ECLI:NL:RBROT:2019:10942

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
10.235369.18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit en verwerping van verweren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en een geluiddemper. De officier van justitie, mr. V.A.M.G. van de Bilt, eiste een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de procesorde en verwierp dit verweer.

De rechtbank beoordeelde vervolgens het bewijs en concludeerde dat de verdachte een pistool van het merk Beretta en een geluiddemper voorhanden had. De rechtbank sprak de verdachte partieel vrij van het voorhanden hebben van een ander vuurwapen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij hiervan op de hoogte was. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten strafbaar waren en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hefte ook de schorsing van de voorlopige hechtenis op.

De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, het risico dat vuurwapenbezit met zich meebrengt voor de samenleving en de noodzaak om streng op te treden tegen dergelijke misdragingen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte werden ook in overweging genomen, maar de rechtbank vond deze niet voldoende om een lichtere straf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10.235369.18
Datum uitspraak: 25 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2019.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Aangevoerd is dat de rechter-commissaris op grond van het proces-verbaal aanvraag doorzoeking in redelijkheid niet had mogen komen tot een beslissing tot doorzoeking van de woning van de verdachte. In dat proces-verbaal wordt verwezen naar bijlagen die geen deel uitmaken van onderhavig dossier.
Bij de onrechtmatige doorzoeking is schade toegebracht aan eigendommen van de verdachte en is de verdachte met geweld aangehouden. Dit is het nadeel dat hem is toegebracht, naast de schending van zijn huisrecht en privacy. De met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren hebben ernstig inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
4.2.
Beoordeling
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Voor deze sanctie is plaats indien opsporingsambtenaren of het openbaar ministerie een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aandiens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Hiervan is geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris op grond van het proces-verbaal [nummer proces-verbaal] een beslissing tot doorzoeking heeft kunnen afgeven, zodat in zoverre al geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv. De aanvraag tot doorzoeking van de woning van de verdachte is voorts gedaan in het kader van een onderzoek tegen een andere verdachte, zodat ook op grond daarvan geen sprake kan zijn van een vormverzuim in de zaak jegens de verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijsuitsluiting
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de uitkomsten van de doorzoeking van het bewijs moeten worden uitgesloten.
De rechtbank verwerpt ook dat verweer. Er is - zoals reeds vastgesteld - geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv in de strafzaak tegen de verdachte. Dit maakt dat de uitkomsten van de doorzoeking onverkort gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
5.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde - voor zover dit betreft het voorhanden hebben van het pistool van het merk Beretta en de geluiddemper - is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.3.
Partiële vrijspraak
5.3.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte samen met een ander het vuurwapen van het merk Steyr en munitie voorhanden heeft gehad.
5.3.2.
Beoordeling
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit blijkt dat de verdachte wetenschap had dat dat vuurwapen met munitie was verstopt in een houtstapel in de tuin van de verdachte. Het enkele feit dat het vuurwapen op het terrein van de verdachte lag is daarvoor onvoldoende. De houtstapel lag aan de openbare weg en was gemakkelijk toegankelijk voor een ieder. Bij gebrek aan ander bewijs zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken voor het voorhanden hebben van dit vuurwapen en munitie.
5.3.3.
Conclusie
De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen van het merk Steyr en munitie.
Bewezen is dat de verdachte een vuurwapen van het merk Beretta en een geluiddemper voorhanden heeft gehad.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 21 november 2018 te Dordrecht
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie
III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen
in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van
- een pistool van het merk Beretta type 950 B kaliber 6.35mm
en
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 3 van de Wet
wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een vuurwapen en een geluiddemper voorhanden gehad. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Het ongecontroleerde bezit hiervan is in strijd met de wet en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tevens levert het voorhanden hebben van dergelijke wapens een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen en goederen.
Het is algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met alle ernstige gevolgen voor anderen. Daarbij bestaat bovendien een groot risico dat onschuldige omstanders worden getroffen. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettend karakter daarvan dient daartegen daarom streng te worden opgetreden. De raadsman heeft gewezen op de oriëntatiepunten van het LOVS m.b.t. het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank is van oordeel dat die oriëntatiepunten in dit geval geen recht doen aan de ernst van de verweten gedraging, met name niet omdat de verdachte ook een bij het vuurwapen passende geluidsdemper aanwezig heeft gehad, hetgeen wijst op de intentie het vuurwapen heimelijk te gebruiken.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 februari 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Een deel van deze straf zal voorwaardelijk worden opgelegd, met als doel de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Dit is mede ingegeven door de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven geen afstand te hebben genomen van de motorclub die de aanleiding is geweest voor de doorzoeking. De rechtbank vindt het zorgelijk dat de verdachte banden blijft onderhouden met de leden van deze club, terwijl bekend is dat een aantal van hen verdacht worden van zeer ernstige strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Verdachte is door de raadkamer van de rechtbank in afwachting van de behandeling van zijn strafzaak geschorst uit de voorlopige hechtenis. Anders dan de raadkamer is de rechtbank evenwel van oordeel dat de aangevoerde persoonlijke belangen geen schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. De rechtbank zal derhalve bij dit eindvonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. W.H.J. Stemker Köster en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 november 2018 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
twee, althans een of meer wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie
III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten (een) vuurwapen(s)
in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van
- een pistool van het merk Steyr type M9 kaliber 9mm (9x19) en/of
- een pistool van het merk Beretta type 950 B kaliber 6.35mm
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4°van de Wet wapen en munitie, te
weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9mm (9x19)
en/of
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 3 van de Wet
wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad;