In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en een geluiddemper. De officier van justitie, mr. V.A.M.G. van de Bilt, eiste een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de procesorde en verwierp dit verweer.
De rechtbank beoordeelde vervolgens het bewijs en concludeerde dat de verdachte een pistool van het merk Beretta en een geluiddemper voorhanden had. De rechtbank sprak de verdachte partieel vrij van het voorhanden hebben van een ander vuurwapen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij hiervan op de hoogte was. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten strafbaar waren en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hefte ook de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, het risico dat vuurwapenbezit met zich meebrengt voor de samenleving en de noodzaak om streng op te treden tegen dergelijke misdragingen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte werden ook in overweging genomen, maar de rechtbank vond deze niet voldoende om een lichtere straf op te leggen.