In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat was opgelegd aan verzoeker door de burgemeester van de gemeente Schiedam. Het huisverbod was opgelegd op 5 augustus 2019 en had een duur van tien dagen, omdat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de personen die daar wonen. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 12 augustus 2019 is vastgesteld dat er een incident had plaatsgevonden tussen verzoeker en zijn (ex)partner, wat leidde tot de beslissing van de burgemeester om het huisverbod op te leggen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen, gezien de omstandigheden en het gevaar dat aanwezig was. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, maar het contactverbod tussen verzoeker en zijn meerderjarige zoon werd opgeheven, omdat er geen bezwaar was tegen contact tussen hen.
De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft het contactverbod met de meerderjarige zoon, maar ongegrond voor de overige onderdelen. Het bestreden besluit werd vernietigd voor het deel dat het contactverbod betreft met de zoon, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde deel blijven in stand tot 12 augustus 2019. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de zaak afgesloten met de mededeling dat tegen deze uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.