH18 en KBA gesloten aannemingsovereenkomst voor zover deze per heden nog niet is uitgevoerd. Deze partiële buitengerechtelijke ontbinding laat onverlet uw verplichtingen om ons te voorzien van de schriftelijke garanties door leveranciers en onderaannemers een en ander zoals bedoeld in artikel 12.1 van de aannemingsovereenkomst. Vóórts behouden wij ons uitdrukkelijk het recht voor om, indien en voor zover wij KBA zouden aanspreken uit hoofde van een door KBA afgegeven garantie, deze garantiewerkzaamheden te laten uitvoeren door een derde (aannemer) voor rekening van KBA. Gelet op de ernstige wanprestaties van KBA, kan niet - zeker niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid - nog van ons verwacht worden dat u andermaal voor garantiewerkzaamheden (of andere werkzaamheden) wordt toegelaten tot het (al dan niet voltooide) werk.”
3. Het geschil
3.1.
Klaassen vordert:
primair:
I. te verklaren voor recht:
a. (primair):
i. dat de commerciële ruimte en parkeergarage, bedoeld in artikel 4.2 Aannemingsovereenkomst, per 21 december 2007 (moeten worden geacht te) zijn goedgekeurd voor oplevering onder de Aannemingsovereenkomst, en
ii. dat Klaassen recht heeft op verlenging van de deelbouwtermijn voor de commerciële ruimte en parkeergarage, bedoeld in artikel 4.2 Aannemingsovereenkomst, tot en met 21 december 2007;
b. althans (subsidiair):
i. dat de commerciële ruimte en parkeergarage, bedoeld in artikel 4.2 Aannemingsovereenkomst, per 15 februari 2008 (moeten worden geacht te) zijn goedgekeurd voor oplevering onder de Aannemingsovereenkomst, en
ii. dat Klaassen recht heeft op verlenging van de deelbouwtermijn voor de commerciële ruimte en parkeergarage, bedoeld in artikel 4.2 Aannemingsovereenkomst, tot en met 15 februari 2008;
c. althans (meer subsidiair):
i. dat de commerciële ruimte en parkeergarage, bedoeld in artikel 4.2 Aannemingsovereenkomst (moeten worden geacht te) zijn goedgekeurd voor oplevering onder de Aannemingsovereenkomst op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, en
ii. dat Klaassen recht heeft op verlenging van de deelbouwtermijn voor de commerciële ruimte en parkeergarage, bedoeld in artikel 4.2
Aannemingsovereenkomst, tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum gelegen na 1 juni 2007;
II. te verklaren voor recht dat Klaassen recht heeft op verlenging van de deelbouwtermijn voor de appartementen, bedoeld in artikel 4.2 Aannemingsovereenkomst:
a. (primair) tot en met 3 juli 2008;
b. althans (subsidiair) tot en met een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum gelegen na 1 augustus 2007;
III. William House, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis aan Klaassen te voldoen een bedrag van € 1.184.814,00, zijnde het onbetaalde deel van de reguliere aanneemsom minus bespaarde kosten, te vermeerderen met btw en tevens met de wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a BW) en 2% renteopslag vanaf 2 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. William House, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis aan Klaassen te voldoen een bedrag van € 999.402,00, zijnde de kosten van uitgevoerd maar onbetaald meerwerk, te vermeerderen met btw en tevens met wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a BW) en 2% renteopslag vanaf 2 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
V. William House, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis aan Klaassen te voldoen een bedrag van € 333.654,00, zijnde de kosten ten gevolge van voortijdige beëindiging van de Aannemingsovereenkomst, te vermeerderen met btw en tevens met wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a BW) en 2% renteopslag vanaf 2 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. William House, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis aan Klaassen te voldoen een bedrag van € 1.880.329,00, zijnde het bedrag van de ten onrechte getrokken borgstelling, te vermeerderen met btw en tevens met wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a BW) en 2% renteopslag vanaf 2 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. William House, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis aan Klaassen te voldoen een bedrag van € 656.200,00 zijnde de door Klaassen geleden vertragingsschade, te vermeerderen met btw en tevens met wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) vanaf 2 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
VIII. William House XVIII, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis aan Klaassen te voldoen een bedrag van € 2.519.805,54, zijnde de aanspraak op vergoeding van rente berekend tot 2 november 2014 over de voornoemde aanspraken van Klaassen met uitzondering van de aanspraak op vergoeding van vertragingsschade, te vermeerderen met btw en tevens met wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a BW) en 2% renteopslag vanaf 2 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. William House XVIII, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis aan Klaassen te voldoen een bedrag van € 179.171,31, zijnde de aanspraak op vergoeding van rente berekend tot 2 november 2014 over de voornoemde aanspraak op vergoeding van vertragingsschade, te vermeerderen met btw en tevens met wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) vanaf 2 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
I. te verklaren voor recht zoals primair onder I en II gevorderd;
II. voor zover het primair onder III tot en met IX gevorderde niet toewijsbaar is, ten aanzien van ieder van de betreffende vorderingen (over te gaan tot benoeming van een kostendeskundige en) de schade/kosten van Klaassen te (doen) begroten, of te (doen) schatten overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:97 BW en William House XVIII, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR hoofdelijk te veroordelen om het aldus begrote of geschatte bedrag, te vermeerderen met btw en tevens met wettelijke (handels)rente (ex artikel 6:119(a) BW) en 2% renteopslag vanaf een zodanig moment als de rechtbank in goede justitie vermeend te behoren, binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis aan Klaassen te voldoen;
meer subsidiair:
I. te verklaren voor recht zoals primair onder I en II gevorderd;
II. voorzover het primair onder III t/m IX en het subsidiair onder II gevorderde niet toewijsbaar is, ten aanzien van ieder van de betreffende vorderingen William House, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR hoofdelijk te veroordelen om aan Klaassen een bedrag te voldoen, te vermeerderen met (verschuldigde) btw, wettelijke (handels)rente (ex artikel 6:119(a) BW) en 2% renteopslag vanaf een zodanig moment als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, nader op te maken bij staat;
uiterst subsidiair:
I. zodanig uitspraak te doen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
zowel primair, subsidiair, meer subsidiair, als uiterst subsidiair:
I. voorzover hoofdelijke veroordeling niet toewijsbaar is:
a. William House te veroordelen tot betaling als gevorderd, en
b. Van Omme & De Groot, William Properties en ASR te veroordelen tot betaling van hetgeen waartoe William House wordt veroordeeld, voor zover William House niet binnen 14 dagen (althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn) na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis aan haar veroordeling heeft voldaan, of heeft verklaard daaraan niet te kunnen en/of willen voldoen;
II. voor zover moet worden geoordeeld dat de garantstelling van ASR is beperkt tot een bepaald bedrag, ASR te veroordelen tot betaling als gevorderd, in totaal gelimiteerd tot dat bedrag;
III. William House, William Properties, Van Omme & De Groot en ASR (al dan niet hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede tot betaling van de nakosten tot een bedrag van € 157,-, dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, tot een bedrag van € 239,-, waarbij betaling dient te geschieden binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis respectievelijk binnen veertien dagen na dagtekening van de betekening, bij gebreke waarvan bedoelde gedaagden de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd zijn over de proceskosten en nakosten tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
William House c.s. en ASR voeren verweer. Van Omme & De Groot voert een eigen verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen met - kort weergegeven - veroordeling van Klaassen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ten aanzien van William House XVIII

het eindigen van de Aannemingsovereenkomst op 25 april 2008
4.1.
De kern van dit geschil betreft de vraag hoe partijen met elkaar tot afrekening dienen te komen van de op 25 april 2008 beëindigde Aannemingsovereenkomst. Klaassen voert aan dat voor ontbinding van de Aannemingsovereenkomst geen gronden aanwezig waren, zodat de beëindiging van de Aannemingsovereenkomst door William House XVIII op 25 april 2008 kwalificeert als een opzegging. Dat leidt er volgens haar toe dat partijen dienen af te rekenen op grond van de daarvoor in § 14 lid 10 UAV overeengekomen regeling.
William House XVIII meent dat zij gerechtigd was de Aannemingsovereenkomst op 25 april 2008 gedeeltelijk te ontbinden. De financiële afwikkeling die na de partiële ontbinding dient plaats te vinden resulteert er volgens William House XVIII in dat Klaassen per saldo niets meer te vorderen heeft, zodat de vorderingen dienen te worden afgewezen.
4.2.
Om de vraag te kunnen beantwoorden welke aanspraken partijen als gevolg van het eindigen van de Aannemingsovereenkomst al dan niet jegens elkaar hebben, dient eerst te worden beoordeeld of de ontbinding van de Aannemingsovereenkomst door William House XVIII op 25 april 2008 rechtsgevolg heeft gehad. De rechtbank oordeelt dat dat inderdaad het geval is. Ter toelichting dient het volgende.
4.2.1.
William House XVIII heeft de Aannemingsovereenkomst op 25 april 2008 ontbonden omdat haar toenmalige visie was dat Klaassen toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen voortvloeiend uit de Aannemingsovereenkomst en ter zake daarvan in verzuim was. Het tekortschieten van Klaassen betrof volgens William House XVIII, zo volgt uit de onder 2.8 weergegeven correspondentie die partijen met elkaar hebben gevoerd in april 2008, zowel het niet tijdig presteren als het niet deugdelijk presteren. Uit die correspondentie volgt dat tussen partijen in confesso was dat Klaassen niet tijdig had gepresteerd. Op de mededeling van William House XVIII bij brief van 2 april 2008 dat zij zou overgaan tot het in rekening brengen van de boete omdat de bouwtijd was overgeschreden, heeft Klaassen destijds (bij brief van 9 april 2008) gereageerd met de opmerking dat bij de berekening van de boete door William House XVIII rekening dient te worden gehouden met 20 weken bouwtijdverlenging. In reactie op het bericht van William House XVIII van 23 april 2008 waarbij zij Klaassen van het werk stuurde, heeft Klaassen erop gewezen dat 20 weken bouwtijduitloop niet aan Klaassen verwijtbaar is (brief van Klaassen van 25 april 2008). Dit kan niet anders begrepen worden dan dat Klaassen op zichzelf erkende dat in elk geval voor wat betreft de in april 2008 nog niet opgeleverde delen van het Werk sprake was van een aanzienlijke termijnoverschrijding. Bij de Aannemingsovereenkomst garandeerde Klaassen immers dat het gehele werk op 1 augustus 2007 (21 maanden na 1 november 2005) gereed zou zijn. Die termijn was in april 2008 al met minimaal acht maanden overschreden. Zelfs als ervan uitgegaan wordt dat 20 weken vertraging voor rekening en risico van William House XVIII kwamen, was dus ook naar inzicht van Klaassen kennelijk sprake van minstens een aantal maanden vertraging in de oplevering die niet voor rekening en risico van William House XVIII kwam. De mate van termijnoverschrijding die daarmee tussen partijen in confesso was, is van zodanige omvang dat van een onbelangrijk verzuim geen sprake is. Daarbij is mede van belang dat ook William House XVIII als opdrachtgever in relatie tot haar contractuele wederpartijen die het bouwwerk zouden afnemen toezeggingen heeft gedaan over opleveringsdata. Daarom was William House XVIII in beginsel gerechtigd om de overeenkomst partieel te ontbinden.
4.3.
Het verweer van Klaassen dat William House XVIII destijds toezeggingen heeft gedaan op grond waarvan zij Klaassen in staat behoorde te stellen de werkzaamheden af te ronden conform de nieuwe afbouwplanning van 4 april 2008, faalt. Uit de hiervoor aangehaalde correspondentie die partijen in april 2008 voerden (meer specifiek de brief van 9 april 2008) volgt dat William House XVIII Klaassen in staat heeft gesteld het werk conform de nieuwe planning af te ronden. Daarbij heeft William House XVIII evenwel uitdrukkelijk aangegeven dat dat niets veranderde aan het verzuim van Klaassen en dat William House XVIII zich het recht voorbehield Klaassen onmiddellijk van het werk te sturen en het werk door een derde te laten voltooien. Gesteld noch gebleken is dat William House XVIII onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan met de strekking dat Klaassen het werk hoe dan ook mocht afronden. Op het moment dat er naar de beleving van William House XVIII onvoldoende verbetering zichtbaar was in de voortgang en kwaliteit van het werk, en zij het vertrouwen had verloren dat Klaassen alsnog binnen een voor haar acceptabele termijn deugdelijk zou presteren, mocht William House XVIII dan ook tot ontbinding overgaan.
4.4.
In deze procedure stelt Klaassen zich alsnog op het standpunt dat er geen sprake is geweest van verzuim. Volgens Klaassen bestond recht op een zodanige mate van bouwtijdverlenging dat destijds van een niet tijdig presteren nog geen sprake was. Ontbinding kon daarom volgens Klaassen niet aan de orde zijn.
4.5.
De rechtbank honoreert het verweer van William House XVIII dat Klaassen het recht heeft verwerkt om jaren later alsnog aanspraak te maken op veel meer bouwtijdverlenging dan de termijnverlenging waarop Klaassen destijds – omstreeks april 2008 – aanspraak heeft gemaakt. Hiervoor zijn de volgende omstandigheden van belang.
4.5.1.
Van de aannemer mag worden verwacht dat hij omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot bouwtijdverlenging zo spoedig mogelijk meldt aan de directievoerder. De achtergrond hiervan is dat dergelijke aanspraken deugdelijk onderzocht moeten kunnen worden. Aan vertraging van een bouwproject kan een veelheid aan met elkaar samenhangende en mogelijk invloed op elkaar uitoefenende oorzaken ten grondslag liggen. Het (doen) verrichten van onderzoek naar de exacte oorzaken van opgetreden vertragingen en naar de vraag of deze vertraging in zoverre verschoonbaar is dat deze tot bouwtijdverlenging kan leiden, zal veelal niet goed meer mogelijk zijn indien jaren zijn verstreken tussen het moment waarop de vermeende gronden voor bouwtijdverlening zich hebben voorgedaan en het moment waarop de aannemer voor het eerst mededeelt aanspraak te maken op bouwtijdverlenging.
4.5.2.
De eisen van redelijkheid en billijkheid verzetten zich ertegen dat een aannemer na het verstrijken van een reeks van jaren alsnog aanspraak maakt op bouwtijdverlenging op grond van oorzaken die de aannemer ten tijde van de vertraging al bekend waren of redelijkerwijze bekend konden zijn en die hij ten tijde van de vertraging niet heeft gemeld. De opdrachtgever zou daardoor onevenredig in zijn bewijsmogelijkheden worden geschaad. Naar de oorzaken van deze niet gemelde aanspraken heeft de opdrachtgever dan immers geen onderzoek kunnen doen toen zij zich voordeden (of kort daarna). De opdrachtgever heeft voorts geen relevant bewijsmateriaal veilig kunnen laten stellen. Dat de bewijslast en het bewijsrisico ter zake van de gestelde aanspraken op de aannemer rusten, doet daaraan niet af. Welk mogelijk relevant tegenbewijs inmiddels door zeer aanzienlijk tijdsverloop verloren is gegaan valt jaren later immers niet meer vast te stellen.
4.5.3.
Van belang is dat Klaassen in dit geval ook ten tijde van de uitvoering van het werk al meermalen aanspraak heeft gemaakt op bouwtijdverlenging. De opdrachtgever mocht er in de gegeven omstandigheden op vertrouwen dat de mogelijke aanspraken van de aannemer beperkt waren tot de binnen redelijke termijn door de aannemer kenbaar gemaakte aanspraken. Voor zover Klaassen eerst jaren nadat de vermeende gronden voor bouwtijdverlenging zich zouden hebben voorgedaan die gronden alsnog jegens William House XVIII aanvoert om verdergaande bouwtijdverlenging te claimen dan door haar aanvankelijk geclaimd, heeft Klaassen dat recht dan ook verwerkt.
4.6.
Met betrekking tot de buitengerechtelijke ontbinding is voorts het volgende van belang. Klaassen heeft destijds bij William House XVIII het vertrouwen gewekt dat tussen partijen in confesso was dat er in ieder geval sprake was van een aanzienlijke mate van voor rekening en risico van Klaassen komende vertraging. William House XVIII mocht er destijds op vertrouwen dat de door Klaassen gedane gemotiveerde opgaven van aanspraken op bouwtijdverlenging een volledig beeld gaven van de mogelijke aanspraken van Klaassen. In dat vertrouwen heeft William House XVIII gehandeld door zich uiteindelijk te beroepen op partiële ontbinding. Ook om die reden heeft Klaassen in de gegeven omstandigheden het recht verwerkt om zich na een reeks van jaren alsnog op het standpunt te stellen dat van voor haar rekening en risico komende vertraging geen sprake was.
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat afgewezen dienen te worden de vorderingen van Klaassen voor zover die zijn gebaseerd op de door de rechtbank onjuist geachte stelling van Klaassen dat William House XVIII de Aannemingsovereenkomst heeft opgezegd (omdat ontbinding bij gebreke van verzuim niet aan de orde was).
Voor beantwoording van de vraag in hoeverre de vorderingen van Klaassen toewijsbaar zijn uitgaande van partiële ontbinding van de Aannemingsovereenkomst per 25 april 2008, dient te worden onderzocht of Klaassen na verrekening van haar vorderingen met de uit de ontbinding voortvloeiende vorderingen van William House XVIII nog enig bedrag te vorderen heeft.
4.8.
Daarbij bestaat in dit geval onvoldoende aanleiding toepassing te geven aan de uit artikel 6:136 BW voortvloeiende bevoegdheid om een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening toe te wijzen, indien de gegrondheid van het verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. In dit verband is mede van belang dat het Klaassen is geweest die gedurende een reeks van jaren geen actie heeft ondernomen, waarna zij alsnog deze procedure aanhangig heeft gemaakt.
4.9.
Het voornaamste geschilpunt tussen partijen, namelijk de vraag of het door William House XVIII gedane beroep op ontbinding rechtsgevolg heeft, is met het voorgaande beslist. Deze beslissing heeft grote impact op de nog te nemen beslissingen op de diverse door Klaassen ingestelde vorderingen. Nu het voor de rechtbank thans nog niet mogelijk is om te beslissen op al die vorderingen, en in dat kader naar verwachting nog aanzienlijke kosten zouden dienen te worden gemaakt onder meer in verband met een te gelasten deskundigenonderzoek, acht de rechtbank het wenselijk om de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep van dit tussenvonnis open te stellen. De rechtbank zou zich kunnen voorstellen dat partijen het wenselijk achten om het oordeel van rechtbank over het voornaamste geschilpunt thans eerst in hoger beroep te doen toetsen door het gerechtshof. Tevens zou de rechtbank zich kunnen voorstellen dat partijen, eventueel nadat ook het gerechtshof zich over het voornaamste geschilpunt heeft uitgelaten, opnieuw met elkaar in overleg kunnen en willen treden teneinde te bezien of alsnog een minnelijke regeling ter afwikkeling van alle dan nog resterende geschilpunten tot stand kan worden gebracht.
4.10.
Teneinde partijen reeds thans zoveel mogelijk aanknopingspunten te bieden voor het eventueel te voeren overleg over een tot stand te brengen minnelijke regeling zal de rechtbank hierna, voor zover dat op basis van de door partijen verstrekte informatie en uitgewisselde argumenten reeds mogelijk is, beoordelen wat de gevolgen zijn van het hiervoor weergegeven oordeel dat de Aannemingsovereenkomst op 25 april 2008 gedeeltelijk is ontbonden. Daarbij komt achtereenvolgens het volgende aan de orde:
1) de ongedaanmakingsverbintenissen,
2) de door Klaassen gevorderde kosten wegens voortijdige beëindiging van de Aannemingsovereenkomst en
3) de bouwtijdverlenging en de daaraan verbonden vordering tot vergoeding van vertragingsschade.
ongedaanmakingsverbintenissen
4.11.
Klaassen vordert onder meer betaling door William House XVIII van het restant van de overeengekomen aanneemsom (minus kostenbesparingen omdat het werk na 25 april 2008 niet is afgemaakt). Nu geoordeeld is dat geen sprake is van opzegging maar van ontbinding van de Aannemingsovereenkomst per 25 april 2008, is die vordering niet toewijsbaar. Ontbinding heeft immers tot gevolg dat de rechtsgrond aan de door partijen op grond van de ontbonden overeenkomst verrichte prestaties komt te ontvallen. De reeds verrichte prestaties dienen over en weer ongedaan gemaakt te worden en de nog niet verrichte prestaties hoeven niet meer te worden verricht.
4.12.
Dat is niet anders bij gedeeltelijke ontbinding zoals hier aan de orde. Gedeeltelijke ontbinding van een overeenkomst heeft dezelfde rechtsgevolgen als gehele ontbinding, met dien verstande dat deze gevolgen slechts het ontbonden gedeelte van de overeenkomst treffen. Ten aanzien van het ontbonden gedeelte zijn de partijen wederzijds van hun verplichtingen bevrijd. Voor zover in dat kader door partijen meer is gepresteerd dan waartoe zij na gedeeltelijke ontbinding gehouden zijn, ontstaan ongedaanmakingsverbintenissen. Een gedeeltelijke ontbinding houdt een evenredige vermindering van de wederzijdse prestaties in, in hoeveelheid of in hoedanigheid (artikel 6:270 BW). Het kan daarbij gaan om een evenredige vermindering in termen van tijd, kwantiteit en/of kwaliteit. In dit geval wordt de buitengerechtelijke ontbinding geacht zowel de toekomst, dat wil zeggen de op 23 april 2008 nog niet verrichte prestaties, als de kwaliteit van het wel reeds geleverde werk te treffen. Immers, in de correspondentie voorafgaand aan de brief van 25 april 2008 waarbij William House XVIII de Aannemingsovereenkomst heeft ontbonden, heeft William House XVIII er op gewezen (bij brieven van 2 en 23 april 2008) dat volgens haar niet alleen sprake was van te late oplevering maar ook van gebrekkig uitgevoerd werk. Hieruit moet worden afgeleid dat William House XVIII met haar verklaring dat zij de Aannemingsovereenkomst gedeeltelijk ontbond, het oog had op zowel het op 25 april 2008 nog niet uitgevoerde deel van het Werk als op de gebrekkigheid van het reeds uitgevoerde werk. Dat heeft Klaassen ook in redelijkheid zo kunnen en moeten begrijpen.
4.13.
Klaassen voert aan dat zij de ontbinding van de Aannemingsovereenkomst door William House XVIII zo heeft mogen begrijpen dat met haar zou worden afgerekend op basis van de openstaande declaraties tot en met 23 april 2008, corresponderend met de wijze waarop Klaassen richting haar onderaannemers de betalingen tot en met 23 april 2008 voor haar rekening nam. Klaassen stelt dat zij uit de omstandigheid dat zij de onderaannemers zou voldoen tot en met 23 april 2008, terwijl William House XVIII de aanspraken jegens de onderaannemers vanaf 23 april 2008 zou verkrijgen, mocht afleiden dat William House XVIII de termijnen van de aanneemsom tot en met termijn 54 zou voldoen. Dat verweer faalt. Klaassen heeft de brief van 25 april 2008 waarbij William House XVIII de Aannemingsovereenkomst gedeeltelijk heeft ontbonden, mede bezien in het licht van de daarvoor tussen partijen gevoerde briefcorrespondentie, kunnen en moeten opvatten in de hiervoor onder 4.12 weergegeven zin. Nu dat behelst dat William House XVIII de Aannemingsovereenkomst zowel voor het nog niet uitgevoerde werk als voor het ondeugdelijk uitgevoerde werk heeft ontbonden, mocht Klaassen er niet zonder meer op vertrouwen dat William House XVIII na de ontbinding nog nadere betalingen zou verrichten. Wel kan een en ander aan de orde komen bij de bepaling van een eventuele waardevergoeding door William House XVIII voor de door Klaassen geleverde prestaties, als bedoeld in artikel 6:272 lid 2 BW.
4.14.
