ECLI:NL:RBROT:2019:10878

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
C/10/583323 / KG ZA 19-1019 (voorlopige voorziening)C/10/583322 / FA RK 19-8583 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en voorlopige voorziening tegen oplegging huisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening tegen de oplegging van een huisverbod aan verzoeker. Het huisverbod was opgelegd door de burgemeester van Rotterdam voor de duur van tien dagen, op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth). De burgemeester had vastgesteld dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de personen die daar woonden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstig incident waarbij verzoeker en zijn partner, de achterblijfster, betrokken waren. Dit incident had geleid tot een situatie waarin een minderjarige getuige was van de geweldsuitbarsting, wat de urgentie van het huisverbod onderstreepte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen, ondanks het feit dat er ook een strafrechtelijk contact- en gebiedsverbod was opgelegd door de Officier van Justitie. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het huisverbod eerder zou worden opgeheven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de betrokken minderjarige kinderen en de rol van de burgemeester in het waarborgen van de veiligheid in dergelijke situaties.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team familie
Reg.nrs.: C/10/583323 / KG ZA 19-1019 (voorlopige voorziening)
C/10/583322 / FA RK 19-8583 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
10 oktober 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaak tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
wonende te [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. J.P.M. Denissen.
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam,verweerder,
gemachtigde mr. [naam 1] ,
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[naam achterblijfster 1], geboren op [geboortedatum achterblijfster 1] , partner van verzoeker (hierna: achterblijfster);
[naam achterblijfster 2], geboren op [geboortedatum achterblijfster 2] 2006, dochter van verzoeker;
[naam achterblijver], geboren op [geboortedatum achterblijver] 2009, zoon van verzoeker;
[naam achterblijfster 3], geboren op [geboortedatum achterblijfster 3] 2014, dochter van verzoeker,
achterblijvers, wonende te [woonplaats achterblijvers] ,
Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 2 oktober 2019 te 13:55 uur heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker, voor de duur van tien dagen (tot 12 oktober 2019 te 13:55 uur).
Bij brief van 7 oktober 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minderjarige [naam achterblijfster 2] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019.
Aanwezig waren:
 uithuisgeplaatste en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] ;
 achterblijfster;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam 3] .
Beslissing
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
5. Verzoeker voert aan dat het besluit ten onrechte is genomen en dat er een onevenredige belangenafweging is gemaakt. Voorts voert hij aan dat het besluit niet noodzakelijk was omdat achterblijfster met de minderjarigen bij haar moeder in Utrecht verbleef en dat er reeds een strafrechtelijk contact- en gebiedsverbod is.
6. Op grond van artikel 2, eerste lid Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
7.De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat achterblijvers anders dan incidenteel met verzoeker in de woning verbleven. Dit volgt uit een verklaring van achterblijfster van
1 oktober 2019 aan de politie, waarin zij aangeeft al 40 dagen bij verzoeker te wonen. De relatie was daarvoor enige tijd verbroken waarna achterblijfster met de kinderen in België is gaan wonen. Direct voorafgaand aan het incident dat aanleiding was voor het besluit zouden verzoeker en achterblijfster de laatste spullen van achterblijfster ophalen in België. Na het incident verbleef achterblijfster korte tijd met de kinderen bij haar moeder in Utrecht, maar inmiddels woont zij weer met de kinderen in de woning van verzoeker.
9. Ten aanzien van het gevaar stelt de voorzieningenrechter voorop dat het gevaar niet vast hoeft komen te staan, er moet sprake zijn van een vermoeden van gevaar. Uit de drie getuigenverklaringen en de verklaringen van verzoeker en achterblijfster blijkt dat er in ieder geval sprake is geweest van een ruzie tussen verzoeker en achterblijfster, waarbij is geduwd en verzoeker aan de haren van achterblijfster heeft getrokken. Achterblijfster is als gevolg daarvan gevallen en liep een flinke snee op boven haar oog. Achterblijfster verklaarde na het incident dat zij bang was voor verzoeker en geen aangifte durfde te doen omdat ze bang was voor de consequenties. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is geweest van een zodanig ernstig incident dat verweerder dit als onmiddellijk dreigend gevaar kon aanmerken en dus bevoegd was om het huisverbod op te leggen, te meer omdat een minderjarige getuige was van het incident. Omdat een getuige heeft verklaard dat de minderjarige riep “Papa niet doen” was dit waarschijnlijk [naam achterblijver] , de zoon van verzoeker en achterblijfster, hoewel dit door verzoeker en achterblijfster wordt ontkend. Los daarvan is er sprake van drie betrokken minderjarige kinderen die tot het gezin behoren en sinds enige tijd in de woning wonen.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen aan verzoeker. Dat door de Officier van Justitie een gedragsaanwijzing aan verzoeker is opgelegd, die een contactverbod met achterblijfster en een locatieverbod voor de straat van de ouders van achterblijfster inhoudt, maakt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet dat de burgemeester niet in redelijk van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat verband is van belang dat een huisverbod er op is gericht om hulpverlening te stand te brengen. Niet alleen uit verklaringen blijkt dat verzoeker de agressor was, maar bovendien zijn er minderjarige kinderen betrokken die door achterblijfster worden verzorgd. Verzoeker heeft verklaard dat hij bij kennissen en familie kan verblijven.
11. Alleen bijzondere feiten of omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat de voorzieningenrechter het huisverbod opheft voordat de periode van tien dagen is verstreken (ECLI:NL:RVS:2010:BN1875). Vast staat dat het systeemgesprek – waarin veiligheidsafspraken worden gemaakt – nog niet heeft plaatsgevonden.
Daarbij is ook het onderzoek van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (naar onder andere de school in België) van belang, omdat er minderjarige kinderen betrokken zijn. Dat verzoeker niet meer bij familie of vrienden terecht zou kunnen, vormt evenmin een bijzondere omstandigheid. Namens verweerder is ter zitting gesteld dat verzoeker zo nodig gebruik kan maken van de opvang bij het Leger Des Heils.

12.Het beroep is dus ongegrond.

13. Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

14.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Aldus gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzieningenrechter, en door deze en
mr S. Stolk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: