ECLI:NL:RBROT:2019:10850

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
C/10/581639 / KG ZA 19-918 (voorlopige voorziening) C/10/581638 / FA RK 19-7787 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een huisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een huisverbod dat door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd aan verzoeker. Het huisverbod was opgelegd voor een periode van tien dagen, tot 18 september 2019, omdat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van zijn partner, de achterblijfster, een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de bewoners. Verzoeker, die als zelfstandige in de bouw werkt, verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening, omdat zijn werkspullen nog in de woning van de achterblijfster lagen en hij hierdoor zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren. Tijdens de zitting op 12 september 2019 werd geprobeerd om de werkspullen van verzoeker op te halen in aanwezigheid van de politie en een casemanager. Hoewel verzoeker een deel van zijn spullen heeft kunnen ophalen, bleven er nog enkele gereedschappen achter. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat de ontbrekende spullen zo noodzakelijk waren dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden toegewezen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, evenals het verzoek om proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/581639 / KG ZA 19-918 (voorlopige voorziening)
C/10/581638 / FA RK 19-7787 (beroep)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 september op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. J.J.E. Stout,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. M.M. de Jonge,
in welke zaken belanghebbenden zijn:

[naam achterblijfster] , de partner van verzoeker,

wonende te [woonplaats achterblijfster] , [adres achterblijfster] ,
hierna achterblijfster,
en

[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] ,

[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2003,
[naam kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2009 en
[naam kind 4], geboren op [geboortedatum kind 4] 2016,
achterblijvers,
wonende te [woonplaats kinderen] , [adres kinderen] .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 8 september 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker voor een periode van tien dagen, tot 18 september 2019 te 13.26 uur.
Op 10 september 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minderjarige [naam kind 2] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019. Aanwezig waren:
 mr. Stout, gemachtigde van verzoeker;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. De Jonge en [naam 1] ;
 de politie, vertegenwoordigd door [naam 2] .
Verzoeker en achterblijvers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die in die woning wonen.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit, met veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij werkt als zelfstandige in de bouw en dat zijn werkspullen nog in de woning van achterblijfster liggen. Hierdoor kan hij thans zijn opdrachten niet verrichten.
Verweerder heeft niet betwist dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. De casemanager heeft in dat kader afspraken gemaakt waarbij op maandag 16 september 2019 om 11.00 uur zijn spullen klaar staan bij de woning van achterblijfster, waar een nicht van verzoeker de spullen kan ophalen. Verzoeker heeft zich weliswaar akkoord verklaard met deze afspraken, maar vindt dit te laat en heeft zijn spullen eerder nodig.
Voorts heeft de casemanager laten weten dat hij op 12 september 2019 om 16.00 uur achterblijfster spreekt samen met het crisisinterventieteam van de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.
Ter zitting is getracht te bewerkstelligen dat op 12 september 2019 om 16.00 uur de werkspullen van de man worden opgehaald bij de woning van achterblijfster in aanwezigheid van de casemanager en de politie. Verzoeker, die daarbij op afstand van de woning zou blijven, kan dan bezien of hij alle benodigde werkspullen ontvangt. Daartoe is de zitting geschorst tot 17.00 uur.
De gemachtigde van verzoeker heeft omstreeks 17.00 uur de rechtbank bericht dat laatstgenoemde niet geheel is gelukt. Verzoeker heeft weliswaar een deel van zijn gereedschappen in handen gekregen, maar nog diverse gereedschappen zoals een tweetal slijptollen, een breekhamer en schroevendraaiers, ontbreken.
Verweerder heeft bericht dat de werkspullen aan de man zijn overgedragen. De vrouw zou hebben gezegd dat zij alle spullen had overgedragen, ook de slijptollen en breekhamer.
Geen van partijen heeft verzocht om voortzetting van de zitting. Gevraagd is om uitspraak te doen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
6. Vast staat dat de man een (groot) gedeelte van zijn werkspullen heeft opgehaald bij de woning van de vrouw. Niet toegelicht is in hoeverre de overige, mogelijk nog missende, goederen zó noodzakelijk zijn dat de afspraak van aanstaande maandag niet kan worden afgewacht.
Hierdoor vervalt het spoedeisend belang van de man en wordt het verzoek afgewezen.
7. Voorts is niet in discussie dat verweerder bevoegd was een tijdelijk huisverbod op te leggen. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
8. Gelet op de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af,
 wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Aldus gedaan door mr. M.W.J. van Elsdingen, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en P. Landman, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2019.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: