4.8.Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram,
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam
en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijkvervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van 150 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderengelegenheid en middelen en inlichtingen
tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit,
is verdachte en (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en via e-mail contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken
gemaakt over het opslaan en uithalen en vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en
- een telefoon en geld verstrekt en/of ontvangen, en
- een loods in Spijkenisse en een heftruck geregeld, en
- een chauffeur met een vrachtwagen geregeld om die container van de
APM-terminal op te halen en vervolgens te vervoeren naar die loods in
Spijkenisse, en
- een onrechtmatig verkregen pin verstrekt (gekregen) en (vervolgens) die
pin aan een chauffeur/mededader doorgegeven, waarna deze heeft getracht om
die container met die onrechtmatig verkregen pin van de APM-terminal af te
halen;
3.
hij in de periode van 24 juni 2018 tot en met 10 juli 2018 te
Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Rhoon en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of
elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
brengen van een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen inlichtingen
tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en informatie uitgewisseld over het uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en
- het vertrek en de aankomst van het schip met daarop de container met daarin
die cocaïne geraadpleegd via internet, en
- afspraken gemaakt, althans besprekingen gehad, over het betalen van geld aan
mededader(s) en het verkrijgen van een pin om de container te kunnen
ophalen van de terminal;
4.
Hij in de periode van 1 april 2018 tot
en met 10 juli 2018 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Schiedam en/of
Spijkenisse en/of Rhoon en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen, aan [verdachte 6], die, anders dan als ambtenaar,
namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [naam bedrijf],
naar aanleiding van hetgeen die [verdachte 6] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan
of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (aan) die [verdachte 6] een of meer
gift(en) of belofte(n), namelijk één of meer contante geldbedragen heeft
gegeven en beloofd, waardoor hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen
dat die [verdachte 6] handelde in strijd met zijn plicht.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
5.
hij op 10 juli 2018 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3
van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Scorpion,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.