ECLI:NL:RBROT:2019:10745

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
7915076
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en vaststellingsovereenkomst in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en twee verweersters, NN Insurance Personeel B.V. (thans NN Personeel B.V.) en ING Bank Personeel B.V. De verzoeker, die van 1979 tot 1 januari 2018 in dienst was bij ING en daarna bij NN, heeft een verzoek ingediend waarin hij stelt dat beide verweersters tekort zijn geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst. Hij verzoekt onder andere om schadevergoeding en een verklaring dat de schade berekend moet worden op basis van een fictieve dienstverband tot 15 februari 2024.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 17 juli 2019 werd ingediend, gevolgd door verweerschriften van beide verweersters. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 oktober 2019, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.A.M. Lem. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker en NN in 2017 een beëindigingsovereenkomst hebben gesloten, waarin expliciet is opgenomen dat deze overeenkomst een vaststellingsovereenkomst is in de zin van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelt dat de verzoeker geen aanspraak kan maken op de gevraagde schadevergoeding, omdat de finale kwijting die partijen elkaar hebben verleend ook betrekking heeft op de (groeps)maatschappijen van NN.

De kantonrechter wijst de verzoeken van de verzoeker af en veroordeelt hem in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.402,00 voor de gemachtigde van zowel ING als NN. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verzoeker de proceskosten moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7915076 VZ VERZ 19-15252
uitspraak: 26 november 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.A.M. Lem te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NN Insurance Personeel B.V.(thans: NN Personeel B.V.),
gevestigd te Den Haag,
gemachtigde: mr. E.S. Stal te Den Haag,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ING Bank Personeel B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde: mr. M. Rempt-Egbers te Amsterdam,
verweersters.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’, ‘NN’ en ‘ING’ genoemd.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
• het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 juli 2019;
• het verweerschrift van ING met bijlagen, ontvangen op 18 oktober 2019;
• het verweerschrift van NN met bijlagen, ontvangen op 22 oktober 2019;
• de brief met aanvullende bijlagen van [verzoeker] van 25 oktober 2019.
De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 29 oktober 2019. [verzoeker] is verschenen met zijn gemachtigde mr. M.A.M. Lem (met haar collega mr. R. Patandin). Namens NN zijn verschenen de heer [naam 1] ( [functie 1] ) en mevrouw [naam 2] ( [functie 2] ), met de gemachtigde van NN mr. E.S. Stal. Namens ING is haar gemachtigde mr. M. Rempt-Egbers verschenen. De gemachtigden hebben een pleitnota ingediend en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder besproken is.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verzoeker] (geboren in 1960) is van 1979 tot 1 september 2011 in dienst geweest van (een rechtsvoorgangster van) ING en vervolgens tot 1 januari 2018 bij NN.
2.2
[verzoeker] en NN hebben in de zomer van 2017 een beëindigingsovereenkomst gesloten. Daarin staat, voor zover nu van belang:
(…)
Verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
Beëindiging-arbeidsovereenkomst
1. De tussen [NN] en [ [verzoeker] ] bestaande arbeidsovereenkomst zal op initiatief van [NN] door middel van wederzijds goedvinden eindigen per 1 januari 2018, de “Einddatum”.
Vergoeding
2. Indien en nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd zal [NN] zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand na de Einddatum en na ontvangst van een door [ [verzoeker] ] getekend exemplaar van deze Beëindigingsovereenkomst, een uitkering ineens verstrekken ten bedrage van bruto € 393.071,- verminderd met de wettelijke loonheffing. Deze vergoeding wordt verstrekt ter compensatie van gederfd, respectievelijk te derven, loon.
(…)
Finale kwijting
28. Partijen hebben gelegenheid gehad om alle (potentiële) rechten, verplichtingen en geschilpunten aan de orde te stellen. Behalve naleving van de in de Beëindigings-overeenkomst vermelde finale rechten en plichten verlenen [ [verzoeker] ] en [NN] elkaar finale kwijting over en weer met betrekking tot de arbeidsovereenkomst, de beëindiging daarvan, het geldende Sociaal Kader Reorganisatie en de cao, alsmede alle voorgaande cao’s en sociaal plannen van NN Group N.V. Deze kwijting heeft ook betrekking op de (groeps)maatschappijen die gelieerd zijn aan NN Group N.V. en haar medewerkers.
(…)
34. Deze Beëindigingsovereenkomst is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 tot en met artikel 7:906 BW.

3.Het geschil

3.1
[verzoeker] verzoekt:
1. voor recht te verklaren dat ING en NN ten opzichte van hem toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en de schade van [verzoeker] moeten vergoeden;
2. voor recht te verklaren dat de door hem te lijden (inkomens- en pensioen)schade berekend moet worden aan de hand van de fictieve situatie dat [verzoeker] nog tot 15 februari 2024 in dienst van NN zou zijn gebleven;
3. veroordeling van ING tot betaling van € 13.337,79 netto (een jubileumgratificatie die hij gekregen zou hebben als hij bij ING in dienst was gebleven);
4. hoofdelijke veroordeling van ING en NN tot betaling van een schadevergoeding van € 419.451,46 bruto;
5. hoofdelijke veroordeling van ING en NN tot betaling van alle kosten die hij sinds 1 januari 2018 heeft moeten maken voor het vaststellen van aansprakelijkheid van ING en NN en de schade van [verzoeker] , nader op te maken bij staat.
3.2
ING en NN voeren verweer tegen de verzoeken.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [verzoeker] , ING en NN het verzoek en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

4.De beoordeling

4.1
NN en [verzoeker] hebben in 2017, op initiatief van NN en met instemming van [verzoeker] , per 1 januari 2018 een einde gemaakt aan hun arbeidsovereenkomst. Zo hun overeenkomst op zich al geen vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW is: in artikel 34 van hun overeenkomst zijn NN en [verzoeker] expliciet overeengekomen dat hun overeenkomst een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in het genoemde artikel is. [verzoeker] is bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst bijgestaan door een advocaat, naar de kantonrechter begrijpt door mr. R. Patandin, een van de advocaten die [verzoeker] ook in deze procedure bijstaat.
4.2
Bij een vaststellingsovereenkomst, waarvan tussen NN en [verzoeker] , zoals gezegd, dus sprake is, verbinden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil over wat rechtens tussen hen geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mochten afwijken, aldus artikel 7:900 lid 1 BW.
4.3
Dat NN en [verzoeker] de onder 2.2 genoemde vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan, een vaststellingsovereenkomst die [verzoeker] op zichzelf niet aanvecht, staat aan toewijzing van de verzoeken van [verzoeker] in de weg, ook aan het verzoek ten aanzien van ING. De finale kwijting die partijen elkaar over en weer verlenen heeft volgens artikel 28 van de overeenkomst immers ook betrekking op de (groeps)maatschappijen die gelieerd zijn aan NN Group N.V. en haar medewerkers. [verzoeker] brengt niet naar voren dat ING niet tot die groep behoort.
4.4
Wat er ook zij van de vele dingen die volgens [verzoeker] in zijn verhouding tot ING en NN fout zijn gegaan: deze kwesties behoren met de vaststellingsovereenkomst tot het verleden. [verzoeker] heeft bijna veertig jaar voor eerst ING en daarna NN gewerkt. Aan deze samenwerking is per 1 januari 2018 een einde gekomen. [verzoeker] heeft een vergoeding meekregen en heeft inmiddels een andere baan. Het hoofdstuk ING/NN is met de vaststellingsovereenkomst daarom gesloten. Het ontgaat de kantonrechter waarom en op welk moment bij [verzoeker] het idee opkwam dat er van alles fout is gegaan. Daarbij komt nog – in het geval van ING – dat er zeer veel tijd is verstreken nadat [verzoeker] is overgegaan van ING naar NN. Het gaat om een periode van acht jaar. Voor zover [verzoeker] nog aanspraken zou hebben jegens ING na de vaststellingsovereenkomst (wat op grond daarvan naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval is), dan is de vordering jegens ING in elk geval verjaard.
4.5
Met betrekking tot het bedrag van € 13.337,79 netto aan jubileumuitkering wordt overwogen dat [verzoeker] daar geen aanspraak op kan maken. Het betreft een gratificatie op basis van een cao die is gaan gelden nadat [verzoeker] was overgegaan van ING naar NN. ING behoeft deze dus niet te betalen.
4.6
De verzoeken van [verzoeker] zijn gelet op het voorgaande niet toewijsbaar. Zijn verzoeken worden daarom afgewezen. [verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De kantonrechter bepaalt de hoogte van het salaris van de gemachtigden van ING en NN aan de hand van de hoogte van het bedrag waarvan [verzoeker] toewijzing verzoekt. Dit betekent dat het salaris van elk van die gemachtigden, voor het indienen van het verweerschrift en het bijwonen van de mondelinge behandeling, wordt vastgesteld op (2 punten van € 1.201,00 per punt) € 2.402,00.
4.7
Deze beschikking wordt zoals ING verzoekt wat de proceskostenveroordeling betreft ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [verzoeker] die proceskostenvergoedingen moet betalen, ook als, als dit mogelijk is, in hoger beroep wordt gegaan tegen deze beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van ING vastgesteld op € 2.402,00 aan salaris voor haar gemachtigde en aan de kant van NN vastgesteld op € 2.402,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
verklaart deze beschikking wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686