ECLI:NL:RBROT:2019:10891

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
10/750164-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne en omkoping medewerker douane in Rotterdam

Op 8 oktober 2019 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van 150 kilogram cocaïne in Nederland. De zaak, die bekendstaat als het onderzoek Bulverde, betrof voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, waarbij ook andere verdachten betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk deze hoeveelheid cocaïne het land had binnengebracht. De verdachte had een actieve rol gespeeld in de coördinatie van de invoer, waarbij hij medeverdachten had ingeschakeld en afspraken had gemaakt over de uitvoering van de transporten. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, gericht op het voorbereiden van de invoer van cocaïne.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van omkoping van een medewerker van de douane. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, de medewerker had omgekocht door hem geldbedragen te beloven in ruil voor vertrouwelijke informatie. Dit werd als een ernstige schending van de integriteit van de douane beschouwd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar op, waarbij ook de verbeurdverklaring van een in beslag genomen telefoon werd bevolen. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de impact van de cocaïnehandel op de samenleving en de rol van de verdachte in deze criminele activiteiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750164-18
Datum uitspraak: 8 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, tegen de verdachte:
[naam verdachte 1],
geboren te [plaats] op [datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
raadsman mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 9 september 2019 en 10 september 2019.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 5)
Het onder 5 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Inleiding
Het dossier Bulverde is het resultaat van een opsporingsonderzoek dat was gericht op een aantal verdachten dat zich bezig zou houden met de (inter)nationale handel in harddrugs, meer specifiek de invoer hiervan in Nederland. Het dossier is opgebouwd uit diverse zaaksdossiers die steeds zien op een ander drugstransport dan wel een ander strafbaar feit. In de diverse zaaksdossiers zijn verschillende telefoonnummers van de verdachten naar voren gekomen. Ten behoeve van de begrijpelijkheid van de hierna volgende bewijsoverwegingen zal de rechtbank in de eerste plaats de identiteit van de verschillende verdachten aan de orde stellen en hun telefoonnummer en/of bijnaam aan hen koppelen.
4.3.
Identificatie
Ten aanzien van alle verdachten geldt dat de politie een proces-verbaal heeft opgemaakt met bijlagen, op basis waarvan de politie telkens tot de slotsom komt dat bepaalde telefoonnummers en bijnamen zijn te koppelen aan één van de verdachten. De rechtbank heeft naast deze processen-verbaal nog een aantal andere bewijsmiddelen aangetroffen in het dossier die de al gemaakte koppeling tussen de verdachten en telefoonnummers dan wel bijnamen versterkt. Op grond van die bewijsmiddelen tezamen komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen.
[verdachte 1]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij de verdachte [verdachte 1]. De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is “ [bijnaam 1] ” en/of “ [bijnaam 2] ”.
[verdachte 2]
De telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij de medeverdachte [verdachte 2]. De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is “ [bijnaam 3] ”.
[verdachte 3]
De telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij de medeverdachte [verdachte 3]. De bijnamen die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is “ [bijnaam 4] ” en, wanneer het ging om [verdachte 3] in combinatie met [verdachte 4], “ [bijnamen] ”.
[verdachte 4]
De telefoonnummers [telefoonnummer 6] , [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij de medeverdachte [verdachte 4]. De bijnamen die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is “ [bijnaam 5] ” en, wanneer het ging om [verdachte 4] in combinatie met [verdachte 3], “ [bijnamen] ”.
[verdachte 5]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 9] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij de medeverdachte [verdachte 5]. Hij wordt ook wel genoemd “ [bijnaam 6] ” en/of “ [bijnaam 7] ”. De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is “ [bijnaam 8] ”.
[verdachte 6]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 10] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij de medeverdachte [verdachte 6]. De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is “ [bijnaam 9] ”.
[verdachte 7]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 11] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij de medeverdachte [verdachte 7]. De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is “ [bijnaam 10] ”.
4.4.
Systeem Portbase
In het opsporingsonderzoek Bulverde wordt veelvuldig gesproken over het systeem Portbase en de daarbij noodzakelijke pin voor het vrijgeven van een container. Ten behoeve van de begrijpelijkheid van onderstaande overwegingen en bewijsmiddelen zal de rechtbank hieronder kort samengevat weergeven wat het systeem Portbase inhoudt.
Het systeem Portbase is een systeem waarin de gegevens zijn verwerkt van APM terminals.
Hierin wordt onder andere het containernummer en de pin opgeslagen. Een pin is een uniek nummer waarmee een specifieke container kan worden opgehaald. Deze pin wordt door de rederij bij vrijgave van de container verstrekt aan de opdrachtgever, die de pin in combinatie met het containernummer op haar beurt doorgeeft aan de vervoerder.
De vervoerder doet een voormelding voor het afhalen van de container in het programma Portbase. Binnen Portbase staat de vervoerder geregistreerd onder een eigen nummer (Trucking Company ID). De vervoerder dient in Portbase vervolgens het containernummer en de bijbehorende pin in te voeren. Het Trucking Company ID is afgegeven op naam van het bedrijf, niet op de persoon. Het programma Portbase controleert of het containernummer en de pin een match zijn en controleert tevens of de container vrijgegeven mag worden.
4.5.
Zaaksdossier 1 (feiten 1 en 2)
4.5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 omdat hij een geringe rol heeft gespeeld bij de invoer. Daarnaast is sprake van een absoluut ondeugdelijke poging voor wat betreft de (verlengde) invoer omdat de container op het tijdstip van afhalen door [verdachte 7] al onder controle van de Douane stond. Ten aanzien van de voorbereidingshandelingen stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet kan worden gesteld dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht.
4.5.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 15 mei 2018 is in de haven van Rotterdam een schip aangekomen met daarop onder meer een container met het nummer [container] (hierna: de container) die geladen was met ananassen. Het schip is met de lading vertrokken vanuit Coco Solo (Panama) op 25 april 2018 en had als eindbestemming Rotterdam. Op 15 mei 2018 heeft de douane met behulp van narcoticaspeurhonden een controle uitgevoerd aan voornoemde container. Na een positieve reactie van de speurhonden en verder onderzoek werd bij een pallet met ananassen een afwijking gezien. In deze pallet werden in totaal 25 dozen aangetroffen. In elke doos zaten zes pakketten met verdovende middelen. Het totale netto gewicht van de pakketten bedroeg 150 kilogram. Ten behoeve van analyse werden 15 monsters genomen die werden aangeboden aan het Douanelaboratorium. Uit het rapport van het Douane laboratorium, gedateerd 28 mei 2018, bleek dat alle monsters cocaïne bevatten. De cocaïne is in beslag genomen.
Voorts blijkt uit het dossier dat door [bedrijf 1] op 15 mei 2018 in Portbase een voormelding is gedaan om de container met nummer [-] af te halen. In totaal zijn 7 pogingen gedaan tussen 03.45 uur en 07.45 uur om de container af te halen. Ook werd nog één poging ondernomen onder het Trucking Company ID dat is gekoppeld aan het [bedrijf 2]. Na contact met de eigenaar van de container is gebleken dat deze aan geen van die twee vervoersbedrijven de opdracht had gegeven om de container op te halen. Uit bewakingsbeelden van APM Terminals is gebleken dat een vrachtwagen van [bedrijf 1] op 15 mei 2018 tussen 04.00 uur en 07.00 uur op het parkeerterrein voor APM Terminals gestaan heeft en zonder te hebben geladen vertrekt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden verklaard dat [verdachte 1] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of voorbereidingshandelingen heeft verricht hiertoe.
Hoewel de verdediging stelt dat [verdachte 1] een geringe rol heeft gespeeld bij de invoer, valt uit de bewijsmiddelen af te leiden dat de verdachte door een of meerdere onbekend gebleven medeverdachten is benaderd om handelingen te verrichten die zien op de invoer van de partij cocaïne. [Verdachte 1] heeft ook ter terechtzitting verklaard dat hij is benaderd door een onbekende met het verzoek om op 15 mei 2018 een lading uit een container te halen. Hij is er daarbij van uitgegaan dat deze lading bestond uit 120 kilogram verdovende middelen. Vervolgens heeft hij zelf medeverdachten benaderd om diverse hand- en spandiensten hiervoor te verrichten. Zo blijkt uit een tapgesprek van 14 mei 2018 dat [verdachte 1] belt naar [verdachte 2] met de mededeling dat hij een spoedtransport nodig heeft voor diezelfde nacht in Rotterdam. Hij vraagt aan [verdachte 2] of hij iemand kan regelen die paraat kan staan. [verdachte 2] belt niet veel later terug naar [verdachte 1] en geeft aan dat hij iemand heeft gevonden. Dit blijkt [verdachte 7] te zijn. In een later tapgesprek op 14 mei 2018 meldt [verdachte 1] aan [verdachte 2] dat voor [verdachte 7] een telefoontje moet worden geregeld, een zogenaamd “N dingetje” zodat er contact met hem kan worden gehouden en dat de boot om 03.00 uur aankomt op AP2.
Op de terechtzitting heeft [verdachte 1] ook beaamd een pgp-telefoon – die doorgaans worden gebruikt voor geheime communicatie – te hebben geregeld voor [verdachte 7]. [verdachte 7] verklaart tijdens zijn verhoor dat hij een opdracht heeft gekregen voor een transport op 15 mei 2018 voor APM terminals, voor een boot die om 03.00 uur zou aankomen. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte 7] één van de drie bestuurders is van [bedrijf 1]. Voorts blijkt uit de tapgesprekken dat [verdachte 1] aan [verdachte 7] vraagt of hij zorg kan dragen voor een heftruck en een loods voor het desbetreffende transport van 15 mei 2018. Daarnaast zijn er tapgesprekken waarin [verdachte 1] met [verdachte 2] afspraken maakt over de verdeling van de eventuele opbrengst van het transport. Daaruit blijkt voorts dat [verdachte 1] degene is die prijsafspraken heeft gemaakt met de “opdrachtgever”. Ook houdt [verdachte 7] [verdachte 1] op de hoogte van het transport van 15 mei 2018 en van het feit dat de container geblokkeerd blijft staan.
De rechtbank is van oordeel dat uit het vorengaande en uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte 1] een actieve en coördinerende rol heeft gehad om de inhoud van de container veilig te stellen en de invoer van de cocaïne te faciliteren. Met de door hem verrichte handelingen heeft [verdachte 1] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de illegale lading in de container bestond uit een grote hoeveelheid cocaïne, zoals in dit geval ook is gebleken. [verdachte 1] heeft aldus opzet gehad op het plegen van het ten laste gelegde. De omstandigheid dat die cocaïne op enig moment door de douane in beslag genomen was, doet daar blijkens vaste jurisprudentie niet aan af.
Gelet op de handelingen die [verdachte 1] heeft verricht is de rechtbank van oordeel dat hij een zodanige bijdrage aan het geheel heeft geleverd dat moet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 7] en de onbekende opdrachtgever, die gericht was op het voorbereiden van en verrichten van uitvoeringshandelingen voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne.
4.5.3.
Conclusie
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.6.
Zaaksdossier 2 (feit 3)
4.6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat hij geen voorbereidingshandelingen heeft verricht om cocaïne binnen Nederland te brengen en geen opzet heeft gehad op het voorbereiden van die invoer. Zijn opzet was gericht op het helpen van [verdachte 2]. Daarnaast staat niet vast dat dit transport daadwerkelijk heeft bestaan.
4.6.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Uit tapgesprekken blijkt dat [verdachte 3] en [verdachte 4] ervan uitgaan dat op 8 juli 2018 een schip met een grote lading binnenkomt uit Brazilië met containers met (onder meer) verdovende middelen. Er wordt gesproken over 500 dan wel 800 kilogram. [verdachte 3] en [verdachte 4] hebben de gegevens van deze lading geconcretiseerd door de gegevens van het schip en het vaarschema te achterhalen. Bij een huiszoeking bij [verdachte 3] wordt het vaarschema van het schip [naam schip] aangetroffen, met als aankomstdatum 8 juli 2018 op Uniport in Rotterdam. Later is deze aankomstdatum gewijzigd naar 9 juli 2018.
Op basis van voornoemde gegevens zijn [verdachte 3] en [verdachte 4] het transport van de lading verder gaan organiseren. Zij bespreken dat ze moeten weten of ‘het’ (de rechtbank begrijpt hieruit: het gedeelte van de lading waarin zij geïnteresseerd zijn) ingebouwd is of met tassen, want de tassen kunnen er direct uit worden gehaald en verder worden gebracht. Zij hebben verder [verdachte 5] benaderd voor het regelen van een chauffeur en een loods. [verdachte 5] voorziet hen ook van kennis met betrekking tot de scanapparatuur op de diverse terminals. Ook zijn zij druk bezig met het regelen van iemand die een pin kan verstrekken, zodat de desbetreffende container kan worden vrijgegeven. Het lijkt erop dat zij problemen hebben met hun vaste “pinman”. In de taps van 3 juli 2018 hebben [verdachte 3] en [verdachte 4] het over een afspraak bij “[naam]”. Bij een observatie op die dag worden [verdachte 3], [verdachte 4] en [verdachte 5] gezien bij restaurant “[naam]”. Dit is vijf dagen voor de oorspronkelijke aankomstdatum van de container. Na de ontmoeting wordt door [verdachte 3] en [verdachte 4] druk verder overleg gepleegd. Tevens bespreken [verdachte 3] en [verdachte 4] de verdeling van de eventuele opbrengst van de lading, waarbij duidelijk wordt dat er een opbrengst van twee ton wordt verwacht, en dat de verschillende betrokkenen delen in de opbrengst, dan wel een percentage in de opbrengst willen hebben.
Verder blijkt dat [verdachte 1] en [verdachte 2] eveneens zijn benaderd voor het transport van 8 juli 2018. Zij vernemen de plannen van [verdachte 3] en [verdachte 4] en begrijpen dat “ [bijnamen] ” moeite hebben met het vinden van een pinman. [verdachte 1] en [verdachte 2] proberen vervolgens ook een pinman te regelen voor de desbetreffende lading. In een tapgesprek zegt [verdachte 1] tegen [verdachte 2]: “de 8e weten we sowieso hoe het zit”. Daarnaast heeft [verdachte 1] [verdachte 3] benaderd met de mededeling dat hij een optie heeft voor 8 juli 2018. [verdachte 3] zegt tegen [verdachte 4] dat dit hun lading was. Ook ontvangt [verdachte 4] via zijn Encro-telefoon berichten van [verdachte 1].
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden verklaard dat [verdachte 1] samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht om het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne mogelijk te maken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de logistiek rond de invoer van verboden verdovende middelen complex is en daarbij meestal meerdere personen betrokken zijn.
Alle individuele handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht gericht te zijn op dat doel, te weten het met opzet binnen het grondgebied van Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen.
In de onderhavige zaak is daarvan onder andere sprake bij het regelen van iemand die een pincode kan verstrekken die noodzakelijk is voor het vrijgeven van de container.
Uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien wordt duidelijk dat de discussie over 500 of 800 ziet op kilogrammen cocaïne, mede gelet op de omstandigheid dat er blijkbaar veel geld verdiend kan worden met de transactie en gelet op de omstandigheid dat de medeverdachten zich afvragen of het gedeelte van de lading waarin zij interesse hebben is ingebouwd of in tassen zit.
Het is verder een ervaringsregel dat een aantal Zuid-Amerikaanse landen behoort tot de belangrijkste producenten van cocaïne. Evenzeer is het een feit van algemene bekendheid dat bij smokkel van dergelijke partijen cocaïne de cocaïne vaak wordt verstopt in/onder een deklading in een container (al dan niet in tassen) of wordt ingebouwd in de (legale) lading van die container, waarna de container door middel van containerschepen vanuit Zuid-Amerika naar Europa wordt verscheept.
De verdachten hebben, gezien hun uitlatingen, ten tijde van het plegen van hun gedragingen allen in de veronderstelling verkeerd dat op 8 juli 2018 een schip met containers zou aankomen in Rotterdam en dat zich in de lading van een of meer van die containers een grote hoeveelheid cocaïne zou bevinden. Hun gedragingen om die lading te verkrijgen waren er dus onmiskenbaar op gericht die hoeveelheid cocaïne opzettelijk binnen Nederland te brengen.
Het feit dat uiteindelijk geen containers met cocaïne daadwerkelijk zijn uitgehaald door de verdachten of door hen zijn aangetroffen, maakt niet dat dan geen sprake meer is van strafbare voorbereidingshandelingen. De in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken geven, in onderling verband en samenhang bezien, ook ten aanzien van deze partij blijk van een wijze van handelen van de verdachte en de medeverdachten, die sterke overeenkomsten vertoont met die waarvan in zaaksdossier 1 is gebleken en waarin op vergelijkbare wijze is getracht om de in dat dossier bedoelde partij cocaïne in te voeren.
Hoewel het zo lijkt dat de verdachten [verdachte 3], [verdachte 4] en [verdachte 5] enerzijds en [verdachte 1] en [verdachte 2] anderzijds op enig moment afzonderlijk van elkaar hebben gehandeld, blijkt uit de taps dat zij op belangrijke onderdelen wel degelijk met elkaar overleg hebben gevoerd over de lading van 8 juli 2018, zoals over het verkrijgen van een pin. Gelet op de handelingen die [verdachte 1] hiertoe heeft verricht is de rechtbank van oordeel dat hij een zodanige bijdrage aan het geheel heeft geleverd dat moet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, die gericht was op het voorbereiden van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne.
4.6.3.
Conclusie
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.7.
Zaakdossier 3 (feit 4)
4.7.1.
Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij ontkent [verdachte 6] te hebben omgekocht.
4.7.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Zoals hiervoor reeds is vermeld, is het telefoonnummer [telefoonnummer 10] in de bewezen verklaarde periode in gebruik bij de medeverdachte [verdachte 6]. Dit telefoonnummer wordt in een tapgesprek tussen [verdachte 3] en [verdachte 4] genoemd. Verder spreken zij over een "ventje” dat hen zou voorzien van een pin om containers vrij te geven.
Blijkens de bewijsmiddelen is [verdachte 6] het door [verdachte 3] en [verdachte 4] genoemde ventje. Uit de historische gegevens van de telefoon van [verdachte 6] blijkt dat diverse keren telefonisch contact is geweest tussen [verdachte 6] en de zoon van [verdachte 4]. Ook is [verdachte 6] gebeld door [verdachte 3] en is er sms- en telefonisch contact geweest tussen [verdachte 4] en [verdachte 6]. Voor de rechtbank staat het dan ook vast dat [verdachte 6], [verdachte 3] en [verdachte 4] elkaar - in tegenstelling tot wat [verdachte 6] stelt - kenden en elkaar hebben gesproken.
In een tapgesprek tussen [verdachte 3] en [verdachte 4] wordt erover gesproken dat [verdachte 6] vooruit wordt betaald en dat hij al “vier kop” betaald heeft gekregen. Een kop is straattaal voor € 1.000,-. Ook geven zij aan dat [verdachte 1] foto’s met baknummers heeft genomen en dat [verdachte 6] moet nakijken of die bakken al binnen zijn gekomen en of die geselecteerd stonden en dat vier nummers moeten worden doorgegeven aan [verdachte 1]. Uit een tapgesprek tussen [verdachte 1] en [verdachte 3] blijkt dat [verdachte 3] aan [verdachte 6] heeft gevraagd of hij aan een pin met betrekking tot een bepaald bedrijf kan komen en dat [verdachte 6] hierop heeft geantwoord dat hij overal voor kan zorgen, zolang ze maar snel genoeg zijn om hem weg te halen en later weer terug te brengen. Verder heeft [verdachte 3] informatie van [verdachte 6] gekregen over controles en geeft [verdachte 3] aan dat hij en [verdachte 4] hebben berekend dat als “de bananen” binnen komen, ze er 400 kop per persoon aan overhouden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden verklaard dat [verdachte 1] samen met anderen [verdachte 6] heeft omgekocht.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte 1], [verdachte 3] en [verdachte 4] met elkaar contact hebben gehad over het verkrijgen van een pin en andere vertrouwelijke informatie via [verdachte 6] en dat zij [verdachte 6] voordien al minimaal € 4.000,- hadden betaald. De rol van [verdachte 1] heeft in ieder geval bestaan uit het verstrekken van gegevens die [verdachte 6] vervolgens moest checken.
Op grond van het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, die gericht was op het omkopen van [verdachte 6], in ruil voor de gevraagde informatie.
4.7.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.8.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram,
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam
en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijkvervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van 150 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderengelegenheid en middelen en inlichtingen
tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit,
is verdachte en (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en via e-mail contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken
gemaakt over het opslaan en uithalen en vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en
- een telefoon en geld verstrekt en/of ontvangen, en
- een loods in Spijkenisse en een heftruck geregeld, en
- een chauffeur met een vrachtwagen geregeld om die container van de
APM-terminal op te halen en vervolgens te vervoeren naar die loods in
Spijkenisse, en
- een onrechtmatig verkregen pin verstrekt (gekregen) en (vervolgens) die
pin aan een chauffeur/mededader doorgegeven, waarna deze heeft getracht om
die container met die onrechtmatig verkregen pin van de APM-terminal af te
halen;
3.
hij in de periode van 24 juni 2018 tot en met 10 juli 2018 te
Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Rhoon en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of
elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
brengen van een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen inlichtingen
tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en informatie uitgewisseld over het uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en
- het vertrek en de aankomst van het schip met daarop de container met daarin
die cocaïne geraadpleegd via internet, en
- afspraken gemaakt, althans besprekingen gehad, over het betalen van geld aan
mededader(s) en het verkrijgen van een pin om de container te kunnen
ophalen van de terminal;
4.
Hij in de periode van 1 april 2018 tot
en met 10 juli 2018 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Schiedam en/of
Spijkenisse en/of Rhoon en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen, aan [verdachte 6], die, anders dan als ambtenaar,
namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [naam bedrijf],
naar aanleiding van hetgeen die [verdachte 6] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan
of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (aan) die [verdachte 6] een of meer
gift(en) of belofte(n), namelijk één of meer contante geldbedragen heeft
gegeven en beloofd, waardoor hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen
dat die [verdachte 6] handelde in strijd met zijn plicht.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
5.
hij op 10 juli 2018 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3
van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Scorpion,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
2. medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3. medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
4. medeplegen van aan een ander dan een ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan en/of nagelaten, een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn dienstbetrekking iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd;
5. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen op 15 mei 2018 via de Rotterdamse haven 150 kilogram cocaïne in Nederland ingevoerd en voorbereidingshandelingen verricht ten aanzien van dit transport. Dergelijke voorbereidingshandelingen heeft hij samen met anderen ook verricht ten aanzien van een ander transport, met de vermoedelijke aankomstdatum van 8 juli 2018, waarbij een nog veel grotere partij cocaïne werd verwacht. Door de invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen.
Voor het importeren van de grote hoeveelheden cocaïne was de rol van de verdachte als manager bij een haven gerelateerd bedrijf van groot belang. Hij beschikte over kennis en kunde die hij heeft ingezet voor zijn criminele activiteiten. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij van zijn functie misbruik heeft gemaakt. Hij weet als geen ander hoe misbruik van goederenverkeer het havenbedrijf als geheel raakt.
Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de internationale drugshandel. Cocaïne is een voor de gezondheid zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheden waren zeer groot, zodat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het is algemeen bekend dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. Hierdoor wordt echter niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit in het bijzonder bij grensoverschrijdende handel in de invoer- en uitvoerlanden vaak gepaard gaat met vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was uitsluitend uit op eigen financieel gewin.
Voorts weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij bij twee verschillende transporten betrokken is geweest en dus meerdere keren de beslissing heeft genomen om hieraan mee te werken. Zelfs de arrestatie van [verdachte 7] gaf hem op dat moment geen aanleiding te stoppen met zijn strafbare handelingen. Uiteindelijk is door het ingrijpen van de politie hieraan een einde gekomen en niet doordat de verdachte uit zichzelf hiervan afstand had genomen.
De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan omkoping van een medewerker van [naam bedrijf]. Door hem de belofte en betaling van aanzienlijke geldbedragen te doen, gaf deze medewerker informatie door die niet openbaar te raadplegen was. Bij het bepalen van de op te leggen straf, heeft de rechtbank met name gekeken naar het doel van de omkoping, te weten het faciliteren van de invoer van grote hoeveelheden harddrugs. Dit geeft de omkoping een nog zwaardere lading.
Daarnaast heeft de verdachte een automatisch vuurwapen voorhanden gehad. Vuurwapens worden steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige misdrijven, hetgeen het gevoel van onveiligheid binnen de samenleving doet toenemen. Daarnaast brengt de ongecontroleerde aanwezigheid van vuurwapens in de samenleving een onaanvaardbaar risico mee voor de veiligheid van personen en dat geldt te meer als het om een automatisch vuurwapen gaat. Tegen het illegaal bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak bieden voor het bepalen van de hoogte van de straf weinig houvast; de invoer van dit soort grote hoeveelheden cocaïne komt daar niet in voor, evenmin de combinatie daarvan met omkoping en wapenbezit. De rechtbank heeft dan ook vooral gelet op uitspraken in soortgelijke zaken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoon, te weten een BlackBerry.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen telefoon zal worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan en voorbereid.

9..Verzoek om opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt bij uitspraak opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
9.2.
Beoordeling
De verdachte is op 10 juli 2018 aangehouden en in verzekering gesteld. Daarna is hij in bewaring gesteld en is de gevangenhouding bevolen. Met ingang van 28 februari 2019 is zijn voorlopige hechtenis geschorst onder voorwaarden.
De rechtbank acht het, anders dan de officier van justitie, in de gegeven omstandigheden niet opportuun dat de verdachte, zolang dit vonnis nog niet onherroepelijk is, opnieuw gedetineerd wordt. Het verzoek van de officier van justitie daartoe wordt afgewezen en het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 328ter van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart de inbeslaggenomen blackberry verbeurd;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. J. Fransen en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam
en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van 150 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen, en /of
- een loods in Spijkenisse en/of een heftruck geregeld, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen geregeld om die container van de
APM-terminal op te halen en vervolgens te vervoeren naar die loods in
Spijkenisse, en/of
- een onrechtmatig verkregen pin verstrekt (gekregen) en/of (vervolgens) die
pin aan een chauffeur/mededader doorgegeven, waarna deze heeft getracht om
die container met die onrechtmatig verkregen pin van de APH-terminal af te
halen;
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2018 tot en met 10 juli 2018 te
Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Rhoon en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of
elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van 800 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- het vertrek en de aankomst van het schip met daarop de container met daarin
die cocaïne geraadpleegd via internet, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen benaderd/geregeld voor het verdere
transport van die container, en/of
- een loods geregeld, en/of
- afspraken gemaakt, althans besprekingen gehad, over het betalen van geld aan
mededader(s) en/of het verkrijgen van een pin om de container te kunnen
ophalen van de terminal;
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
4.
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot
en met 10 juli 2018 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Schiedam en/of
Spijkenisse en/of Rhoon en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, aan [verdachte 6], die, anders dan als ambtenaar,
namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [naam bedrijf],
naar aanleiding van hetgeen die [verdachte 6] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan
of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (aan) die [verdachte 6] een of meer
gift(en) of belofte(n), namelijk één of meer contante geldbedragen heeft
gegeven en/of beloofd, waardoor hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen
dat die [verdachte 6] handelde in strijd met zijn plicht;
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 10 juli 2018 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3
van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Scorpion,
voorhanden heeft gehad
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie.
[BIJLAGE BEWIJSMIDDELEN]