7.3.2.Rapportages
GZ–psycholoog M. Hulshof en kinder- en jeugdpsychiater B.G.J. Gunnewijk hebben een ForCA rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 januari 2019. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
Vanuit zijn ontwikkelingsgeschiedenis komt het beeld naar voren van een in aanleg zwakbegaafde jongeman die al vroeg in zijn ontwikkeling opvalt door zijn verstoorde functieontwikkeling en het vertonen van forse gedragsproblemen. Hij groeit, zeker in zijn vroege jeugd, op in een onveilige gezinscontext waarbij ouders op zijn kleuterleeftijd scheidden. Zijn gedragsproblemen zijn, ondanks herhaalde inzet van hulpverlenende instanties, blijven voortduren vanaf zijn kinderleeftijd tot in zijn huidige functioneren. Hij komt daarbij al in zijn vroege puberteit met justitie in aanraking, waarbij herhaalde geweldsincidenten naar voren blijven komen. Gezien wordt ook dat hij zich in de omgang met zijn peergroep nogal moet laten gelden. Geconcludeerd wordt dat er naast zijn zwakbegaafdheid sprake is van een normoverschrijdend-gedragsstoornis met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Er worden vanuit de huidige observatie geen duidelijke beperkingen in zijn regulerende functies gezien.
De geconstateerde gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens was ook aanwezig ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen. Gezien wordt dat de vertoonde agressie in de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen, instrumenteel van aard lijkt. Zijn agressie lijkt daarbij vooral te worden bepaald door een gebrek aan remming vanuit een gebrekkig ontwikkelde gewetensfunctie, zijn egocentriciteit met een gebrek aan empathie, een beperkte frustratietolerantie, een matig overzicht over sociale situaties, zijn negatieve beïnvloedbaarheid en moeite met het overzien van de lange termijn gevolgen vanuit zijn zwakbegaafdheid en het zich laten beïnvloeden door de negatieve peergroep waarvan hij deel uitmaakt en waarin hij zich ook wil laten gelden.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt op basis van de risicotaxatie middels de SAVRY en de SAPROF-YV en de eigen klinische indrukken als hoog ingeschat.
De verdachte vertoont vanaf de vroege puberteit een patroon van het steeds weer vervallen in antisociale gedragingen, ondanks meerdere interventiepogingen, waarbij hij zich zelfbepalend opstelt en zich nauwelijks laat sturen door anderen. De gewetensfuncties zijn nog lacunair en de empathische vermogens beperkt. Vanuit het gezin wordt weinig toezicht geboden en moeder is onvoldoende in staat gebleken om het gedrag van de verdachte bij te sturen. De verdachte heeft omgang met delinquente leeftijdgenoten en beschikt nog over onvoldoende adequate copingvaardigheden om zijn gedrag bij te sturen. Hij staat niet open voor hulpverlening, althans zo is gebleken in het verleden.
Daar er bij de verdachte in het verleden verschillende vormen van hulp zijn ingezet, zowel ambulant als residentieel, civiel en strafrechtelijk, maar dan van beperkte duur, zonder dat dit geleid heeft tot substantiële verandering, wordt gemeend dat alleen een langdurige residentiële behandeling binnen forensisch kader resteert om zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, als wel zijn cognitieve ontwikkeling, nog in positieve zin te kunnen beïnvloeden. Gezien het feit dat in het verleden meerdere malen is getracht om hulpverlening te laten slagen maar dit vanwege de houding van de verdachte onvoldoende is gelukt, wordt het positieve effect van een voorwaardelijk kader als nihil geschat.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook te noemen: PIJ-maatregel) op te leggen.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 januari 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is een verstandelijk beperkte jongen met een belaste voorgeschiedenis, waarbij sprake is van scheefgroei van jongs af aan. Als twaalfminner kent hij reeds politiecontacten en dit jaar bereikt hij de meerderjarige leeftijd waarbij de politie- en justitiecontacten zich in de tussentijd opgestapeld hebben. Voor de opvoedsituatie is jarenlang hulpverlening ingezet. Er is wel sprake van enige verandering met betrekking tot de opvoedvaardigheden van moeder, maar dit heeft onvoldoende opgeleverd om de verdachte ervan te weerhouden te recidiveren. Ook de omgeving waarin zij wonen waar sprake is van criminaliteit en de weinige tot geen positieve voorbeeldfiguren in de directe omgeving van de verdachte waar hij zich aan kan optrekken hebben hier deels aan bijgedragen. De omgang met antisociale jongeren, het gebrek aan een dagbesteding en een vrijetijdsbesteding in combinatie met de onvoldoende cognitieve en sociale vaardigheden, gebrekkige impulscontrole, agressie, zwakbegaafdheid, gebrekkige normen en waarden/attitude hebben het recidiverisico enkel verhoogd.
Diverse hulpverleningstrajecten waaronder de maatregel ondertoezichtstelling, plaatsingen in instellingen in het civiele kader in zowel open als gesloten setting, diverse strafrechtelijke interventies zoals de maatregel Toezicht en Begeleiding, ITB Harde Kern en Elektronisch Toezicht hebben niet kunnen leiden tot vermindering van het recidiverisico. De verdachte bleef recidiveren. De Raad betreurt het gegeven dat, ondanks de diverse interventies, dit niet geleid heeft naar een positieve ontwikkeling.
De Raad kan zich vinden in de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd door de ForCA om de gedragsverandering effectief te kunnen uitvoeren. Een plaatsing binnen JJI Lelystad (onderdeel van Intermezzo), gericht op licht verstandelijk beperkte jongeren lijkt het beste aan te sluiten.
De Raad heeft overwogen of er binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel nog mogelijkheden liggen, echter de huidige opvoedomstandigheden waarin er sprake is van ontoereikende draagkracht van moeder maken dit onmogelijk. Ondersteuning vanuit huis is ontoereikend waardoor behandeling in ambulant kader niet mogelijk is. Uit het verleden is namelijk gebleken dat er diverse vormen van hulpverlening ten behoeve van de opvoedingssituatie aan bod zijn geweest, maar dit heeft niet geleid tot gedragsverandering.
Een vertegenwoordiger van de Raad heeft ter zitting het advies toegelicht.
Ter zitting heeft mevrouw [naam 3] , als jeugdbeschermer werkzaam bij de William Schrikker Stichting Jeugdreclassering en Jeugdbescherming (WSSJJ) medegedeeld dat er op dit moment aan veel zorgpunten wordt gewerkt. De verdachte wil behandeld worden bij de Waag en is hiervoor aangemeld, hij kan terugkeren naar het Educatief Centrum en de moeder van de verdachte is druk bezig met het zoeken naar een andere woning.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij mee wil werken aan behandeling bij de Waag. Hij ziet in dat hij behandeld moet worden voor zijn agressie en impulsiviteit.