ECLI:NL:RBROT:2019:10854

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8024484 CV EXPL 19-38714
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en buitengerechtelijke kosten in huurovereenkomst

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2019, heeft de stichting Vestia, eiseres, gedaagden aangesproken voor een huurachterstand. De gedaagden, waarvan gedaagde 1 aanwezig was en gedaagde 2 niet, werden door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om een machtiging over te leggen, maar gedaagde 2 heeft hier niet op gereageerd, waardoor verstek werd verleend. Vestia vorderde een bedrag van € 659,60, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een huurovereenkomst waaruit een achterstand van € 474,83 voortvloeide. Gedaagde 1 voerde aan dat er geen huurachterstand meer was en dat hij geen incassokosten verschuldigd was, omdat hij op 28 augustus 2018 had betaald.

De kantonrechter oordeelde dat er op het moment van de conclusie van repliek geen huurachterstand meer was, maar dat gedaagden wel in verzuim waren omdat de huur bij vooruitbetaling moest worden voldaan. Vestia had gedaagden een termijn van veertien dagen gegeven om te betalen, maar de betaling vond pas na deze termijn plaats. De kantonrechter concludeerde dat gedaagden buitengerechtelijke kosten verschuldigd waren, omdat zij niet binnen de gestelde termijn hadden betaald. Uiteindelijk werd gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 40,11, vermeerderd met wettelijke rente, en werden zij in de proceskosten veroordeeld.

De beslissing van de kantonrechter werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. drs. E. van Schouten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8024484 CV EXPL 19-38714
uitspraak: 13 december 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt, gerechtsdeurwaarder,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
van wie [gedaagde 1] is verschenen. Gedaagde sub 2 is niet verschenen.
Eiseres wordt hierna aangeduid als ‘Vestia’, gedaagden gezamenlijk als ‘gedaagden’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 21 augustus 2019 met producties;
de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van gedaagde sub 1;
de conclusie van repliek, met productie 1.
De kantonrechter heeft gedaagde sub 2 in de gelegenheid gesteld een machtiging over te leggen. Nu dat niet is gebeurd, wordt tegen gedaagde sub 2 verstek verleend.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vordering

2.1
Vestia vordert dat gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan Vestia van een bedrag van € 659,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 474,83 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
2.2
Vestia heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat gedaagden op grond van de door hen gesloten huurovereenkomst nog een bedrag van € 474,83 verschuldigd zijn. Het gevorderde bedrag van € 659,60 bestaat deels uit rente en buitengerechtelijke kosten.

3..Het verweer

3.1
Gedaagde sub 1 voert – kort gezegd – aan dat er geen huurachterstand meer is. Bovendien geeft hij aan dat het totaalbedrag in de veertiendagenbrief van 7 augustus 2018 niet juist is. Hij vindt dat hij geen incassokosten verschuldigd is. Gedaagde sub 1 heeft reeds op 28 augustus 2018 betaald

4..De beoordeling

4.1
Tegen gedaagde sub 2 is verstek verleend, Nu gedaagde sub 1 wel is verschenen, wordt er één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2
Vaststaat dat er op het moment van de conclusie van repliek geen huurachterstand meer was. Volgens Vestia was er zelfs een voorstand in de huurpenningen van € 144,66. Vestia heeft haar vordering echter niet verminderd. De gevorderde hoofdsom zal dan ook worden afgewezen.
4.3
Vaststaat dat er op enig moment wel een huurachterstand was en dat de huur bij vooruitbetaling moest worden voldaan. Gedaagden waren daarom in verzuim. Dit heeft tot gevolg dat gedaagden buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn, als Vestia aan hen een termijn van veertien dagen heeft gegeven conform de wettelijke vereisten, en gedaagden niet binnen die termijn hebben betaald (artikel 6:96 lid 6 BW). Niet in geschil is dat Vestia op 7 augustus 2018 een brief heeft verzonden waarin een termijn van veertien dagen wordt gegeven.
4.4
De termijn van veertien dagen gaat in de dag na ontvangst van de brief. In het algemeen mag ervan worden uitgegaan dat een brief de tweede dag na verzending is bezorgd (zie Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). Partijen hebben in deze zaak niet anders gesteld. De termijn loopt in dit geval dus van 10 augustus 2018 tot en met 23 augustus 2018. De betaling van de huurachterstand tot en met augustus 2018 heeft echter plaatsgevonden op 28 augustus 2018 en dus buiten de gegeven termijn.
4.5
Gedaagden zijn daarom het in de brief genoemde bedrag van € 160,20 aan buitengerechtelijke kosten en € 24,57 aan wettelijke rente verschuldigd (in totaal € 184,77). Hierop strekt in mindering het te veel betaalde bedrag van € 144,66. Gedaagden moeten daarom nog € 40,11 betalen.
4.6
Op het moment van dagvaarden moesten gedaagden nog een bedrag betalen aan Vestia. Vestia mocht daarom een procedure starten. Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, aan Vestia te betalen een bedrag van € 40,11, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 19 augustus 2019 tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 486,00 aan griffierecht, € 107,12 aan dagvaardingskosten en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416