ECLI:NL:RBROT:2019:10759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
C/10/571732 / FA RK 19-3082
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oplegging van een huisverbod op basis van de Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de oplegging van een huisverbod aan eiser door de burgemeester van de gemeente Lansingerland. Het huisverbod was opgelegd op 5 april 2019 voor een periode van tien dagen, omdat de aanwezigheid van eiser in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de achterblijfster, zijn echtgenote. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester terecht het huisverbod heeft opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 4 april 2019 een incident heeft plaatsgevonden tussen eiser en de achterblijfster, waarbij sprake was van een dreigende situatie. Eiser heeft verbaal geweld gebruikt en een dreigende houding aangenomen, wat leidde tot de inschakeling van de politie. De rechtbank concludeert dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat de aanwezigheid van eiser in de woning tot spanningen leidde en dat er een vermoeden van ernstig gevaar bestond. Eiser betoogde dat het huisverbod niet aan hem, maar aan de achterblijfster had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de achterblijfster zwaarder wogen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Team familie
Reg.nr.: C/10/571732 / FA RK 19-3082
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2019 in de zaak tussen
[naam eiser], eiser,
wonende te [woonplaats eiser] , [adres eiser] ,
gemachtigde mr. M.R. de Kok,
t e g e n
de burgemeester van de gemeente Lansingerland, verweerder,
gemachtigde mr. L. Tuhuteru.
in welke zaak belanghebbende is:
[naam achterblijfster], de echtgenote van eiser,
wonende te [woonplaats achterblijfster] , [adres achterblijfster] ,
hierna achterblijfster.

1.Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 5 april 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan eiser voor een periode van tien dagen.
1.2.
Bij beroepschrift van 10 april 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna het bestreden besluit).
1.3.
Bij besluit van 12 april 2019 heeft verweerder het huisverbod ingetrokken.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2019.
Aanwezig waren:
 eiser en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam] , adviseur veiligheid van de gemeente Lansingerland.

2.Overwegingen

2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van eiser in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2.2.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.3.
Een huisverbod impliceert, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publieke afwijzing van het gedrag van betrokkene. Gelet hierop is tot op zekere hoogte aannemelijk dat iemand aan wie een huisverbod is opgelegd, als gevolg daarvan in zijn eer en goede naam is geschaad. Vernietiging van het besluit kan om die reden voor eiser van meer dan principiële betekenis zijn. Dit maakt dat eiser, ondanks de omstandigheid dat het huisverbod op 12 april 2019 door verweerder is ingetrokken, alsnog een rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het opgelegde huisverbod.
2.4.
Eiser betoogt dat geen sprake was van gevaar. Hij betwist dat hij achterblijfster zou hebben bedreigd of mishandeld en dat hij haar zou hebben geslagen.
2.5.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
2.6.
Gelet op de aard van het huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is het niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod opgelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vast staat. Voldoende is dat het aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en dat die feiten en omstandigheden een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een vermoeden van gevaar opleveren.
2.7.
Vast staat dat op 4 april 2019 een incident heeft plaatsgevonden tussen eiser en achterblijfster en dat sprake was van een dreigende situatie. Ook staat vast dat ruzie is ontstaan tussen eiser en achterblijfster naar aanleiding van email berichten die eiser aan een andere vrouw heeft gestuurd, waarmee hij een relatie had gehad, die volgens hem was beëindigd. Eiser heeft, in ieder geval, verbaal geweld gebruikt en zijn hand opgeheven naar achterblijfster, waarbij hij een dreigende houding aannam. Achterblijfster heeft de politie gebeld en op het moment dat de politie arriveerde waren zowel eiser als achterblijfster heftig geëmotioneerd. Eiser heeft een groot postuur en heeft zich als gevolg van traumatische ervaringen in het verleden heftig verzet tegen een aanhouding door de politie. Omdat hij volgens de politie onberekenbaar was, moesten er meerdere politieagenten en een politiehond aan te pas komen om eiser te kunnen aanhouden. Uit de overgelegde Risicotaxatie instrument Huiselijk Geweld blijkt dat sprake is (geweest) van spanningen door relatieproblemen, een suïcidepoging met pillen door eiser en ernstige psychische klachten van eiser, waarvoor hij onder behandeling is bij GGZ Delfland.
In het licht van deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht aangenomen dat de aanwezigheid van eiser en achterblijfster tezamen in de woning tot spanningen leidde en op zijn minst het vermoeden van ernstig gevaar opleverde en dat een afkoelingsperiode geïndiceerd was. Verweerder was dan ook bevoegd een huisverbod op te leggen.
2.8.
Het betoog faalt.
2.9.
Eiser betoogt dat verweerder het huisverbod niet aan hem maar aan achterblijfster had moeten opleggen.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten tijde van het opleggen van het huisverbod de belangen van achterblijfster om in de woning te verblijven, zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiser om vrij gebruik te kunnen maken van de woning. Eiser heeft op 5 april 2019 tijdens het verhoor door de politie verteld dat hij kennelijk bezig was om naar een vakantiehuis te gaan en dat hij best bereid was om hier eerder naar toe te gaan als er iemand met hem mee kon gaan als hij zijn spullen uit de woning ging halen. Pas op 11 april 2019 werd duidelijk dat eiser de eerste nacht in zijn auto heeft geslapen omdat hij niet gelijk terecht kon in het vakantiehuisje. Verder heeft verweerder in zijn belangenafweging kunnen betrekken de omstandigheid dat, los van de vraag door wiens toedoen de ruzie op 4 april 2019 is ontstaan, de dreigende situatie is ontstaan door de agressieve en intimiderende houding van eiser.
2.11.
Het betoog faalt.
2.12.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, rechter, en door deze en mr. A.F.H. Domenie, griffier, ondertekend.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2019.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: