ECLI:NL:RBROT:2019:10879

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
C/10/582675 / KG ZA 19-976 (voorlopige voorziening) C/10/582673 / FA RK 19-8275 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot verlenging van een huisverbod en de redelijke toepassing daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat was opgelegd aan de verzoeker, de burgemeester van de gemeente Capelle aan den IJssel. Het huisverbod was opgelegd op 13 september 2019 en verlengd op 23 september 2019. De verzoeker stelde dat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van een gevaar, terwijl de voorzieningenrechter oordeelde dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van de achterblijfster een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde. De rechtbank overwoog dat het incident op 12 september 2019, waarbij een mes was betrokken, en het verleden van geweld tussen verzoeker en de achterblijfster, voldoende grond vormden voor de oplegging van het huisverbod. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om voorlopige voorziening af, waarbij ook de verzoeken om proceskostenveroordeling werden afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de bevoegdheid tot verlenging van het huisverbod op basis van de Wet tijdelijk huisverbod gerechtvaardigd was, gezien het feit dat er nog geen hulpverlening was opgestart en het gevaar nog steeds aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker niet onvoldoende waren meegewogen en dat de beslissing van de burgemeester om het huisverbod te verlengen in redelijkheid was genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/582675 / KG ZA 19-976 (voorlopige voorziening)
C/10/582673 / FA RK 19-8275 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 september 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

wonende te [adres verzoeker] ,
nu verblijvende in opvanglocatie Vaasahof te Rotterdam,
gemachtigde mr. J. de Back.
en

de burgemeester van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,

gemachtigde [naam 1] ,
in welke zaken belanghebbende is:
[naam achterblijfster] ,
wonende te [adres achterblijfster] ,
hierna achterblijfster.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 13 september 2019 heeft verweerder een huisverbod op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd aan verzoeker.
Bij besluit van 23 september 2019 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 11 oktober 2019.
Bij brief van 25 september 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019. Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde;
 [naam 2] namens Veilig Thuis;
[naam 3] namens politie Capelle aan den IJssel.

Beslissing

 verklaart de beroepen ongegrond,
 wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af,
 wijst de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

Overwegingen

De verzoeken om een voorlopige voorziening strekken ertoe de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten te schorsen en verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken en nog zal maken in verband met de behandeling van de verzoeken.
De beroepen strekt ertoe de bestreden besluiten te vernietigen en verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken en nog zal maken in verband met de behandeling van de beroepen.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen op de beroepen.
Het besluit van 13 september 2019
Verweerder heeft aan dit bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van achterblijfster.
Verzoeker stelt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat sprake was van het bestaan van het gevaar. Zo daar al sprake van zou zijn dan is het onterecht dat verzoeker de woning moest verlaten, aangezien achterblijfster degene was die ten tijde van het incident teveel had gedronken en de agressor was, aldus verzoeker.
De voorzieningenrechter overweegt dat vaststaat dat sprake is geweest van een incident tussen verzoeker en achterblijfster op donderdagavond 12 september 2019. Verzoeker en achterblijfster verklaren over en weer dat de ander daarbij een mes bij zich had en daarmee dreigde. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een incident waarbij een mes getrokken wordt, ernstig is, ongeacht wie het mes dan bij zich heeft. Daarbij komt dat sprake was van drankgebruik ten tijde van het incident. Gelet hierop, in combinatie met het feit dat het verleden van verzoeker en achterblijfster zich kenmerkt door geweldsincidenten over en weer, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake was van het bestaan van het gevaar. Verweerder was daarom bevoegd om over te gaan tot oplegging van een huisverbod.
Verweerder heeft, gezien de risicotaxatie van CVD Rotterdam (van 13 september 2019, 07.04) en hetgeen in de processen-verbaal van politie is opgenomen, in redelijkheid gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid. Verweerder heeft niet het betoog van verzoeker gevolgd dat mevrouw de agressor was en dus zij en niet hij een huisverbod zou moeten krijgen. Dit leidt niet tot de conclusie dat verweerder de belangen van verzoeker onvoldoende heeft meegewogen. Er is op 12 september 2019 sprake geweest van een gevaarlijk incident waarover volstrekt tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd door verzoeker en door achterblijfster. Verzoeker heeft kort na het incident met zoveel woorden bij verweerder aangegeven dat hij zich niet zou verzetten tegen een tot hem gericht huisverbod. Verweerder heeft hem verblijf aangeboden, maar dat heeft verzoeker geweigerd. Verzoeker heeft direct na het huisverbod onderkomen gevonden in een hotel.
Het besluit van 23 september 2019
Bij dit bestreden besluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijfster nog steeds gevaar oplevert voor de veiligheid van achterblijfster. Er heeft namelijk nog geen partnergesprek plaatsgevonden en er zijn nog geen veiligheidsafspraken gemaakt.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth een huisverbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Verzoeker stelt dat bij het nemen van dit besluit ten onrechte niet is beoordeeld of nog sprake was van dreiging van gevaar. Er was op dat moment geen sprake meer van gevaar, nu de eerste periode van tien dagen huisverbod voor voldoende afkoeling in de situatie heeft gezorgd. Daarom was verlenging van het eerste bestreden besluit niet noodzakelijk, aldus verzoeker.
Uit vaste rechtspraak volgt dat het feit dat hulpverlening nog niet is gestart een indicatie is dat het gevaar nog bestaat. Van belang is of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken (vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummers ECLI:NL:RVS:2018:3052 en ECLI:NL:RVS:2019:44). Ten tijde van het nemen van het besluit van 23 september 2019 had nog geen partnergesprek plaatsgevonden en daar was ook nog geen datum voor gepland. Hulpverlening was nog niet op gang gekomen. Ondanks dat er tien dagen waren verstreken sinds de oplegging van het huisverbod, was het gevaar dus nog niet geweken. Daarom was verweerder bevoegd tot verlenging van het huisverbod.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter weegt daarbij mee dat verzoeker het huisverbod heeft overtreden. Het betoog van verzoeker dat verlenging van het huisverbod onterecht was omdat hij geen vervangende woonruimte (meer) had en het voor achterblijfster makkelijker is om vervangende woonruimte te vinden omdat zij tijdelijk naar een vriendin kan, faalt. Verzoeker heeft inmiddels, na eerdere afwijzing, vervangende woonruimte aan de Vaasahof geaccepteerd en daar kan hij ook gedurende de verlenging van het huisverbod terecht. Deze vervangende woonruimte is afgestemd op de gevorderde leeftijd van verzoeker. De voorzieningenrechter merkt op dat het wel van belang is dat achterblijfster en verzoeker beiden hun medewerking verlenen aan een spoedige planning van het partnergesprek.
De voorzieningenrechter ziet nu geen aanleiding om met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Wth het huisverbod op te heffen. De omstandigheden zijn daarvoor nog niet in gunstige zin gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van de verlenging van het huisverbod. Ter zitting bleek andermaal dat verzoeker en achterblijfster een verschillend doel voor ogen hebben met het nog te plannen partnergesprek. Verzoeker wenst daarin namelijk voortzetting van de relatie te bespreken, terwijl Veilig Thuis van achterblijfster heeft begrepen dat zij de relatie wil beëindigen en het gesprek juist wil benutten om dit in goed overleg te doen. Veilig Thuis heeft verder ter zitting aangegeven dat het escalatierisico hoog is omdat partijen verschillende dingen wensen ten opzichte van de toekomst, er alcohol in het spel is en er een verleden is van geweldsincidenten over een weer. Gezien de meldingen in het verleden en hoe verzoeker met het huisverbod is omgegaan (namelijk overtreding van het contactverbod), ziet de voorzieningenrechter het gevaar onverminderd aanwezig.
Proceskosten
Gezien het voorgaande wordt het verzoek tot veroordeling van verweerder in de kosten bij gebrek aan belang afgewezen.
Aldus gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. M.W. Panhuizen, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: