ECLI:NL:RBROT:2019:10760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2019
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
C/10/579696 / KG ZA 19-825 (voorlopige voorziening)C/10/579689 / FA RK 19-6820 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen huisverbod en contactverbod tussen verzoeker en meerderjarige zoon

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat was opgelegd aan verzoeker door de burgemeester van de gemeente Schiedam. Het huisverbod was opgelegd op 5 augustus 2019 en had een duur van tien dagen, omdat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de personen die daar wonen. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 12 augustus 2019 is vastgesteld dat er een incident had plaatsgevonden tussen verzoeker en zijn (ex)partner, wat leidde tot de beslissing van de burgemeester om het huisverbod op te leggen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen, gezien de omstandigheden en het gevaar dat aanwezig was. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, maar het contactverbod tussen verzoeker en zijn meerderjarige zoon werd opgeheven, omdat er geen bezwaar was tegen contact tussen hen.

De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft het contactverbod met de meerderjarige zoon, maar ongegrond voor de overige onderdelen. Het bestreden besluit werd vernietigd voor het deel dat het contactverbod betreft met de zoon, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde deel blijven in stand tot 12 augustus 2019. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de zaak afgesloten met de mededeling dat tegen deze uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/579696 / KG ZA 19-825 (voorlopige voorziening)
C/10/579689 / FA RK 19-6820 (beroep)

Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

12 augustus 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. F.O. Ligeon-Merton,
en

de burgemeester van de gemeente Schiedam, verweerder,

gemachtigde mr. E.C. Smith,
in welke zaak belanghebbenden zijn:

[naam achterblijfster] , de (ex)partner van verzoeker;

[naam achterblijver], de zoon van verzoeker, geboren op [geboortedatum achterblijver] ,
beiden wonende te [woonplaats achterblijvers] , [adres achterblijvers] ,
hierna achterblijvers.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 5 augustus 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Bij brief van 7 augustus 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 9 augustus 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2019. Daarbij waren aanwezig:
 verzoeker en zijn gemachtigde mr. Ligeon-Merton;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.C. Smith en de heer [naam] ;
 [naam achterblijver] , achterblijver.
[naam achterblijfster] , achterblijfster, is niet verschenen.
Ter zitting heeft mr. Ligeon-Merton een productie overgelegd, inhoudende een schriftelijke verklaring van de werkgever van verzoeker.

Beslissing

 verklaart het beroep gegrond voor wat betreft het contactverbod tussen verzoeker en
[naam achterblijver] ;
 verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
 vernietigt het bestreden besluit voor het deel dat het contactverbod betreft met [naam achterblijver] en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven tot 12 augustus 2019;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
Weergave bestreden besluit en verzoek en beroep
1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit. Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit in te trekken, dan wel te vernietigen.
2.
Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3.
Spoedeisend belang
3.1.
Verzoeker heeft door het opgelegde huisverbod dat nog steeds voortduurt geen toegang tot zijn woning. Het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
4.
Beoordeling gronden
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van de Wth.
4.2.
Gelet op de aard van het huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is het niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod opgelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vast staat. Voldoende is dat het aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en dat die feiten en omstandigheden een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een vermoeden van dergelijk gevaar opleveren.
4.3.
Vast staat dat op 4 augustus 2019 een incident heeft plaatsgevonden tussen verzoeker en achterblijfster ( [naam achterblijfster] ). Tussen verzoeker en achterblijfster is ruzie ontstaan en de spanningen zijn dermate opgelopen dat de politie is gebeld.. Tevens staat vast dat de onderlinge verhouding tussen verzoeker en achterblijfster al een aantal maanden tijd slecht is. Achterblijfster beschuldigt verzoeker ervan dat hij geweld jegens haar gebruikt en verzoeker beschuldigt achterblijfster ervan dat zij geweld jegens hem heeft gebruikt. De verhoudingen lijken steeds slechter te worden en de situatie lijkt te escaleren.
In het licht van deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht aangenomen dat de aanwezigheid van eiser en achterblijfster tezamen in de woning tot spanningen leidt en op zijn minst het vermoeden van ernstig gevaar opleverde en dat een afkoelingsperiode geïndiceerd was. Verweerder was dan ook bevoegd een huisverbod op te leggen.
4.4.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter terughoudend te beoordelen of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van voornoemde bevoegdheid om een huisverbod op te leggen. Zoals hiervoor is overwogen was sprake van een ernstig vermoeden van gevaar en was een afkoelingsperiode geïndiceerd. Het is verzoeker en achterblijfster niet gelukt om hun problemen samen op te lossen. Achterblijfster heeft de woning weliswaar een aantal keer verlaten, maar is steeds na korte tijd teruggekeerd. Hier heeft ook verzoeker een aandeel in. Verzoeker en achterblijfster hebben hulp nodig. Omdat de vrouw aldus verweerder minder weerbaar lijkt te zijn dan de man, heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen het huisverbod aan de man en niet aan de vrouw op te leggen.
4.5.
Ter zitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding geven het huisverbod op te heffen. Zo is er nog geen aanvang gemaakt met de hulpverlening en zijn er geen veiligheidsafspraken gemaakt. Daarom kan niet worden gezegd dat het gevaar inmiddels is geweken en dat om die reden het huisverbod opgeheven zou moeten worden.
Dit zou anders kunnen zijn wanneer tijdens het partnergesprek op 13 augustus 2019 afspraken worden gemaakt.
4.6.
Omdat [naam achterblijver] , de meerderjarige zoon van verzoeker, ook in de woning verblijft, houdt het huisverbod tevens een contactverbod in tussen de verzoeker en zijn zoon. Verzoeker en zijn zoon hebben ter zitting verklaard dat zij een goede relatie hebben. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er geen bezwaar meer bestaat tegen contact tussen verzoeker en zijn zoon. Om contact tussen verzoeker en zijn zoon mogelijk te maken zal de voorzieningenrechter het contactverbod ten aanzien van [naam achterblijver] opheffen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is voor wat betreft het contactverbod tussen verzoeker en [naam achterblijver] . Voor het overige is het beroep ongegrond. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen voor het deel dat het contactverbod betreft met [naam achterblijver] . De rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit blijven in stand tot 12 augustus 2019. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4.8.
Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Aldus gedaan door mr. B. Oonincx, voorzieningenrechter en door deze en
mr. A.F.H. Domenie, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: