Op 6 maart 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van een vuurwapen en munitie. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Rotterdam. De officier van justitie, mr. B.M. van Heemst, eiste een gevangenisstraf van 7 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 25 tot en met 27 november 2018 in Rotterdam een vuurwapen (een Beretta Model 70, kaliber 7.65 mm) en munitie (7 kogelpatronen) voorhanden heeft gehad, evenals een geluiddemper voor het vuurwapen. De verdachte heeft de feiten bekend, waardoor de rechtbank zonder nadere motivering tot bewezenverklaring is gekomen.
De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, waarbij het bezit van vuurwapens in de maatschappij als onaanvaardbaar wordt beschouwd. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven over de herkomst van het wapen en de reden van bezit. De rechtbank heeft ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten, maar wel een eindverslag van een voorwaardelijke PIJ-maatregel waaruit bleek dat hij niet actief meewerkte. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft zij bepaald dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.