ECLI:NL:RBROT:2019:10951

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
10/660265-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij afpersing door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De verdachte heeft op 3 mei 2018 in Rotterdam, onder bedreiging met een mes, een medewerkster van een snackbar gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict 18 jaar oud was en heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 232 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de rapportages van psychologen en reclassering, die wezen op de kwetsbaarheid van de verdachte en de noodzaak van begeleiding en behandeling. De verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het volgen van onderwijs en het meewerken aan jeugdreclassering. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de afpersing. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 272,44, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/660265-18
Datum uitspraak: 21 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] 1999 te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
Borgtweg 1, 3202 LJ Spijkenisse,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Hartelborgt Opvang, Borgtweg 1, 3202 LJ Spijkenisse,
raadsvrouw mr. M. Nentjes, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 februari 2019.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Swaak heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek
• mee werkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met
de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
• zich laat begeleiden door Stichting Mozaïk of een soort gelijke instelling, gedurende de
proeftijd of zo lang als de reclassering dit nodig acht;
• mee werkt aan behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling, indien de
jeugdreclassering die nodig acht, gedurende de proeftijd of zo lang de
jeugdreclassering dit nodig acht;
• zich niet zal begeven in het winkelcentrum ‘Ambachtsland’ te Rotterdam. Dit zal
gecontroleerd worden door middel van elektronische controle;
• op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het verblijfadres, zolang de
jeugdreclassering dat nodig acht. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast,
in overleg met verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Verdachte werkt mee aan
elektronische controle op dit locatiegebod;.
• een dagbesteding heeft, onderwijs volgt of deelneemt aan de Nieuwe Kans, voor de
duur van het toezicht of zoveel korter als de reclassering nodig acht;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 03 mei 2018 te Rotterdam
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 70 euro, toebehorende aan [naam snackbar] ,
welke bedreiging met geweld bestond uit het :
- tonen/voorhouden van een mes aan die [naam slachtoffer] en
- aan die [naam slachtoffer] toevoegen van de woorden "Geef me het geld, nu" en/of "Kassa leeg", .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
afpersing.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft in de buurt van zijn huis een medewerkster van een snackbar afgeperst onder bedreiging van een mes. Hij is de snackbar met een capuchon op binnengelopen, heeft een mes getrokken en onder dreiging van dit mes de medewerkster gedwongen geld af te geven. Hierna is de verdachte ervandoor gegaan, het slachtoffer in paniek en enorm geschrokken achterlatend. Twee klanten die in de snackbar aan het lunchen waren, zijn ook erg geschrokken van het feit.
Verdachte heeft door zijn handelen het gevoel van veiligheid van vooral het slachtoffer op ernstige wijze aangetast. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijke afpersing veelal langdurige en ernstige emotionele en psychische gevolgen ondervinden. Dat is ook hier het geval, zoals uit het dossier naar voren komt. Ook veroorzaakt een afpersing zoals door de verdachte gepleegd in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid.
Zorgelijk is dat onduidelijk is gebleven hoe de verdachte ertoe is gekomen dit feit te plegen.
Kennelijk heeft de verdachte zich laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin ten koste van de ernstige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer en de maatschappij. De door hem gepleegde afpersing is dan ook een ernstig feit waarvoor de rechtbank verdachte verantwoordelijk houdt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam psycholoog]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 7 januari 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij verdachte sprake van ADHD (onoplettende type), een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (gestagneerde sociaal-emotionele ontwikkeling) en een stoornis in cannabisgebruik (ernst onbekend). Dit was evenzo ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
In hoeverre deze problematiek van invloed is geweest op het plegen van het ten laste gelegde feit is onduidelijk gebleven. Ondanks het feit dat verdachte een bekennende verdachte is, is er nauwelijks zicht verkregen op zijn gedachten, gevoelens en motieven voorafgaand en ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Hoewel verdachte heeft aangegeven dat hij geld nodig had, kan hij niet aangeven waarvoor dan. Verdachte is niet bekend met eerdere antisociale dan wel agressieve gedragingen, waardoor er geen patroon gereconstrueerd kan worden. Er is onvoldoende zicht gekomen op de achtergronden die tot het tenlastegelegde hebben geleid. Daaruit voortvloeiend kan geen betrouwbare uitspraak worden gedaan over de doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in het tenlastegelegde en daarmee over de mate van toerekenen hiervoor.
Het is gezien de vragen die er zijn omtrent de eventuele doorwerking van de mogelijke problematiek in het ten laste gelegde feit niet mogelijk om het recidiverisico van soortgelijke delicten vanuit eventuele problematiek te onderbouwen.
Er zijn argumenten gelegen in de persoonlijkheid en/of ontwikkeling van verdachte die aanleiding geven het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Verdachte beschikt nog over onrijpe copingmechanismen en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling is nog onvoldoende ontwikkeld.
Gezien de beperkingen van het onderhavige onderzoek onthoudt onderzoeker zich van een advies ter preventie van recidive. Evenmin is het mogelijk, vanwege het ontbreken van forensisch relevante gedragsbepalende factoren, om een gefundeerde uitspraak te doen omtrent een eventuele noodzaak tot het aangaan van behandelinterventies. Vanuit zorg kan echter wel gesteld worden dat verdachte praktische ondersteuning nodig heeft voor het vinden van een dagbesteding en vrijetijdsbesteding. Het is van belang dat hij onderdeel uitmaakt van de maatschappij. Daarnaast is het, vanuit zorg, van belang dat verdachte behandeling krijgt voor het leren uiten en bespreken van emoties. Van daaruit zal hij moeten leren om zijn identiteit vorm te geven, waarbij zijn sociaal-emotionele ontwikkeling versterkt wordt en hij adequate copingvaardigheden aanleert. Bovenstaande zou kunnen plaatsvinden in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf, waarbij toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering plaats vindt. Het is van belang dat de jeugdreclassering rekening houdt met zijn cognitieve beperkingen (verwerkingssnelheid en werkgeheugen).
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 januari 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte functioneert marginaal en ervaart op veel leefgebieden problemen. Het lijkt hem niet te lukken om een sociaal geaccepteerd bestaan op te bouwen en vermoedelijk hangt dit samen met zijn complexe problematiek. Daarnaast lijkt verdachte zich, ondanks dat hij aangeeft graag zijn leven op te bouwen, niet te realiseren dat hij daarbij hulp nodig heeft. Het feit dat verdachte problemen ervaart op diverse leefgebieden, hij gebaat is bij langzamere en duidelijke uitleg en outreachende hulpverlening is begeleiding door de jeugdreclassering geïndiceerd.
Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. Er is bij verdachte sprake van zeer beperkte handelingsvaardigheden en een pedagogische aanpak is, gelet op het feit dat verdachte actief deelneemt in een gezin, gewenst.
Vanwege het feit dat sprake is van een zwakbegaafd intelligentieprofiel, de verdachte actief onderdeel is van een gezin, hij zijn schoolgang wil continueren en een zorgmijdend karakter heeft waardoor een outreachende aanpak noodzakelijk wordt geacht, heeft verdachte meer baat bij de begeleiding door de jeugdreclassering.
Verdachte is aangemeld bij De Nieuwe Kans. Op korte termijn zal een intake met hem plaatsvinden waarna hij direct kan instromen. Tijdens het traject zal samen met verdachte gekeken worden of hij wil doorstromen naar een opleiding of wil gaan werken.
Verdachte zal begeleid worden door Stichting Mozaïk. Deze begeleiding was al gestart en kan worden voortgezet in het kader van een voorwaardelijke veroordeling.
Verdachte kan terugkeren bij zijn moeder. Verdachte wordt verplicht om op bepaalde tijden thuis te zijn: tussen 19:00 en 07:00 uur. Dit om verdachte te dwingen een dag- en nachtritme te hebben. Daarnaast zal verdachte niet op het winkelcentrum waar de snackbar zich bevindt mogen komen. Voorkomen moet worden dat de slachtoffers, die werkzaam zijn in de snackbar, geconfronteerd worden met verdachte. Het locatiegebod en locatieverbod (retrospectief) zullen gecontroleerd worden door middel van Elektronische Controle.
Uit het gesprek met de NIFP rapporteur blijkt dat verdachte baat kan hebben bij beeldende therapie of vaktherapie. Verdachte heeft een zwakbegaafd intelligentieprofiel waarbij voornamelijk de trage verwerkingssnelheid opvalt. Hij heeft baat bij herhaling en duidelijkheid. Behandeling wordt noodzakelijk geacht gezien zijn beperkte probleem-oplossende vaardigheden en zijn sociaalemotionele ontwikkeling.
Geadviseerd wordt een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
• Begeleiding door de jeugdreclassering: verdachte werkt mee aan het toezicht door de
jeugdreclassering en meldt zich op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de
jeugdreclassering dat nodig vindt;
• Ambulante behandeling en begeleiding: verdachte laat zich behandelen door de Waag of
een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de
gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan
de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
• Ambulante behandeling: Verdachte zal zich laten begeleiden door Stichting Mozaïk of een
soortgelijke instelling, gedurende de schorsingsperiode of zo lang de reclassering dit nodig
acht;
• Locatieverbod (met EC): verdachte zal zich niet begeven in het winkelcentrum
‘Ambachtsland’. Dit zal retrospectief gecontroleerd worden door middel van elektronische
controle.
• Locatiegebod: verdachte is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het
verblijfadres, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze
tijdstippen vast, in overleg met verdachte en afhankelijk van de dagbesteding.
Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Verdachte gaat niet
naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de
elektronische controle nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres
is [verblijfadres] , [postcode] Rotterdam. Een ander adres voor het locatiegebod is
alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
• Volgen van onderwijs: verdachte heeft een dagbesteding of volgt onderwijs voor de duur
van het toezicht of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
• Meewerken aan schuldhulpverlening: verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn
schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan
schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Verdachte geeft de jeugdreclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geadviseerd wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht aangezien de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Voorts wordt geadviseerd om de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmondheeft een korte voortgangsrapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 februari 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de psycholoog, reclassering en jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal het uit te voeren toezicht en de voorwaarden niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, nu geen sprake is van ernstig gevaar voor recidive van een geweldsdelict. In de voornoemde rapportages wordt geen onderbouwing hiervoor gezien. Weliswaar is zorgelijk dat de verdachte vanuit het niets een ernstig feit als dit heeft gepleegd, maar verdachte heeft niet eerder geweldsfeiten gepleegd, noch zijn er aanknopingspunten te vinden die maken dat hier voor de toekomst ernstig voor gevreesd moet worden.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] , wonende te Rotterdam, ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 22,44 aan materiële schade en een bedrag van € 1040,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de benadeelde partij toe te wijzen een bedrag van € 1022,44 euro, bestaande uit 22,44 euro aan materiele schade en een bedrag van
€ 1000,00 euro aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verklaard dat de verdachte de materiële schade wil vergoeden.
De verdediging heeft verzocht het gevorderde bedrag aan immateriële schade fors te matigen. Dit deel van de vordering is niet onderbouwd aangezien de bijlage daarover bij de vordering ontbreekt en de wel bijgevoegde uitspraak, waarnaar wordt verwezen ook niet toereikend is ter onderbouwing.
De verdediging heeft ook om matiging verzocht omdat het gevorderde bedrag zo hoog is dat verdachte ermee financieel wordt overvraagd en dit ertoe zou kunnen leiden dat de betaling van dit bedrag neerkomt op de schouders van de ouders van verdachte.
De verdediging bepleit in dat kader dan ook het opleggen van een symbolisch bedrag aan de verdachte als vergoeding van de immateriële schade.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Met betrekking tot de door de benadeelde partij geleden immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
De vordering van de benadeelde partij is met betrekking tot de gevorderde immateriële schade niet onderbouwd. De vordering met de daarbij gevoegde bijlagen lezende, constateert de rechtbank dat bijlage 1 ontbreekt, terwijl hier wel naar wordt verwezen in de vordering (paragraaf 4B, p. 3). Kennelijk is abusievelijk deze bijlage niet bij de vordering gevoegd.
Uit het dossier (met name de aangifte) en uit de bij de vordering gevoegde bijlage 3 komt echter wel naar voren welke gevolgen de benadeelde partij door het door de verdachte gepleegde feit heeft ondervonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, ondanks dat de vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet (met een bijlage 1) is onderbouwd, wel in voldoende mate vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontbreken. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 mei 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 272,44 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 232 dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 120 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- mee zal werken aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich zal melden op afspraken
met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- zal zich laten begeleiden door Stichting Mozaïek of soort gelijke instelling, gedurende de
proeftijd of zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- zich zal laten behandelen door Stichting Mozaïek, de Waag of een soortgelijke instelling,
te bepalen door de jeugdreclassering, indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig
vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de instelling geeft
voor de behandeling;
- mee werkt aan het traject de Nieuwe Kans en/of een dagbesteding heeft in de vorm van
onderwijs voor de duur van het toezicht of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig
vindt;
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in of voor de snackbar [naam snackbar] , gevestigd
aan de [adres delict] te Rotterdam zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de verdachte zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 272,44 (zegge: tweehonderd tweeën-zeventig euro en vierenveertig cent), bestaande uit € 22,44 aan materiële schade en
€ 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
3 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 272,44(hoofdsom,
zegge: tweehonderd tweeënzeventig euro en vierenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Benaissa, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M. de Geus en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2019.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 mei 2018 te Rotterdam
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 70 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam snackbar] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (terwijl) hij, verdachte, gemaskerd was):
- tonen/voorhouden van een mes aan die [naam slachtoffer] en/of het maken van zwaaiende bewegingen met dat mes, en/of
- aan die [naam slachtoffer] toevoegen van de woorden "Geef me het geld, nu" en/of "Kassa leeg", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
(artikel 317 Wetboek Van Strafrecht)
art 317 1id 1 Wetboek van Strafrecht