In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eiseres], had de huurovereenkomst met de huurder, aangeduid als [gedaagde], buitengerechtelijk ontbonden vanwege een burgemeesterssluiting die was opgelegd in verband met de aangetroffen hennepteelt en harddrugs in de woning van de huurder. De huurovereenkomst was op 29 april 2013 gesloten, maar de verhuurder had op 7 augustus 2019 de huurovereenkomst ontbonden na een bestuurlijke sluiting van de woning door de burgemeester van Maassluis op 6 augustus 2019. De huurder had geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om de huurovereenkomst zelf op te zeggen en had ook geen zienswijze gegeven op de sluiting.
De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder bevoegd was om de huurovereenkomst te ontbinden op basis van artikel 7:231 lid 2 BW, gezien de ernstige overtredingen van de Opiumwet door de huurder. De rechter stelde vast dat de huurder zich niet aan de voorwaarden van de huurovereenkomst had gehouden, die een verbod op het kweken van hennep en andere strafbare activiteiten inhielden. De kantonrechter oordeelde dat de huurder geen recht of titel had om in de woning te verblijven en dat er spoedeisend belang was bij de ontruiming van de woning.
De vordering van de verhuurder om de huurder te veroordelen tot ontruiming van de woning werd toegewezen, met een termijn van twee weken na betekening van het vonnis. De huurder werd ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.H. Poiesz en is uitvoerbaar bij voorraad.