ECLI:NL:RBROT:2019:10945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
10/235405-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 21 november 2018 een geladen vuurwapen en op 22 november 2018 een hoeveelheid MDMA-pillen in zijn bezit had. De verdachte werd beschuldigd van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van het vuurwapen dat in zijn jaszak was aangetroffen, en dat hij dit wapen voorhanden had. De verdachte had eerder die dag met anderen in de auto gezeten, maar de rechtbank vond zijn verklaring dat iemand anders het wapen in zijn jas had gestopt niet aannemelijk. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder meldplicht bij de reclassering en een verbod op het gebruik van drugs en alcohol.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/235405-18
VI-nummer: 99/000381-50
Datum uitspraak: 14 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. B.B.O van Soest, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2019.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest;
  • herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 150 dagen.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1 - Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdachte had geen weet van het vuurwapen in zijn jaszak, totdat dit door de verbalisant werd aangetroffen. Omdat er geen sprake was van enige mate van bewustheid en de verdachte dan ook geen beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad, moet hij worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, waarvan de juistheid in zoverre ter terechtzitting niet ter discussie heeft gestaan leidt de rechtbank af dat verbalisanten op 21 november 2018 een auto zien rijden waarvan zij begrepen hebben dat deze is verduisterd. Zij rijden er achter aan om de auto staande te houden. Ze zien de auto slingerend over de weg rijden en vermoeden dat de bestuurder met andere zaken bezig is dan met autorijden. Nadat de auto tot stilstand is gekomen en verbalisanten aan de verdachte, als bestuurder en enige persoon in de auto aanwezig, vragen om de auto uit te komen, verklaart de verdachte dat er niks aan de hand is en dat “dit” een vergissing is. Na driemaal aandringen door de verbalisanten, stapt de verdachte uit de auto. Zijn identiteitsbewijs zit naar eigen zeggen in de zak van zijn jas die op de achterbank van de auto ligt. Eén van de verbalisanten gaat de auto in om de identiteitskaart uit de jas te pakken en treft in de zak van verdachtes jas een wapen aan. Nader onderzoek aan het wapen wijst uit dat het om een vuurwapen met daarin twee kogelpatronen gaat, waarvan één kogel in de kamer van het wapen zit. De haan van het vuurwapen is gespannen.
Door de verdachte is verklaard dat hij eerder die dag met twee anderen in de auto heeft gereden en geparkeerd heeft gestaan om ‘een blowtje te roken’. Op enig moment heeft één van hen, terwijl zij in de auto zaten, de verdachte een wapen aangeboden. De verdachte heeft geweigerd het wapen aan te nemen. Het wapen dat in de auto is aangetroffen, moet door deze persoon zonder medeweten van de verdachte in zijn jaszak zijn gestopt. Wie de persoon was, wil de verdachte niet verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat het scenario zoals dat door de verdediging naar voren is gebracht, onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De verklaring dat iemand zonder reden een geladen vuurwapen in de jas van de verdachte had gestopt, terwijl de verdachte dit had geweigerd, komt op zichzelf al onaannemelijk voor. Dit scenario is voorts niet verifieerbaar, omdat de verdachte geen namen heeft willen noemen van de personen die bij hem in de auto hadden gezeten. Uit het dossier blijkt verder niet dat zich op enig moment anderen dan de verdachte in de auto hebben bevonden. Het was de verdachte bij wie onder de omstandigheden zoals hierboven weergegeven een geladen vuurwapen werd aangetroffen.
Gezien het feit dat verdachte als bestuurder de enige inzittende van de auto was en het wapen zich bevond in de zak van de aan verdachte toebehorende jas, stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van het vuurwapen in de auto en dat hij hierover de beschikkingsmacht heeft gehad. De rechtbank acht hiermee bewezen dat de verdachte een vuurwapen met daarbij twee kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Feit 2 - Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 21 november 2018 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk BBM, type 315 Auto kaliber 6.35 mm
en munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapen en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 2 kogelpatronen, kaliber 6.35, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 22 november 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 103 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en/of N-ethyl- MDA (N-ethyl-3,4 methyleendioxy amfetamine,MDEA),
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid van de feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

2. medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft ten eerste op de openbare weg een geladen vuurwapen voorhanden gehad. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in het leven geroepen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen maakt het gebruik van daarvan mogelijk en brengt dit, naar de ervaring leert, ook regelmatig met zich mee. Hiertegen dient om die reden streng te worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een forse hoeveelheid MDMA-pillen, welke een voor de gezondheid zeer schadelijke stof bevatten. De verdachte heeft verklaard dat hij de pillen door wilde verkopen om aan geld te komen. De rechtbank rekent de verdachte aan dat hij op deze manier geld heeft willen verdienen. De handel in en het gebruik van een harddrugs zoals MDMA brengen allerlei vormen van overlast en criminaliteit mee en de verdachte heeft zich hierdoor niet laten tegenhouden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het bezit van een (vuur)wapen. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een overtreding van de Opiumwet.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 februari 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
(In)direct aan de huidige delicten gerelateerde factoren zijn financiën, sociaal netwerk en middelengebruik. Ook zijn er aanwijzingen dat het psychosociaal functioneren van de verdachte een rol speelt in zijn delictgedrag. Het risico op recidive wordt door de reclassering als hoog ingeschat. Op dit moment is nog onvoldoende duidelijk waar de begeleiding zich op moet richten. Diagnostiek zal zicht moeten geven op de denkpatronen, het gedrag en de vaardigheden van de verdachte en uitsluitsel geven over de aanwezigheid van eventuele persoonlijkheidsproblematiek en zijn intellectuele vermogens. Het plan van aanpak kan vervolgens op deze bevindingen worden afgestemd.
Daarnaast dient er ook te worden ingezet op de mogelijk beschermende factoren zoals huisvesting, dagbesteding en financiën. Indien er op deze leefgebieden stabiliteit bereikt kan worden kan dit motiverend werken voor de verdachte. Indien eerder genoemde voorwaarden en kaders ontbreken, acht de reclassering de kans aanwezig dat de verdachte verder zal afglijden. Idealiter wordt er vanuit de gevangenis al ingezet op het laten uitvoeren van de diagnostiek.
Uit de gesprekken met de verdachte maakt de reclassering op dat hij zich inmiddels realiseert dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn toekomst en dat hij met huidige strafzaak op een punt in zijn leven staat waarbij het ‘erop of eronder’ is. Door de reclassering is hem duidelijk gemaakt dat medewerking aan diagnostiek een voorwaarde voor verdere begeleiding zal zijn. Op basis van de uitkomsten van deze diagnostiek zullen interventies gericht op de bovenstaande criminogene én beschermende factoren worden ingezet, waarbij de kans van slagen van dit plan van aanpak afhankelijk is van de motivatie van de verdachte. De interventies kunnen worden ingezet binnen de bijzondere voorwaarden zoals in dit adviesrapport geformuleerd.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij reclassering;
• Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
• Hard- en softdrugsverbod;
• Alcoholverbod;
• Meewerken aan schuldhulpverlening;
• Meewerken aan dagbesteding.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht en ook de rechtbank van oordeel is dat de noodzaak hiertoe bestaat, zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk worden opgelegd met daarbij de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, d.d. 28 september 2016, is de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 34 maanden met aftrek van het voorarrest. Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof Den Haag, d.d. 14 november 2016, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van het voorarrest opgelegd.
De verdachte is op 16 juli 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder andere onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 16 juli 2018 en bedraagt 365 dagen.
Door de rechtbank Rotterdam is bij uitspraak van 7 september 2018 bepaald dat de veroordeelde een gedeelte, te weten 90 dagen, van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd alsnog moest ondergaan.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het resterende deel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, zijnde 150 dagen, te herroepen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet in zijn geheel te herroepen, omdat de verdachte bereid is om aan alle voorwaarden mee te werken. Indien hij een lange gevangenisstraf moet uitzitten, doet dit afbreuk aan de verdachtes motivatie om de vorderingen die hij in de afgelopen tijd heeft doorgemaakt voort te zetten.
8.4.
Beoordeling door de rechtbank
Door het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. Daarnaast is de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde al eens deels herroepen, uitgesteld en geschorst. De rechtbank zal om die reden de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd alsnog geheel, te weten 150 (honderdvijftig) dagen, moet worden ondergaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
De veroordeelde zal zich volgens afspraak melden bij Antes Reclassering op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich op afspraken melden, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken zoals door de reclassering gegeven, ook als dit inhoudt het volgen van een gedragsinterventie;
De veroordeelde laat zich diagnosticeren en, indien dit nodig wordt geacht, behandelen door De Waag of een andere zorgverlener passend bij zijn problematiek, te bepalen door de reclassering. De diagnostiek en behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie, of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
3. De veroordeelde verblijft bij Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na het ingaan van de proeftijd. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. De veroordeelde gebruikt geen harddrugs en geen softdrugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. De veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
6. De veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan beschermingsbewind en/of schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
7. De veroordeelde werkt mee aan het re-integratie traject van de gemeente Rotterdam “De Nieuw Kans” en dient een actieve inspanning te verrichten voor het verkrijgen en het behouden van een (traject gericht op) structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, groot 150 (honderdvijftig) dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. S.N. Abdoelkadir en D.Y.A. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 november 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk BBM, type 315 Auto kaliber 6.35 mm
en/of munitie in de zin van art. 1 onder 4°van de Wet wapen en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 2 kogelpatronen, kaliber 6.35, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 103 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en/of N-ethyl- MDA (N-ethyl-3,4 methyleendioxy amfetamine,MDEA),
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.