De gedeeltelijke ontbinding voor het nog niet uitgevoerde deel van het Werk heeft tot gevolg dat partijen naar evenredigheid zijn bevrijd van hun contractuele verplichtingen voor zover zij die op het moment van de gedeeltelijke ontbinding nog niet hadden uitgevoerd. In dit geval betekent dat dat Klaassen de overeengekomen werkzaamheden die zij op 25 april 2008 nog niet had uitgevoerd, niet meer hoeft te verrichten, terwijl William House XVIII bevrijd is van de daar tegenover staande betalingsverplichting jegens Klaassen. De door William House XVIII te verrichten prestatie tot betaling van de overeengekomen aanneemsom wordt verminderd naar evenredigheid van de prestatie die Klaassen op grond van de Aannemingsovereenkomst nog diende te verrichten, maar vanwege de gedeeltelijke ontbinding niet meer heeft verricht.
Voor zover de ontbinding de gestelde ondeugdelijkheid van het door Klaassen uitgevoerde werk treft, geldt dat sprake is van een prestatie die naar zijn aard niet ongedaan gemaakt kan worden, als bedoeld in artikel 6:272 BW. De gedeeltelijke ontbinding ten aanzien van de gestelde gebrekkigheid van de reeds geleverde prestatie leidt dan ook tot een vermindering van de prijs, in evenredigheid met het verschil in waarde tussen de overeengekomen en de werkelijke kwaliteit van het geleverde werk. Die prijsvermindering kan niet samen gaan met een aanspraak van de opdrachtgever op vergoeding van de kosten van herstel van de niet aan de overeenkomst beantwoordende prestatie. Immers, prestatie en tegenprestatie worden door de prijsreductie opnieuw op elkaar afgestemd, met inachtneming van de omvang van de tekortkoming. De kosten van het afmaken van het werk door een derde komen als verdisconteerd in de hiervoor bedoelde aangepaste prijs dan niet voor aparte vergoeding in aanmerking. Die kosten dienen te worden betrokken bij de vaststelling van de werkelijke waarde van de geleverde prestatie op de voet van artikel 6:272 lid 2 BW. Los hiervan kan er eventueel nog plaats zijn voor een vordering tot vergoeding van gevolgschade veroorzaakt door de wanprestatie van Klaassen.
4.15.
Het voorgaande komt er per saldo op neer dat, om vast te stellen of William House XVIII in het kader van ongedaanmaking nog enig bedrag aan Klaassen is verschuldigd voor het door Klaassen geleverde werk, de waarde van het uitgevoerde werk (exclusief meerwerk), rekening houdend met de daaraan mogelijk klevende gebreken, dient te worden afgezet tegen het door William House XVIII reeds daarvoor betaalde bedrag. Volgens artikel 6:272 lid 2 BW gaat het om de waarde die de prestatie op het moment van ontvangst in de gegeven omstandigheden voor de ontvanger werkelijk heeft gehad. Een ondeugdelijke prestatie heeft minder waarde gehad voor de opdrachtgever. De subjectieve waarde van de prestatie moet dus worden vastgesteld. Daarbij kunnen alle omstandigheden van het geval een rol spelen. Concreet komt het er op neer dat William House XVIII hoe dan ook - los van de kwestie van het meerwerk - hooguit de overeengekomen aanneemsom minus de redelijke kosten van voltooiing van het bestekswerk minus de kosten van herstel voor zover nodig om het werk aan het bestek te laten voldoen, verschuldigd is.
4.16.
Vast staat dat de overeengekomen aanneemsom voor het bij het bestek en de daarbij behorende stukken opgedragen werk € 18.650.000,- bedraagt. Niet in geschil is voorts dat William House XVIII de termijnen tot en met de 47e termijn heeft betaald, neerkomend op € 17.122.417,06. Alleen indien de werkelijke waarde van de prestatie meer bedraagt dan € 17.122.417,06 heeft Klaassen dus nog recht op betaling van enig bedrag door William House XVIII uit hoofde van ongedaanmaking. Als de werkelijke waarde lager is dan € 17.122.477,06, en William House XVIII per saldo dus teveel heeft betaald aan Klaassen, dient een eventueel aan Klaassen in het kader van de hierna te bespreken vorderingen toe te wijzen bedrag, daarmee te worden verrekend. De bewijslast ter zake van de waardevergoeding uit hoofde van artikel 6:272 lid 1 BW rust in beginsel op Klaassen, de bewijslast dat de werkelijke waarde van de verrichte prestatie lager is dan de conform de stand van het werk te factureren waarde, artikel 6:272 lid 2 BW, rust in beginsel op William House XVIII.
4.17.
De rechtbank overweegt dat op grond van de thans beschikbare gegevens niet door de rechtbank kan worden vastgesteld hoe groot in bovengenoemde zin de waarde van het verrichte werk was op 25 april 2008. Partijen hebben nadat Klaassen van het werk was gestuurd de stand van het werk samen opgenomen en vastgelegd in een uitgebreid gedocumenteerde inventarisatiestaat. Daaruit volgt op zichzelf wel dat er op 25 april 2008 nog het nodige moest gebeuren om het werk af c.q. besteksconform te maken. In haar conclusie van antwoord heeft William House XVIII een overzicht gegeven van de volgens haar wegens de tekortkoming van Klaassen door Klaassen verschuldigde bedragen. Zij noemt (onder meer) “kosten herstel en voltooiing” ad € 2.688.256,-. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft William House XVIII gewezen op een financieel overzicht van 20 oktober 2008 (productie 166). Dat is volgens William House XVIII een update van het in de inventarisatiestaat van 15 september 2008 opgenomen kostenoverzicht. Daarnaast heeft William House XVIII een nadere update van dit financieel overzicht overgelegd (productie 167), dat de stand van zaken weergeeft op 20 oktober 2008, 14 oktober 2010 en 1 juli 2015 (zo begrijpt de rechtbank). Het financieel overzicht van 20 oktober 2008 bevat een lijst genaamd “facturen”, kennelijk betrekking hebbend op bedragen die na ontbinding van de Aannemingsovereenkomst door (onder)aannemers aan William House XVIII zijn gefactureerd in het kader van de afronding en/of het herstel van het werk. Daarnaast bevat het overzicht een lijst genaamd “nog uit te voeren werkzaamheden”, met daaronder diverse werkzaamheden en de daarvoor geschatte kosten.
In het overzicht dat de stand van zaken op (onder meer) 1 juli 2015 weergeeft zijn de posten “voorlopige inschatting nog te maken (herstel)werkzaamheden/betalingen)” en “(Herstel)werkzaamheden” opgenomen. De in dit overzicht genoemde bedragen laten zich niet herleiden tot de bedragen verwerkt in het overzicht van 20 oktober 2008. Onduidelijk is in hoeverre sprake is van werkzaamheden ter afronding van het overeengekomen werk dan wel werkzaamheden tot herstel van gebreken aan het werk. Niet na te gaan is voorts op welke werkzaamheden uit het bestek de betreffende werkzaamheden zien. Het ligt in beginsel op de weg van William House XVIII om voor elk van de door haar gestelde kostenposten naar voren te brengen waarop zij betrekking hebben en te onderbouwen dat sprake is van werkzaamheden ter afronding van het overeengekomen werk dan wel van werkzaamheden die nodig zijn om het werk (alsnog) aan het bestek te laten voldoen, nu deze stellingen naar voren worden gebracht in het kader van haar beroep op artikel 6:272 lid 2 BW.
4.18.
William House XVIII heeft aangevoerd dat Klaassen reeds in het bezit is van alle relevante onderliggende stukken, aangezien deze zijn opgenomen in ordner D van de inventarisatiestaat van 15 september 2008. Volgens William House XVIII lag het op de weg van Klaassen zich zo nodig te verweren tegen de inhoud daarvan.
Ordner D bevat kennelijk de offertes en facturen die betrekking hebben op de hier bedoelde, door William House XVIII gestelde kosten. Het ligt als gezegd op de weg van William House XVIII om de door haar gestelde voltooiings- en herstelkosten te onderbouwen. Het was dan ook aan William House XVIII om de betreffende gegevens, voorzien van een voor de wederpartij en de rechtbank begrijpelijke toelichting, in het geding te brengen. Het zijn immers stukken die van belang zijn om de werkelijke waarde voor William House VIII van de door Klaassen geleverde prestatie te kunnen beoordelen en om een eventuele te verrekenen vordering van William House XVIII te substantiëren. Ook van het bestaan en de omvang van die vordering draagt William House XVIII de stelplicht en bewijslast. Van Klaassen hoefde niet verwacht te worden te worden dat zij op de inhoud van die stukken (die zich kennelijk in ordner D bevinden) zou ingaan, zonder dat William House XVIII daarop in deze procedure eerst op een voor Klaassen voldoende kenbare wijze een beroep doet.
4.19.
De door William House XVIII ingenomen stelling dat Klaassen het gevorderde schadebedrag nooit heeft betwist, is onjuist. In de inventarisatiestaat, dat wil zeggen het als zodanig aangeduide door partijen ondertekende document, is onder artikel 2 sub F opgenomen: “
KBA(Klaassen; toevoeging rechtbank)
meent dat de prognose van de nog te maken kosten te hoog is”. Voorts volgt uit de overgelegde stukken dat Klaassen in de periode 2009 – 2012 bij herhaling - tevergeefs - om onderbouwing heeft gevraagd van de door William House XVIII gestelde schade. In de brief van (de toenmalige raadsman van) Klaassen van 6 juni 2012 is bovendien aangegeven dat het vermoeden bestaat dat werkzaamheden die William House XVIII bij Klaassen in rekening brengt in het kader van de afronding van het werk, ten dele werkzaamheden buiten het bestek van Klaassen betreffen. Mogelijk heeft Klaassen tijdens de onderhandelingen over een afrekening niet betwist dat er rekening diende te worden gehouden met een zeker bedrag voor het afronden van het werk. Dat Klaassen heeft erkend dat sprake is van een in aanmerking te nemen/te verrekenen vordering tot het door William House XVIII gestelde bedrag kan uit de stellingen van William House XVIII en de overgelegde producties echter niet worden afgeleid.
4.20.
Om vast te stellen wat de werkelijke waarde van het werk op 25 april 2008 was, en of William House XVIII in dat kader al dan niet een ongedaanmakingsverplichting heeft jegens Klaassen dan wel vice versa, is naar voorlopig oordeel een deskundigenonderzoek nodig. Daaraan voorafgaand zal William House XVIII de stelling dat de kosten in verband met de afronding van het werk en het herstel van het werk € 2.688.256,- bedragen, moeten onderbouwen.
4.21.
Klaassen heeft bij pleidooi aangevoerd dat daar niet aan toegekomen wordt omdat William House XVIII haar stellingen niet voldoende gemotiveerd heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft William House XVIII evenwel met haar uitgebreide beschrijving van het verloop van het bouwproject en hetgeen daarbij volgens haar is misgegaan, op zichzelf genoegzaam onderbouwd dat er nog werkzaamheden moesten worden verricht na 25 april 2008 om het werk bestekconform af te ronden. Voorshands is niet onaannemelijk dat William House XVIII daardoor voor aanzienlijk hogere kosten is komen te staan dan als het project op de beoogde wijze door Klaassen was afgerond. Aannemelijk is dat deze kosten de werkelijke waarde van het verrichte werk drukken. Dat is een voorstelbaar gevolg van de noodzaak voor William House XVIII om op korte termijn een andere aannemer te contracteren die binnen afzienbare tijd het reeds ernstig vertraagde project kon afronden. Het kan niet anders dan dat een ongunstig effect heeft gehad op de prijs. William House XVIII zal dus worden toegelaten de bedoelde onderbouwing te geven. Klaassen zal daarop mogen reageren. Voorts mogen partijen - bij voorkeur na overleg en eenparig - een voorstel doen voor het door de rechtbank te gelasten deskundigenbericht (aantal en naam of namen van deskundigen en vraagstelling).
kosten voortijdige beëindiging
4.22.
Klaassen vordert betaling door William House XVIII van een bedrag van € 333.654,- voor de kosten die Klaassen heeft gemaakt als gevolg van de voortijdige beëindiging van de overeenkomst.
4.23.
Hiervoor is geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van de Aannemingsovereenkomst door William House XVIII op 25 april 2008 rechtsgevolg heeft gehad (zie hiervoor onder 4.2 tot en met 4.6). De kosten van Klaassen wegens het voortijdige eindigen van de overeenkomst dienen in een dergelijk geval voor eigen rekening van Klaassen te blijven.
bouwtijdverlenging
4.24.
Klaassen vordert een aantal verklaringen voor recht, erop gericht het door haar gestelde recht op bouwtijdverlenging vast te stellen. In het verlengde daarvan vordert Klaassen het door William House XVIII onder de borgstelling van N.V. Nationale Borg-maatschappij geïnde bedrag van € 1.865.000,- terug. William House heeft op 29 september 2008 de Nationale Borg aangesproken tot het maximale bedrag van € 1.865.000,- (excl. BTW), nadat Klaassen niet was overgegaan tot betaling van het bij brief van 19 september 2008 geclaimde boetebedrag/kortingbedrag van € 2.160.800,- wegens overschrijding van de bouwtermijn. Voorts vordert Klaassen een op het recht op termijnverlenging van 38,6 weken gebaseerd bedrag aan vertragingsschade ad € 656.200,- verband houdend met - kort gezegd - het langer in stand moeten houden van de bouwplaats.
4.25.
Voor deze vorderingen geldt dat zij in ieder geval dienen te worden afgewezen voor zover zij niet gegrond zijn op de tijdens en kort na de bouw door Klaassen aangedragen vertragingsoorzaken. Hiervoor is reeds geoordeeld dat Klaassen het recht om meer bouwtijdverlenging te claimen dan aanvankelijk door haar is geclaimd, heeft verwerkt. Dat komt er naar het oordeel van de rechtbank concreet op neer dat William House XVIII er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de opgave die Klaassen in dat kader in de inventarisatiestaat heeft gedaan volledig was (de opgave achter tabblad C, sluitend op 19,5 weken). Een eventueel recht van Klaassen op bouwtijdverlenging en een daaraan gerelateerde vordering tot vergoeding van vertragingsschade is dan ook beperkt tot de oorzaken en duur genoemd in dat van Klaassen afkomstige stuk.
4.26.
William House XVIII voert een aantal formele verweren tegen de hier bedoelde vorderingen, te weten dat deze zijn verjaard, althans dat artikel 01.02.06.89 van de Algemene Voorwaarden en § 49 lid 3 UAV aan toewijzing van de vorderingen in de weg staan. Deze verweren zullen hierna als eerste worden beoordeeld.
verjaring
4.27.1.
Volgens William House XVIII is de vordering van Klaassen tot het vaststellen van de bouwtijdverlenging en de daaraan gerelateerde vordering tot vergoeding van vertragingsschade op grond van artikel 3:307 BW verjaard. Volgens William House XVIII heeft Klaassen voor het laatst op 28 oktober 2008 aanspraak gemaakt op bouwtijdverlenging en is de vordering door Klaassen niet gestuit. William House XVIII wijst erop dat Klaassen bij brief van 6 juli 2012 de verjaring van een aantal andere vorderingen wel expliciet heeft gestuit, maar dat ten aanzien van de onderhavige vorderingen niet heeft gedaan.
4.27.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen van Klaassen gericht op bouwtijdverlenging en de daarmee samenhangende vordering tot vergoeding van vertragingsschade niet verjaard. Daarvoor is het volgende relevant.
4.27.3.
In de periode na ontbinding van de Aannemingsovereenkomst door William House XVIII hebben partijen langdurig gecorrespondeerd over een financiële afwikkeling. Bij brief van 23 juli 2008 (productie 90 bij conclusie van repliek) heeft Klaassen in dat kader aangegeven dat zij van mening is recht te hebben op bouwtijdverlenging en vergoeding van bouwplaatskosten over deze periode. In de bijlage bij deze brief heeft Klaassen haar recht op bouwtijdverlenging gespecificeerd (tot in totaal 19,5 weken). Ook in het ter bespreking aan Klaassen verstrekte Memorandum van 3 september 2008 (productie 92 conclusie van repliek) heeft Klaassen aangegeven dat zij meent recht te hebben op bouwtijdverlenging en bouwplaatskosten over die periode. In reactie op de mededeling van William House XVIII dat zij vanwege het onbetaald blijven van door Klaassen verbeurde boetes de borg van de N.V. Nationale Borgmaatschappij zou innen, heeft Klaassen bij brief van 29 september 2008 (productie 11a) (onder meer) bericht dat de te late oplevering volgens haar het gevolg was van omstandigheden die voor rekening van William House XVIII kwamen en dat zij aanspraak maakte op een vergoeding voor bouwtijdverlenging. Ook in het kader van het kort geding dat tussen partijen in 2008 speelde over de aanspraak van William House XVIII op de hiervoor genoemde borg, heeft Klaassen aangegeven “vertragingskosten/ bouwtijdverlenging” te claimen (kostenstaat van 14 oktober 2008; productie 157 conclusie van repliek). Nadat William House XVIII de borg van N.V. Nationale Borgmaatschappij tot een bedrag van € 2.160.800,- had getrokken, heeft Klaassen getracht weer in overleg te komen met William House XVIII over de financiële afwikkeling. Klaassen heeft William House XVIII in de periode 2009-2011 meerdere keren om onderbouwing van haar vordering gevraagd, teneinde tot een afwikkeling te komen. Daarop volgend heeft (de toenmalige advocaat van) Klaassen bij brief van 6 juni 2012 aan William House XVIII meegedeeld:
“Ik heb bij herhaling gevraagd om een deugdelijke specificatie van de door Fortis na 23 april 2008 gemaakte voltooiingskosten.
(…)
Voor de goede orde, Klaassen is en blijft van mening dat haar opdrachtgever ten onrechte is overgegaan tot ontbinding van de aannemingsovereenkomst, daarvoor was geen genoegzame reden mede gelet op de stand van de werkzaamheden op de datum van ontbinding. Klaassen behoudt zich dan ook alle rechten voor.
(…)
Tenslotte: deze brief dient mede tot stuiting van de eventuele verjaring van de vorderingen van Klaassen mbt
- alle termijnen van de aanneemsom;
  • de goed- en afgekeurde meerwerken (…)
  • de terugbetaling van het indertijd door Fortis op de bankgarantie geïncasseerde bedrag ad
€ 1.865.000,-
(…).”
4.27.4.
Bij stuiting gaat het er om dat het de schuldenaar redelijkerwijze duidelijk wordt gemaakt dat hij zijn bewijspositie moet bewaren en zijn vermogenspositie onverkort op nakoming moet inrichten. Naar het oordeel van de rechtbank kon er in redelijkheid bij William House XVIII geen misvatting over bestaan dat Klaassen zich met deze schriftelijke mededeling ook het recht voorbehield op bouwtijdverlenging (in de omvang als in juli 2008 geclaimd) en de daarmee samenhangende vergoeding van vertragingsschade. De vordering tot terugbetaling van de uitgewonnen borg ziet feitelijk op niets anders dan het terugvorderen van het volgens William House XVIII verbeurde boetebedrag wegens te late oplevering. Het kon en moest William House XVIII duidelijk zijn, gelet op de tussen partijen gevoerde correspondentie, dat Klaassen meende recht te hebben op terugbetaling van het borgbedrag, náást de aanneemsom en de vergoeding van het meerwerk, omdat er volgens haar geen sprake was van een tekortkoming van haar zijde van zodanig ernst dat die de ontbinding rechtvaardigde, zulks mede gelet op het recht op bouwtijdverlenging. William House XVIII moest dus begrijpen dat zij eventuele bewijsstukken dienaangaande zou moeten bewaren.
De rechtbank oordeelt dan ook dat de brief van 6 juni 2012 een geldige stuitingshandeling ten aanzien van de hier bedoelde vorderingen oplevert. Dat betekent dat de vorderingen niet zijn verjaard. De rechtbank wijst er voorts op dat het er niet om gaat of een rechtsvordering tot bouwtijdverlenging is verjaard, maar of en in welke mate in het kader van ingestelde vorderingen en gevoerde verweren rekening dient te worden gehouden met uit de contractuele relatie al dan niet voortvloeiende aanspraken op bouwtijdverlenging.
artikel 01.02.06.89 van de Algemene Voorwaarden
4.28.
Voor zover William House XVIII zich in dit kader beroept op het vervallen zijn van eventuele aanspraken van Klaassen op grond van het bepaalde in artikel 01.02.06.89 van de Algemene Voorwaarden, faalt dat beroep. In artikel 01.02.06.89 hebben partijen niet meer bepaald dan dat de in § 6 lid 15 UAV genoemde verplichting van de aannemer om aanspraken zo spoedig mogelijk te melden, in dit geval vereist dat de aannemer die aanspraken binnen twee weken meldt bij de opdrachtgever. Uit rechtspraak van de Raad van Arbitrage voor de Bouw over § 6 lid 15 UAV 1989 volgt dat het artikel ertoe strekt de aannemer te verplichten de aard, ernst en omvang van zijn pretentie zo ondubbelzinnig en tijdig mogelijk aan de opdrachtgever kenbaar te maken, zodat de opdrachtgever daarmee in verschillende opzichten rekening kan houden. Het beoogt de opdrachtgever te beschermen tegen bewijsproblemen die gepaard kunnen gaan met het niet tijdig bekend maken door de aannemer van aanspraken. Uit het bepaalde in artikel 01.02.06.89 volgt niet dat partijen op dat punt een van de UAV 1989 afwijkende afspraak hebben willen maken. Dat betekent dat de eventuele aanspraken van Klaassen niet reeds zonder meer vervallen zijn omdat Klaassen daarvan niet (steeds) binnen twee weken schriftelijk melding heeft gemaakt. Wel kan er aanleiding zijn voor verzwaring van de bewijslast en het bewijsrisico of kan er in bijzondere gevallen sprake zijn van rechtsverwerking, indien de opdrachtgever door het tijdsverloop mogelijk is benadeeld.
§ 49 lid 3 UAV
4.29.
William House XVIII heeft nog aangevoerd dat § 49 lid 3 UAV er hoe dan ook aan in de weg staat dat aan Klaassen hogere bedragen worden toegewezen dan Klaassen in haar memorie van eis van 1 oktober 2008 bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw naar voren heeft gebracht. Uit de vergelijking die William House XVIII onder 8.3.2 van haar conclusie van antwoord maakt, begrijpt de rechtbank dat dit verweer met name ziet op de kosten van voortijdige beëindiging en de vertragingsschade. De kosten van voortijdige beëindiging zijn niet toewijsbaar, zo is hiervoor geoordeeld. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van vertragingsschade is reeds geoordeeld dat zij hooguit toewijsbaar zou kunnen zijn voor zover deze betrekking heeft op het mogelijk te honoreren gedeelte van de door Klaassen geclaimde bouwtijdverlenging. Daarmee blijft deze vordering sowieso onder het bedrag genoemd in de memorie van eis van 1 oktober 2008. Dat betekent dat het beroep van William House XVIII op § 49 lid 3 UAV en de daarmee samenhangende vraag of de memorie van eis als afrekening in de zin van de UAV geldt, in dit kader geen bespreking behoeft.
inhoudelijke beoordeling
4.30.
Nu de formele verweren met betrekking tot de gemaakte aanspraak op bouwtijdverlenging niet opgaan, wordt thans toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling. Herhaald zij dat het daarbij uitsluitend nog gaat over de aanvankelijk, in de inventarisatiestaat naar voren gebrachte claim van 19,5 weken.
Het beoordelingskader van het recht op bouwtijdverlenging wordt gevormd door artikel 4.2 van de Aannemingsovereenkomst en § 8 lid 4 van de UAV 1989. Dat komt er – kort gezegd – op neer dat Klaassen recht heeft op bouwtijdverlenging als door voor rekening en risico van William House XVIII komende omstandigheden niet van Klaassen gevergd kon worden dat zij het werk binnen de overeengekomen termijn opleverde.
Beoordeeld moet derhalve worden of dergelijke omstandigheden zich hebben voorgedaan en zo ja, of zij tot gevolg hadden dat oplevering binnen de overeengekomen termijn niet gevergd kon worden door Klaassen en vervolgens daadwerkelijk tot vertraging op het kritieke pad hebben geleid. Uitgangspunt bij de beantwoording van die vraag is dat op Klaassen de stelplicht (en bij betwisting de bewijslast) rust van feiten en omstandigheden die hebben geleid tot vertraging op het kritieke pad en van de toerekenbaarheid daarvan aan William House XVIII. Tegen die achtergrond dient in beginsel elk van de door Klaassen (in de inventarisatiestaat geclaimde) vertragende omstandigheden te worden beoordeeld.
4.31.
De rechtbank acht het wenselijk partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen aan te passen naar aanleiding van de beslissing van de rechtbank dat de aanspraak op bouwtijdverlenging en wat daarmee mogelijkerwijs samenhangt beperkt is tot maximaal de in de inventarisatiestaat naar voren gebrachte claim van 19,5 weken. De door partijen in de processtukken ingenomen stellingen zijn daar niet op toegespitst. Klaassen zal in de gelegenheid worden gesteld om hierover een akte te nemen. Klaassen zal derhalve specifiek dienen aan te geven waarom William House XVIII voor de in de inventarisatiestaat aangeduide oorzaken verantwoordelijkheid is. William House XVIII zal bij antwoordakte mogen reageren. Ook met betrekking tot dit aspect ligt het in de rede dat de rechtbank zich zal moeten laten voorlichten door een deskundige. Partijen mogen ook met betrekking tot dit aspect - bij voorkeur na overleg en eenparig - een voorstel doen voor het door de rechtbank te gelasten deskundigenbericht (aantal en naam of namen van deskundigen en vraagstelling). Teneinde partijen aanknopingspunten te bieden voor eventueel te voeren overleg over een minnelijke regeling zal de rechtbank echter reeds ingaan op enkele relevante onderdelen die door partijen voldoende zijn behandeld. Het gaat daarbij met name om de vraag bij wie de coördinatieverplichting ten aanzien van de werkzaamheden van derden berustte (4.32) en om de meerwerkposten (4.33 tot en met 4.37). Tenslotte zal nog kort worden ingegaan op de door William House XVIII gestelde tegenvordering (4.48 - 4.49).
4.32.1.
Een belangrijk onderdeel van de ook in 2008 al door Klaassen geclaimde bouwtijdverlenging ziet op het later gereedkomen van het nieuw aan te leggen openbare leidingnetwerk voor onder andere gas, water, elektra en riolering en de reconstructie van de infrastructuur en buitenruimte rond het werkterrein. Volgens Klaassen zijn deze werkzaamheden ernstig vertraagd geraakt als gevolg van omstandigheden binnen de risicosfeer van William House XVIII. Klaassen baseert deze bouwtijdverlengingsclaim op de stelling dat William House XVIII in de relatie tussen partijen de verantwoordelijkheid droeg voor (de coördinatie van) deze door partijen als “het Nuts-project” en “de Reconstructie” aangeduide werkzaamheden.
4.32.2.
Volgens William House XVIII is bij de Aannemingsovereenkomst overeengekomen dat Klaassen de coördinatie op zich nam van door de in de Aannemingsovereenkomst genoemde derden te verrichten werkzaamheden, waaronder onder meer de Reconstructie en het Nuts-project. Dat betekent volgens William House XVIII dat de door Klaassen gestelde vertraging in de uitvoering van haar werkzaamheden als gevolg van het Nuts-project en de Reconstructie, in de relatie tussen partijen voor rekening van Klaassen komt, zodat bouwtijdverlenging reeds op die grond niet aan de orde is.
4.32.3.
De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
In de UAV 1989 is bepaald dat de verplichting tot coördinatie van de in het bestek te noemen, in elkaar grijpende werkzaamheden in beginsel bij de directie berust. In dit geval zijn partijen evenwel in de Algemene Voorwaarden uitdrukkelijk iets anders overeengekomen. In artikel 01.02.31 lid 09 van de Algemene Voorwaarden zijn partijen het volgende overeengekomen: “
De coördinatie van in elkander grijpende werken, zoals bedoeld in § 31 lid 2 van de U.A.V. geschiedt in afwijking van dit lid door de aannemer.” Voor de vraag wat onder de in elkaar grijpende werkzaamheden valt, verwijst artikel 01.02.31 lid 09 vervolgens naar de onder 00.03.10.01 genoemde derden. Dit kan niet anders worden begrepen dan dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat in afwijking van de UAV 1989 de verplichting tot coördinatie van de onder 00.03.10 genoemde werkzaamheden door derden bij Klaassen berustte. Dat betekent dat de verantwoordelijkheid voor de goede afstemming van de werkzaamheden van de onder 00.03.10 van de algemene voorwaarden genoemde derden bij Klaassen lag. Dit wordt ondersteund door artikel 01.02.26 lid 5 waarin is bepaald dat de door derden uit te voeren werkzaamheden moesten worden opgenomen en ingepast in het door Klaassen op te stellen algemene tijdschema en in het werkplan. Voorts wordt dit ondersteund door het bij de Aannemingsovereenkomst behorende Memo van Wijzigingen van 5 juli 2005, waarin met zoveel woorden is opgenomen “De inrichting van de openbare wegen en trottoirs (Argonautenweg/Hermespad/Grindweg) inclusief de bijbehorende inritten en kabels en leidingen worden uitgevoerd door derden.” (zie hiervoor onder 2.5)
4.32.4.
Klaassen heeft aangevoerd dat met deze bepaling slechts bedoeld is de dagelijkse coördinatie op de bouwplaats, maar die stelling heeft Klaassen niet onderbouwd. Het systeem van de UAV 1989 is dat de coördinatie van het werk bij de opdrachtgever berust, tenzij in het bestek anders is bepaald. Die taak houdt onder meer in het ervoor zorgen dat de werkzaamheden van de bij het werk betrokken derden in tijd op elkaar worden afgestemd. Dat is iets anders dan de dagelijkse afstemming van de op de bouwplaats plaatsvindende werkzaamheden. Het lag op de weg van Klaassen gemotiveerd te onderbouwen dat partijen desalniettemin slechts de dagelijkse coördinatie op de bouwplaats voor ogen hadden met de hiervoor onder 4.32.3 genoemde contractuele bepalingen, althans dat Klaassen daarvan redelijkerwijs heeft mogen uitgaan. Dat heeft Klaassen niet gedaan. Dat betekent dat in rechte vast staat dat de taak tot coördinatie van alle bij het Werk betrokken derden en het inpassen van hun werkzaamheden in het tijdschema en werkplan bij Klaassen berustte.
de meerwerkposten
4.33.1.
Klaassen vordert betaling door William House XVIII van vijftien door haar als meerwerk aangeduide posten.
Vooropgesteld bij de beoordeling van deze posten wordt dat partijen voor de verrekening van meerwerk in 01.02.35 sub b van de Algemene Voorwaarden een (van de UAV afwijkende) regeling zijn overeengekomen die Klaassen geen recht geeft op bijbetaling indien de prijs en de condities van het meerwerk niet schriftelijk zijn overeengekomen en de uitvoering niet schriftelijk door de opdrachtgever is opgedragen.
4.33.2.
Klaassen heeft aangevoerd dat partijen feitelijk een andere methode hebben toegepast voor het meerwerk, die er - kort gezegd - op neerkomt dat partijen werkten met meerwerklijsten, dat Klaassen zo nodig direct tot uitvoering van het meerwerk overging en dat formalisering van het meerwerk achteraf plaatsvond. Dat staat er volgens Klaassen aan in de weg dat William House XVIII haar aan het bepaalde in 01.02.35 sub b van de Algemene Voorwaarden houdt.
4.33.3.
De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat partijen voor bepaalde meerwerken niet de route van bepaling 01.02.35 sub b van de Algemene Voorwaarden hebben gevolgd, niet betekent dat die bepaling zinledig is geworden. In de door Klaassen beschreven situaties was kennelijk geen geschil over het meerwerk. Bij de hier bedoelde posten ligt dat anders. Juist voor die situaties pleegt een opdrachtgever structurerende bepalingen overeen te komen, om onoverzichtelijke geschillen met betrekking tot meerwerkdiscussies te voorkomen. Dat Klaassen er op kon en mocht rekenen dat zij dan niet aan het bepaalde in artikel 01.02.35 sub b van de Algemene Voorwaarden gebonden was, is niet onderbouwd. Uitgangspunt is dan ook dat Klaassen aan de procedure van 01.02.35 sub b van de Algemene Voorwaarden gebonden is.
KB58: extra aanvulzand
4.34.1.
Klaassen vordert betaling door William House XVIII van € 29.510,40 wegens extra door Klaassen geleverd aanvulzand. Klaassen legt daaraan ten grondslag dat bij de uitvoering van het werk is gebleken dat de benodigde saneringswerkzaamheden omvangrijker waren dan in de door William House XVIII verstrekte saneringsrapporten voorzien was. Omdat er meer grond moest worden afgegraven, heeft Klaassen meer zand moeten leveren om de bouwput aan te vullen, aldus Klaassen.
4.34.2.
William House XVIII betwist dat zij gehouden is de kosten voor het extra zand te dragen. Volgens William House XVIII is - kort gezegd - geen sprake van afwijkingen van hetgeen in het bestek is opgegeven, zijn eventuele verschillen in de omvang van het werk in de aanneemsom verdisconteerd en had het op de weg van Klaassen gelegen op grond van haar contractuele verplichtingen te checken of er geen afwijkingen bestonden tussen de verschillende, door William House XVIII verstrekte gegevens. Tenslotte voert William House XVIII aan dat Klaassen er niet voor had moeten kiezen uit de bouwput vrijgekomen schone grond te verkopen. Klaassen had deze moeten gebruiken voor het aanvullen van de grond.
4.34.3.
Uit hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, met name in het kader van de door Klaassen gestelde vertraging die zou zijn ontstaan bij de saneringswerkzaamheden, volgt dat de exacte omvang van de benodigde saneringswerkzaamheden bij het sluiten van de Aannemingsovereenkomst nog niet bekend was. Met name ten aanzien van de werkzaamheden door partijen aangeduid als “fase 2” was de omvang van de vervuiling nog onbekend. Er waren weliswaar saneringsrapporten beschikbaar, waarin bepaalde hoeveelheden af te graven grond waren vermeld, doch bij de uitvoering van het werk zou duidelijk moeten worden wat de daadwerkelijke mate van vervuiling van de grond was en hoeveel grond er in dat kader moest worden afgegraven. Voor de situatie dat méér werkzaamheden moesten worden verricht dan in de saneringsrapporten voorzien, hebben partijen een specifieke, van de algemene bepalingen in de Algemene Voorwaarden en UAV afwijkende afspraak gemaakt in de Nota van Wijzigingen van 22 juli 2005. Afgesproken is dat aanvullende werkzaamheden konden worden verrekend (zie 2.5).
4.35.
Niet in geschil is dat Klaassen meer grond heeft afgegraven dan in de saneringsrapporten was voorzien omdat de verontreiniging van de grond ernstiger was dan gerapporteerd. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de daarmee samenhangende kosten voor het aanvullen van de bouwput met schone grond op grond van de hiervoor genoemde afspraak voor rekening van William House XVIII te komen. Niet in te zien valt dat die kosten in de aanneemsom zijn verdisconteerd. William House XVIII heeft dat niet onderbouwd. De afspraak dat aanvullende, niet uit het saneringsrapport blijkende werkzaamheden kunnen worden verrekend wijst juist in een andere richting. De stelling van William House XVIII dat Klaassen uit het project vrijgekomen schone zand had moeten gebruiken, acht de rechtbank echter in beginsel juist. Het ligt in het algemeen in de rede om eventueel voor aanvullingen benodigd zand voor zover mogelijk aan het werk te ontlenen. Zie in dit verband ook het bestek onder 12.00.50.90. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank het dan ook niet juist dat Klaassen zich op het standpunt stelt dat de uitkomende schone grond op basis van het bestek aan haar toekwam en dat zij zonder meer gerechtigd was deze te verkopen. Voor Klaassen was immers voorzienbaar dat er een gerede kans bestond dat die uitkomende schone grond zou dienen te worden benut in het Werk. Het lag in dit verband dan ook op de weg van Klaassen om dienaangaande rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van haar opdrachtgever. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat Klaassen onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de gestelde (meer)kosten in redelijkheid heeft gemaakt. De vordering van Klaassen is bij gebreke van een voldoende concrete onderbouwing dat de bij de bouw gewonnen hoeveelheden schone grond onvoldoende waren om de bij de sanering verwijderde grond aan te vullen niet toewijsbaar.
KB60: isokorven lintbebouwing
4.36.
Klaassen vordert betaling van een bedrag van € 4.416,23 in verband met bekistingswerkzaamheden aan de balkons van de lintbebouwing. William House XVIII betwist dat dit meerwerk schriftelijk is overeengekomen. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.33 is overwogen oordeelt de rechtbank dat Klaassen gebonden is aan het bepaalde in artikel 01.02.35 sub b van de Algemene Voorwaarden. Niet gebleken is van omstandigheden die maken dat dat in dit geval anders zou zijn.
Dat betekent dat Klaassen geen recht heeft op verrekening als prijs en condities van het werk niet schriftelijk zijn overeengekomen en de opdracht niet schriftelijk is verstrekt door William House XVIII. Klaassen betwist niet dat aan die voorwaarden in dit geval niet is voldaan. Klaassen heeft dan ook geen aanspraak op vergoeding van de hier bedoelde meerwerkpost.
KB64: extra bewapening
4.37.1.
Klaassen vordert een bedrag van € 87.108,08 voor het toepassen van extra bewapening in het werk. Volgens Klaassen heeft William House XVIII haar vooraf voorzien van een ondeugdelijke indicatie van de te verwachten hoeveelheden wapening. De in werkelijkheid toegepaste hoeveelheid wapening wijkt 50 tot 64% af naar boven. Op grond van § 38 lid 2 van de UAV dient William House XVIII afwijkingen van geschatte hoeveelheden van meer dan 10% te vergoeden aan Klaassen.
4.37.2.
William House XVIII betwist dat sprake is van afwijkingen in de hoeveelheid benodigde wapening van een omvang als door Klaassen gesteld. Volgens William House XVIII is de overschrijding minder dan 10%. Hoe dan ook is geen plaats voor vergoeding van de meer gebruikte bewapening nu partijen, in afwijking van § 38 lid 2 UAV, in 01.02.38 lid 1 sub a van de Algemene Voorwaarden zijn overeengekomen dat geschatte hoeveelheden niet voor verrekening in aanmerking komen, aldus William House XVIII.
4.37.3.
De rechtbank overweegt dat partijen met artikel 01.02.38 lid 1 sub a van de Algemene Voorwaarden uitdrukkelijk zijn afgeweken van hetgeen de UAV over geschatte aantallen bepaalt. Partijen zijn overeengekomen dat bij geschatte hoeveelheden nooit verrekening zal plaatsvinden. In beginsel komt de overschrijding van de hoeveelheid toegepaste wapening ten opzichte van de schatting in het bestek dan ook voor rekening van Klaassen. Het standpunt van Klaassen dat William House XVIII zich niet op die afspraak kan beroepen omdat de door haar opgegeven indicatieve aantallen volstrekt onjuist zijn, verwerpt de rechtbank. William House XVIII heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een overschrijding van meer dan 60%. William House XVIII voert terecht aan dat moet worden gekeken naar de totale hoeveelheid in het werk toegepaste bewapening om te kunnen beoordelen of de werkelijk toegepaste hoeveelheid bewapening onevenredig afwijkt van de indicatief opgegeven hoeveelheden. Inzicht in die gegevens is door Klaassen niet verstrekt. Onder die omstandigheden acht de rechtbank Klaassen gebonden aan de afspraak gemaakt in artikel 01.02.38 lid 1 sub a van Algemene Voorwaarden. Dat betekent dat het hiervoor genoemde bedrag Klaassen niet toekomt.
KB67: zelfdichtend beton
4.38.1.
Klaassen vordert betaling door William House XVIII van de kosten voor het toepassen van zelfdichtend beton ad € 2.467,15. Volgens Klaassen was toepassing van het in het bestek voorgeschreven reguliere beton niet mogelijk als gevolg van de grote hoeveelheid toegepaste wapening.
4.38.2.
William House XVIII voert met een beroep op artikel 01.02.17 van de Algemene Voorwaarden aan dat Klaassen het gebruik van een andere betonsoort schriftelijk had moeten kenbaar maken voorafgaand aan de toepassing daarvan en dat de consequenties van deze wijziging voor haar rekening komen.
4.38.3.
In de dagvaarding heeft Klaassen ter onderbouwing van de meerwerkposten gewezen op hetgeen onder tabblad B van productie 12 van ordner I is opgenomen. Ten aanzien van meerwerkpost KB67 heeft Klaassen aldaar opgemerkt dat deze, ten opzichte van het bestek gewijzigde uitvoeringsmethode in overleg met de constructeur is bepaald. Dat heeft William House XVIII niet betwist. In rechte wordt er dan ook van uitgegaan dat dat juist is. Dat impliceert dat namens William House XVIII is ingestemd met deze gewijzigde uitvoeringsmethode welke kennelijk in de gezamenlijke visie van partijen om technische redenen noodzakelijk was. Daarmee mocht Klaassen er in dit geval van uitgaan dat de hogere kosten van deze gewijzigde uitvoeringsmethode door William House XVIII gedragen zouden worden. Klaassen maakt dan ook terecht aanspraak op betaling door William House XVIII van een bedrag van € 2.467,15.
KB79: thermische isolatie plafond parkeerkelder
4.39.1.
Klaassen vordert betaling door William House XVIII van een bedrag van € 165.124,68 wegens door Klaassen uitgevoerde werkzaamheden betrekking hebbend op de thermische isolatie van het plafond van de parkeergarage. Volgens Klaassen waren deze werkzaamheden aanvankelijk opgenomen in het bestek onder 44.31.30-a. Klaassen voert aan dat over het al dan niet tot het bestek behoren van deze werkzaamheden bij haar onduidelijkheid ontstond omdat in Detailboek BV-400 de isolatieplaten niet waren aangegeven ter plaatse van het plafond van de parkeerkelder. In dat Detailboek was volgens Klaassen aangegeven dat de isolatie op de vloer van de bovengelegen winkels zou worden aangebracht door de huurders van die winkels. Klaassen voert aan dat zij de vraag naar het al dan niet tot het bestek behoren van het aanbrengen van de Heraklith-platen in 2005 aan William House XVIII heeft voorgelegd. Volgens Klaassen heeft (de architect van) William House XVIII in antwoord daarop aangegeven dat het aanbrengen van deze platen als werkzaamheid was vervallen. Daaropvolgend heeft Klaassen de werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van thermische isolatie op het plafond van de parkeergarage uit haar begroting gehaald.
Volgens Klaassen werd evenwel in 2007 duidelijk dat de huurders van de winkels er niet van waren uitgegaan dat zij voor de thermische isolatie zouden zorgen. William House XVIII heeft Klaassen vervolgens alsnog opdracht gegeven het plafond van de parkeergarage van thermische isolatie te voorzien, onder toezegging van volledige verrekening van de daarmee samenhangende (tijds- en kosten)consequenties.
4.39.2.
William House XVIII betwist dat Klaassen aanspraak heeft op het hier bedoelde bedrag. Volgens William House XVIII behoort het aanbrengen van de thermische platen op het plafond van de parkeergarage tot het overeengekomen werk. De mededeling van de architect over de vervallen werkzaamheden zag volgens William House XVIII niet op thermische maar op akoestische beplating, hetgeen iets anders is, aldus William House XVIII. Volgens William House XVIII volgt uit de houding van Klaassen tijdens het bouwproces dat ook zij er steeds vanuit is gegaan dat de thermische beplating moest worden aangebracht. Uit de door Klaassen in dit verband aangehaalde brief van 11 juni 2007 valt volgens William House XVIII niet af te leiden dat William House XVIII heeft toegezegd dat zij de kosten voor het aanbrengen van de Heraklith-platen zou vergoeden. In die brief heeft William House XVIII juist duidelijk aangegeven dat daarover geen overeenstemming bestond, aldus William House XVIII.
4.39.3.
Klaassen legt aan deze vordering, zo begrijpt de rechtbank, ten grondslag dat de hier bedoelde werkzaamheden vóór het sluiten van de Aannemingsovereenkomst uit het bestek zijn gehaald, zodat deze werkzaamheden geen onderdeel zijn van het overeengekomen werk. Dat betekent dat William House XVIII, die deze werkzaamheden later alsnog aan Klaassen heeft opgedragen, daarvoor meerwerkkosten is verschuldigd aan Klaassen. Dat laatste heeft William House XVIII volgens Klaassen ook toegezegd.
4.39.4.
Vooropgesteld wordt dat uit de brief van 11 juni 2007 niet valt af te leiden dat William House XVIII Klaassen het hier bedoelde werk heeft opgedragen onder toezegging dat zij (onder meer) de kosten daarvan zou vergoeden aan Klaassen. De betreffende brief luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“Hierbij bevestigen wij u dat Fortis Vastgoed Ontwikkeling akkoord gaat met het voorstel van KBA (Klaassen; opmerking rechtbank) van 7 juni 2007 voor het thermisch isolerende plafond in de parkeergarage op parkeerniveau -/- 1. (…)
Er is geen overeenstemming tussen KBA en FVO over het verrekenen van deze plafondconstructie in de parkeergarage. FVO verwijst in deze naar het bestek met afwerkstaat (…). KBA verwijst naar de correspondentie tussen FVO en KBA vanuit de contractfase en naar de open begroting.
Met behoud van alle rechten op volledige verrekening van genoemde plafondconstructie zal Klaassen (…) deze constructie in juli/augustus 2007 in de parkeergarage aanbrengen.”
Hieruit volgt juist dat partijen het niet eens waren met elkaar over het antwoord op de vraag of al dan niet sprake was van een tot het overeengekomen werk behorende werkzaamheid. Zonder nadere toelichting, die Klaassen niet heeft gegeven, kon en mocht Klaassen de brief van William House XVIII in redelijkheid niet opvatten als een toezegging van William House XVIII dat zij de kosten van het aanbrengen van de thermische beplating in de parkeergarage zou voldoen, naast betaling door William House XVIII van de overeengekomen aanneemsom.
4.39.5.
Dat betekent dat beoordeeld moet worden of sprake is van een buiten het overeengekomen werk vallende, aan Klaassen opgedragen werkzaamheid, waarvoor William House XVIII een vergoeding is verschuldigd aan Klaassen. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat uit 44.31.30-a van het bestek in samenhang met de “Interieur Afwerkstaat BA” van 14 december 2014 volgt dat in de parkeergarage een “p03” plafond diende te worden aangebracht. In de “Interieur Afwerkstaat BA” is bij “Plafondafwerking” een drietal soorten plafonds genoemd. Van belang is hier dat p01 een “akoestisch plafond” van het fabricaat “Rigips Rigitone Willekeurig” en p03 een “warmte isolatieplaat” van het fabricaat “Heraklith Kombiplaat Travertin Micro” (hierna: Heraklith-platen) inhoudt. Klaassen voert aan dat zij er op grond van de mededeling van de architect in het faxbericht van 15 juni 2005 luidend: “Detail 92 e.v. Akoest plafond in p-garage zijn vervallen (nagalmtijd NEN2443 is geen eis) zie detailboek BV-400”, vanuit mocht gaan dat het aanbrengen van beplating in de parkeergarage niveau -1 als onderdeel van het door Klaassen uit te voeren werk kwam te vervallen. Zoals gezegd volgt uit het bestek en de “Interieur Afwerkstaat BA” dat ter plaatse een thermisch “p03” plafond moest worden aangebracht. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat Klaassen de opmerking van de architect over het vervallen van een akoestisch plafond zo mocht opvatten dat (ook) de werkzaamheid tot het aanbrengen van het thermische “p03”-plafond ter plaatse verviel. De verwijzing naar het faxbericht van 14 december 2004 van de architect brengt daarin geen verandering. Dat faxbericht luidt (voor zover van belang):
“Tevens bijgevoegd voorstel: (…) bl66 NEN 2443:
Vooralsnog houden wij uw TO in ’t bestek aan; alleen p- laag -1 een akoestisch plafond. Overwogen wordt om Dorsser-blesgraaf te laten bekijken in hoeverre voorzieningen nodig zijn. Dit omdat op de begane grond een therm. geïsoleerde zwevende dekvloer wordt aangebracht door resp. AH en de winkeliers.”
Hieruit lijkt te volgen dat aanvankelijk voor het plafond van de parkeergarage (ook) een akoestisch plafond werd beoogd, dat kennelijk later is vervallen. Klaassen heeft weliswaar het aanbrengen van het hier bedoelde thermische plafond uit de aangepaste begroting van 14 juli 2005 verwijderd, onder vermelding in die begroting van de vraag “op welke wijze wordt de thermische scheiding nu geregeld?”, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat tussen partijen in confesso was dat het aanbrengen van de Heraklith-platen in het plafond van de parkeergarage niet langer tot het Werk behoorde. Wat de rechtbank echter niet begrijpt is waarom William House XVIII hier niet op heeft gereageerd. William House XVIII zal in de gelegenheid worden gesteld om zich hierover nog uit te laten. Klaassen mag reageren.
KB110, KB150 en KB174: verplaatsen bouwplaats en bouwweg
4.40.1.
Klaassen vordert betaling door William House XVIII van een bedrag van
€ 131.762,24 (KB110) voor het verplaatsen van de bouwplaats naar het parkeergaragedak, van € 67.499,95 (KB150) voor het in dat kader aanbrengen van bescherming op het dak en van € 5.244,03 (KB174) voor het verleggen van de bouwweg. Hieraan legt Klaassen ten grondslag dat zij tijdens de uitvoering van het Werk door William House XVIII gedwongen is haar werkterrein te verhuizen naar het dak van de parkeerkelder, om ruimte te maken voor de uitvoering van het Nuts-project en de Reconstructie. Volgens Klaassen was het Nuts-project noch de Reconstructie contractueel voorzien. William House XVIII is tekortgeschoten in haar contractuele verplichting om Klaassen ongestoord in staat te stellen het Werk uit te voeren en haar in dat kader het werkterrein ter beschikking te stellen. In een later stadium is Klaassen mondeling door William House XVIII opgedragen de aanvoerroute naar het werkterrein te verleggen. De kosten die Klaassen ter uitvoering van deze werkzaamheden heeft gemaakt, komen voor rekening en risico van William House XVIII, aldus Klaassen.
4.40.2.
William House XVIII betwist de verschuldigdheid van de door Klaassen gevorderde bedragen. William House XVIII heeft er op gewezen dat Klaassen van meet af aan bekend was met de werkzaamheden die vanwege het Nuts-project en de Reconstructie moesten worden uitgevoerd. Volgens William House XVIII was het de taak en verplichting van Klaassen om met de uitvoering van deze werkzaamheden rekening te houden in haar planning.
4.40.3.
De door Klaassen gevorderde bedragen komen niet voor toewijzing in aanmerking. Onder 4.32 heeft de rechtbank geoordeeld dat de taak tot coördinatie van het werk, dat wil zeggen het coördineren van de werkzaamheden van alle bij het Werk betrokken derden en het inpassen van hun werkzaamheden in het tijdschema en werkplan van Klaassen, bij Klaassen lag. De bedragen die Klaassen onder de meerwerkposten KB110, KB150 en KB174 vordert zijn volgens Klaassen kosten die zij heeft gemaakt als gevolg van de noodzaak om, tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden, plaats te maken voor de uitvoering van het Nutsproject en de Reconstructie. Klaassen verwijt William House XVIII dat zij Klaassen niet tijdig op de hoogte heeft gebracht van het Nutsproject en de Reconstructie, dat zij Klaassen de bouwplaats niet steeds ter beschikking heeft gesteld en dat zij onvoldoende oog heeft gehad voor de positie van Klaassen. Gelet op de hiervoor genoemde coördinatieverplichting van Klaassen was het evenwel aan haar om ervoor zorg te dragen dat het Nutsproject en de Reconstructie werden ingepast in het Werk en dat dat op zodanige wijze geschiedde dat zij daarbij niet of zo min mogelijk werd gehinderd bij de uitvoering van haar werkzaamheden. Kosten voorvloeiend uit het onvoldoende op elkaar afgestemd zijn van de diverse werkzaamheden, kunnen in redelijkheid dan ook niet voor rekening van William House XVIII gebracht worden. De hier bedoelde vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar.
KB114 spuitwerk plafonds trappenhuizen
4.41.1.
Klaassen vordert betaling door William House XVIII van € 6.598,50 wegens op verzoek van William House XVIII op de plafonds van de trappenhuizen vanaf niveau 1 aangebracht spuitwerk. Volgens Klaassen behoort het spuitwerk van bedoelde plafond niet tot het overeengekomen werk en is dit bij afzonderlijke opdracht aan Klaassen opgedragen.
4.41.2.
William House XVIII betwist dat sprake is van overeengekomen meerwerk.
4.41.3.
Klaassen heeft in reactie op het verweer van William House XVIII betoogd dat dit meerwerk bij William House XVIII is gemeld, conform de tussen partijen overeengekomen meerwerkregistratiemethode. Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 4.33 oordeelt de rechtbank dat Klaassen slechts aanspraak kan maken jegens William House XVIII op vergoeding van de kosten van buiten het overeengekomen werk uitgevoerde werkzaamheden indien die werkzaamheden schriftelijk zijn opgedragen door William House XVIII (conform de regeling in artikel 01.02.35 sub b van de Algemene Voorwaarden). In hetgeen Klaassen ten aanzien van deze post heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om daarover in dit specifieke geval anders te oordelen. Dat betekent dat Klaassen geen vergoeding voor deze werkzaamheden kan eisen door William House XVIII. Dit onderdeel van de vordering is derhalve niet toewijsbaar.
KB125 aanpassing gaskast
4.42.1.
Klaassen vordert vergoeding door William House XVIII van de kosten (ad € 535,51) van het maken van een vlonder voor een gaskast. Het maken van die vlonder werd volgens Klaassen door Eneco geëist. Met deze werkzaamheden is in het bestek en de tekeningen geen rekening gehouden, aldus Klaassen.
4.42.2.
William House XVIII betwist dat sprake is van opgedragen meerwerk.
4.42.3.
Klaassen voert aan dat de vergoeding voor dit meerwerk haar toekomt op de meerwerkregistratiemethode waarover tussen partijen consensus bestond. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering niet toewijsbaar. Niet gesteld is dat er gronden waren voor Klaassen om zich ten aanzien van deze werkzaamheden niet aan de meerwerkregeling van artikel 01.02.35 sub b van de Algemene Voorwaarden te houden en daarvoor een schriftelijke opdracht van William House XVIII te vragen. Deze vordering zal dus worden afgewezen.
KB133 Noodstroomvoorzieningen
4.43.1.
Klaassen vordert betaling door William House XVIII van de kosten voor het plaatsen van een noodstroomaggregaat in week 47/48 van 2007, groot € 61.270,83. Volgens Klaassen heeft Eneco in die periode abusievelijk de stroom afgesloten, waardoor geen bouwstroom beschikbaar was. In overleg met William House XVIII is besloten een noodstroomaggregaat te plaatsen. Dit vormde een afwijking van het bestek, die niet tevoren voorzien kon worden. Omdat William House XVIII verantwoordelijk was voor de nutsaansluitingen, dienen de door Klaassen gemaakte kosten voor de noodstroomvoorzieningen door William House XVIII te worden gedragen.
4.43.2.
William House XVIII betwist de hier bedoelde kosten verschuldigd te zijn. Zij wijst op artikel 01.02.35 sub b van de Algemene Voorwaarden, stellende dat een schriftelijke opdracht ontbreekt. Zij wijst voorts op artikel 01.02.06.59 van de Algemene Voorwaarden waaruit volgt dat de bouwstroom voor rekening van Klaassen komt. William House XVIII voert voorts aan dat slechts een bedrag van € 9.081,86 ziet op het noodaggregaat dat is geplaatst vanwege het, buiten William House XVIII om, afsluiten van de stroom door Eneco.
4.43.3.
Uit het door Klaassen in dit kader in het geding gebrachte e-mailbericht van 7 januari 2008 volgt dat de contacten over deze kwestie tussen William House XVIII en Eneco liepen (productie 30a). In dat e-mailbericht geeft William House XVIII uitdrukkelijk aan dat Klaassen geen partij is in de kwestie. Daaruit moet worden opgemaakt dat Klaassen kennelijk geen invloed had op de hier bedoelde afsluiting en dat een aangelegenheid was in de relatie tussen William House XVIII en Eneco. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat Klaassen in redelijkheid aanspraak kan maken op betaling door William House XVIII van de kosten om de bouwstroom tijdens de afsluiting door Eneco beschikbaar te houden. Nu het onaangekondigd afsluiten van de bouwstroom tot grote schade (vertraging) aanleiding kon geven en snel handelen noodzakelijk was, kan William House XVIII Klaassen in deze specifieke omstandigheden in redelijkheid niet houden aan het vereiste van artikel 01.02.35 sub b van de Algemene Voorwaarden. Ook zonder schriftelijke meerwerkopdracht heeft Klaassen dus aanspraak op vergoeding van de hier bedoelde kosten.
4.43.4.
Artikel 01.02.06.59 van de Algemene Voorwaarden maakt dat niet anders. Artikel 01.02.06.59 bepaalt dat de aannemer zorgt voor de nodige tijdelijke nutsaanluitingen en de kosten daarvan draagt. Dat artikel ziet op die nutsaansluitingen waarvan voor de aannemer vooraf duidelijk is dat zij nodig zijn om het werk en dat van derden uit te kunnen (doen) voeren. Met de kosten van die nutsaansluitingen kan de aannemer immers vooraf rekening houden en zij kan die kosten meenemen in de uiteindelijke prijs die zij voor het werk vraagt. Evident is dat de hier bedoelde kosten niet zijn verdisconteerd in de overeengekomen aanneemsom. Naar het oordeel van de rechtbank komen de financiële gevolgen van het in werking moeten stellen van het noodaggregaat dan ook voor rekening van William House XVIII.
4.43.5.
William House XVIII heeft betwist dat het daarbij gaat om een bedrag van € 61.270,83. Volgens William House XVIII ziet van de door Klaassen overgelegde offertes (productie 12 map 2 I tab B) slechts een bedrag van € 9.081,86 op de hier bedoelde afsluiting door Eneco. Klaassen heeft op die bij dupliek naar voren gebrachte stellingen niet gereageerd. Van Klaassen mocht worden verwacht dat zij dat bij het pleidooi had gedaan. Bij gebreke daarvan, moet er van worden uitgegaan dat William House XVIII terecht heeft aangevoerd dat slechts het bedrag van € 9.081,86 ziet op de afsluiting door Eneco. Dat leidt ertoe dat alleen dat bedrag toewijsbaar is, althans voor verrekening met eventuele tegenvorderingen in aanmerking komt.
KB134 Vluchtroutes Albert Heijn
4.44.1.
Klaassen vordert betaling door William House XVIII van een bedrag van € 7.600,20 voor het aanleggen van een tijdelijke vluchtroute voor het winkelend publiek van Albert Heijn. Zonder die maatregelen kon Albert Heijn niet openen. Klaassen voert aan dat zij deze noodmaatregelen gedurende de gehele resterende bouwtijd heeft onderhouden.
4.44.2.
William House XVIII betwist de verschuldigdheid van genoemd bedrag. Volgens William House XVIII is het in december 2007 nog steeds onbereikbaar zijn van de achterzijde van Albert Heijn en de daaruit voortvloeiende noodzaak tot het aanleggen van een alternatieve vluchtroute voor het winkelend publiek, het gevolg van voor rekening van Klaassen komende omstandigheden.
4.44.3.
Of de hier bedoelde kosten dienen te worden vergoed door William House XVIII, althans voor verrekening met tegenvorderingen in aanmerking komen, hangt mede af van de vraag of Klaassen ten tijde van de opening van Albert Heijn op 6 december 2007 de commerciële ruimten reeds had moeten opleveren, dan wel of Klaassen op dat moment met de oplevering nog niet in verzuim was omdat haar bouwtermijnverlenging toekwam. Hierover kan pas worden geoordeeld indien in rechte vast staat wat de omvang van het recht op bouwtijdverlenging van Klaassen is. De beslissing over deze post wordt aangehouden totdat daarover duidelijkheid bestaat.
KB161 Meerwerken bouwnummer 50
4.45.1.
Volgens Klaassen heeft William House XVIII haar bij e-mailbericht van 7 januari 2008 opgedragen meerwerk te verrichten aan het appartement met bouwnummer 50 in de woontoren. Met dit meerwerk was volgens Klaassen een bedrag van € 10.520,50 gemoeid.
4.45.2.
William House XVIII betwist de verschuldigdheid van het door Klaassen gevorderde bedrag. Volgens William House XVIII werden de kopersopties rechtstreeks tussen Klaassen en de kopers van de woningen overeengekomen. Dat geldt volgens William House XVIII ook voor de hier bedoelde meerwerken. Daarbij komt dat volgens William House XVIII het grootste gedeelte van het gevorderde bedrag ziet op werkzaamheden ter herstel van het door Klaassen ondeugdelijk aangebrachte plafond in de woning. Die kosten dienen voor rekening van Klaassen te blijven.
4.45.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Klaassen onvoldoende onderbouwd op welke grond het hier gevorderde bedrag voor zover dat door de koper van bouwnummer 50 opgedragen meerwerk betreft, voor rekening van William House XVIII komt. Niet in geschil is immers dat deze zogenaamde koperopties door Klaassen zelf overeengekomen werden met de kopers, zonder tussenkomst van William House XVIII. Niet in te zien valt dat dat voor dit geval anders is. In zoverre zal deze vordering dan ook worden afgewezen. Voor zover deze vordering ziet op het verlagen van de oneffen plafonds, heeft Klaassen daaraan ten grondslag gelegd dat sprake was van voor rekening van William House XVIII komende ontwerpfouten aan de plafonds. Klaassen onderbouwt dit door te wijzen op het verslag van de 51e werkbespreking waarin is vermeld dat “het na oplevering verlaagde plafond een ontwerpfout was”. William House XVIII heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat betekent dat er in rechte van wordt uitgegaan dat de door Klaassen uitgevoerde werkzaamheden aan het plafond hun oorzaak vonden in een ontwerpfout. Daarvoor is William House XVIII in relatie tot Klaassen verantwoordelijk en de kosten daarvan dient William House XVIII dan ook te dragen.
4.45.4.
Uit de door Klaassen overgelegde begrotingsstaat ten aanzien van deze post valt niet af te leiden welk bedrag ziet op het herstel van het plafond. Klaassen zal hierover bij akte duidelijkheid dienen te verschaffen. William House XVIII zal mogen reageren.
KB167 Afwerken trappenhuizen parkeerkelder
4.46.1.
Klaassen vordert een bedrag van € 10.204,- voor het aanbrengen van een van het bestek afwijkende afwerking in de trappenhuizen.
4.46.2.
William House XVIII betwist dat de hier bedoelde werkzaamheden aan Klaassen zijn opgedragen als meerwerk. William House XVIII wijst erop dat partijen in artikel 01.02.35.01 sub b van de Algemene Voorwaarden zijn overeengekomen dat Klaassen geen aanspraak kan maken op verrekening van meerwerk dat niet schriftelijk is overeengekomen.
4.46.3.
Klaassen heeft zich ook in dit kader beroepen een tussen partijen in consensus zijnde, van artikel 01.02.35.01 sub b van de Algemene Voorwaarden afwijkende afspraak over meerwerk. Onder 4.33 heeft de rechtbank geoordeeld dat het uitgangspunt is dat Klaassen gebonden is aan de regeling voor het meerwerk van artikel 01.02.35.01 sub b van de Algemene Voorwaarden, hetgeen erop neerkomt dat Klaassen uitsluitend betaling voor meerwerk van William House XVIII kon verlangen als daaraan een schriftelijke opdracht van William House XVIII ten grondslag lag. In hetgeen Klaassen ten aanzien van deze vordering heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor deze meerwerkpost van dat uitgangspunt af te wijken. Dat betekent dat dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is.
KB181 schoonmaken containerruimte
4.47.1.
Klaassen vordert betaling door William House XVIII van € 17.814,78 voor het schoonmaken van de aan de bewoners reeds in gebruik gegeven containerruimte. Volgens Klaassen heeft William House XVIII hiertoe mondeling opdracht gegeven en behoorden deze werkzaamheden niet tot het bij de Aannemingsovereenkomst aan Klaassen opgedragen werk.
4.47.2.
William House XVIII betwist dat sprake is van een op grond van artikel 01.02.35.01 sub b van de Algemene Voorwaarden vereiste schriftelijke opdracht, zodat Klaassen geen aanspraak kan maken op verrekening van de met deze werkzaamheden gemoeide kosten.
4.47.3.
Klaassen heeft er op gewezen dat tussen partijen feitelijk op een andere wijze werd omgegaan met meerwerk. Dat betekent evenwel niet, als reeds gezegd onder 4.33, dat de meerwerkregeling van artikel 01.02.35.01 sub b van de Algemene Voorwaarden een dode letter was. Niet gebleken is dat Klaassen in dit specifieke geval niet gebonden was aan die regeling. Dat betekent dat bij gebreke van een schriftelijke opdracht Klaassen geen vergoeding van de hier bedoelde werkzaamheden door William House XVIII kan verlangen.
De tegenvordering van William House XVIII
4.48.
William House XVIII voert aan dat zij een tegenvordering heeft van € 4.483.910,- waarmee een eventuele vordering van Klaassen dient te worden verrekend. Dit betreft in de eerste plaats een bedrag van € 2.688.256,- voor het voltooien en herstellen van het werk nadat de Aannemingsovereenkomst op 25 april 2008 was ontbonden. Onder 4.11 tot en met 4.20 is reeds besproken dat deze kosten verdisconteerd zijn in de nog vast te stellen waarde van het door Klaassen op 25 april 2008 geleverde werk. Bij de vaststelling van die waarde wordt rekening gehouden met het op 25 april 2008 nog niet door Klaassen uitgevoerde bestekswerk. Daarbij worden ook de redelijke kosten van het herstel van de gebreken aan het reeds door Klaassen uitgevoerde werk betrokken.
4.49.1.
Naast het hiervoor genoemde bedrag voor voltooiing en herstel van het werk maakt William House XVIII aanspraak op de volgende bedragen:
  • Kosten aanvullend toezicht tijdens de bouw € 210.000,-
  • Kosten toezicht tijdens herstel en voltooiing € 248.615,-
  • Aan kopers betaalde boetes € 205.902,-
  • Aan Ahold betaalde boete € 58.537,-
  • Nog niet ontvangen korting € 295.800,-
hoger beroep
4.50.
De rechtbank ziet aanleiding van dit tussenvonnis tussentijds hoger beroep toe te laten. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover heeft overwogen onder 4.9.
ten aanzien van ASR
4.51.
De vordering van Klaassen tegen ASR is gegrond op de stelling dat ASR zich in het kader van het kort geding dat partijen in 2008 hebben gevoerd over de uitwinning van de borgstelling van N.V. Nationale Borgmaatschappij, garant heeft gesteld voor de goede nakoming van alle verplichtingen van William House XVIII jegens Klaassen.
4.52.
Het verweer van ASR komt er - kort gezegd - op neer dat zij zich slechts garant heeft gesteld voor de eventuele verbintenis tot terugbetaling van de door N.V. Nationale Borgmaatschappij uitbetaalde borgtocht van € 1.865.000,-, en dus niet voor alle mogelijke verplichtingen van William House XVIII jegens Klaassen.
4.53.
Omdat een eventuele vordering van Klaassen tegen ASR pas aan de orde is indien komt vast te staan dat Klaassen nog enig bedrag te vorderen heeft van William House XVIII en William House XVIII niet tot (volledige) betaling daarvan overgaat, zal de rechtbank de beslissing over de vordering van Klaassen tegen ASR aanhouden totdat een eindbeslissing wordt gegeven over de vordering van Klaassen tegen William House XVIII.
ten aanzien van Van Omme & De Groot en William Properties
4.54.
Aan de vordering tegen Van Omme & De Groot en William Properties heeft Klaassen ten grondslag gelegd dat Van Omme & De Groot en William Properties zich in artikel 25 van de Aannemingsovereenkomst garant hebben gesteld jegens Klaassen voor alle verplichtingen van William House XVIII, voortvloeiend uit de Aannemingsovereenkomst.
4.55.
William Properties heeft zich verweerd met de stelling dat alle vorderingen die tegen haar zijn ingesteld zijn verjaard. William Properties voert daartoe aan dat zij tot 7 november 2014 nimmer door Klaassen is aangesproken in haar hoedanigheid van garant. Dit terwijl een eventuele vordering van Klaassen op grond van de Aannemingsovereenkomst opeisbaar is geworden op 25 april 2008. Op grond van artikel 3:307 BW is de vordering van Klaassen jegens William Properties dan ook verjaard, aldus William Properties.
4.56.
Van Omme & De Groot heeft betwist dat zij zich garant heeft gesteld in de hier bedoelde zin. Volgens haar zijn er twee versies van de Aannemingsovereenkomst, één waarbij alleen William Properties zich in artikel 25 garant stelt en één waarbij William Properties en Van Omme & De Groot zich garant stellen. De eerste is volgens Van Omme & De Groot van toepassing. Subsidiair beroept Van Omme & De Groot zich op verjaring, stellende dat zij voort het eerst op 7 november 2014 door Klaassen is aangesproken op de garantstelling, terwijl de vordering van Klaassen dateert van 25 april 2008. Meer subsidiair beroept van Omme & De Groot zich op rechtsverwerking. Uiterst subsidiair sluit zij inhoudelijk aan bij het verweer dat William House XVIII heeft gevoerd tegen de vorderingen van Klaassen.
4.57.
De rechtbank overweegt dat ook hier sprake is van eventuele vorderingsrechten die pas geldend kunnen worden gemaakt als vast staat dat Klaassen per saldo een vordering heeft op William House XVIII uit hoofde van de Aannemingsovereenkomst, en William House XVIII terzake geen verhaal biedt. Ook de beslissing over de vorderingen van Klaassen tegen Van Omme & De Groot en tegen William Properties zal worden aangehouden totdat een eindbeslissing is genomen over de vordering van Klaassen tegen William House XVIII.
samenvatting
4.58.
Om de werkelijke waarde van het op 25 april 2008 door Klaassen geleverde werk vast te stellen overweegt de rechtbank een deskundigenonderzoek te bevelen. Daaraan voorafgaand wordt van William House XVIII verwacht dat zij de door haar gestelde kosten van de afronding en het herstel van het werk onderbouwt.
William House XVIII zal daartoe worden toegelaten bij akte (4.20 en 4.21). Dat geldt ook ten aanzien van meerwerkpost KB79 (het thermische isolatie plafond in de parkeerkelder). William House XVIII zal bij dezelfde akte dienen te reageren op hetgeen daarover onder 4.39.5 van dit vonnis is weergegeven.
Klaassen is vervolgens in de gelegenheid daarop bij akte te reageren. Daarbij dient zij voorts in te gaan op hetgeen de rechtbank onder 4.31 naar voren heeft gebracht over de aan te passen stellingen ten aanzien van de aanspraak op bouwtijdverlenging en onder 4.45.3 en 4.45.4 over meerwerkpost KB161 Meerwerken bouwnummer 50 (het verlaagde plafond).
Tenslotte is William House XVIII in de gelegenheid te reageren, uitsluitend voor zover het de onder 4.31 bedoelde (aan te passen) onderbouwing door Klaassen van de bouwtijdverlenging en meerwerkpost KB161 betreft.
Van partijen wordt voorts verwacht dat zij een (bij voorkeur eenparig) voorstel doen voor het door de rechtbank te gelasten deskundigenonderzoek (het aantal en de namen van de deskundigen en de aan de deskundigen voor te leggen vraagstelling) (4.21 en 4.31).

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 29 januari 2020 voor een akte als bedoeld onder 4.58 aan de zijde van William House XVIII;
5.2.
verstaat dat Klaassen vier weken later een akte als bedoeld onder 4.58 mag nemen;
5.3.
verstaat dat uiteindelijk William House XVIII vier weken later nog een antwoordakte als bedoeld onder 4.58 mag nemen;
5.4.
stelt tussentijds hoger beroep van dit tussenvonnis open;
5.5.
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. W.J. van den Bergh en mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
1861/1729/2504/2457