ECLI:NL:RBROT:2019:10733

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
10/071515-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van een hennepkwekerij en oplichting met valse aangifte

Op 14 november 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van een hennepkwekerij met 640 planten en oplichting door middel van een valse aangifte van inbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 april 2018 in Rotterdam samen met anderen opzettelijk hennepplanten heeft geteeld en dat hij in de periode van 21 november 2017 tot en met 31 december 2017 een valse aangifte heeft gedaan bij zijn verzekeraar, waarbij hij een schadeclaim indiende voor een inbraak die nooit heeft plaatsgevonden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uur. De rechtbank overwoog dat de hennepteelt niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook bijdraagt aan andere vormen van criminaliteit. De verdachte had geen strafblad voor soortgelijke feiten en er waren geen omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en oplichting, en heeft de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/071515-18
Datum uitspraak: 14 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , raadsman mr. D.J. Moll, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat sprake is van verzekeringsfraude. De camerabeelden van de woning zijn maar voor een beperkt tijdsbestek uitgekeken, zodat niet kan worden uitgesloten dat de inbraak na dit tijdstip heeft plaatsgevonden. Verder is het alternatieve scenario, namelijk dat de inbrekers de woning via de achterzijde hebben verlaten, niet onaannemelijk
.Door de politie is een achttal goederen opgesomd die in de woning van de verdachte dan wel van zijn broer zijn aangetroffen, waarvan de politie zegt dat deze als gestolen waren opgegeven. Dit betreffen echter niet dezelfde goederen die als gestolen zijn opgegeven, althans dat kan niet onomstotelijk worden vastgesteld.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt het volgende.
Op 21 november 2017 heeft de verdachte aangifte gedaan van een inbraak in zijn portiekflat gelegen op de eerste etage aan de [adres verdachte] te Rotterdam. De politie is naar de woning gegaan en heeft geconstateerd dat de voordeur geforceerd was en dat er sporen waren van braak. Getuige [naam getuige] , die in hetzelfde portiek woont, heeft verklaard dat hij tussen 16.30 uur en 17.00 uur is thuisgekomen en dat hij toen heeft gezien dat de voordeur van de woning van de verdachte kapot was. Gelet op deze verklaring zou de gestelde inbraak toen reeds plaatsgevonden moeten hebben.
De politie heeft vervolgens camerabeelden van camera’s van de gemeente Rotterdam, waarop de portiekdeur naar de woning van de verdachte en de getuige te zien is, van 21 november 2017 tussen 15:30 uur en 18:00 uur opgevraagd. Deze beelden zijn uitgekeken en daarop heeft een verbalisant geen bijzonderheden, in de zin dat iemand met heel veel goederen het portiek verlaat, geconstateerd. Immers volgens de aangifte van de verdachte zou bij de inbraak een aanzienlijke hoeveelheid goederen zijn weggenomen.
Het wegnemen van deze grote hoeveelheid goederen via de achterzijde van de woning is niet onmogelijk, maar juist gelet op de hoeveelheid en de aard van de goederen - waaronder een televisie -, en de hoogte van ruim drie meter van een uitgang aan de achterzijde die met deze goederen (in deze lezing) overbrugd zou moeten worden, is deze alternatieve route niet aannemelijk.
Voorts heeft de politie onderzoek gedaan naar de goederen die in de woning van de verdachte en de broer van de verdachte zijn aangetroffen. Van een achttal goederen heeft de politie gezegd dat onomstotelijk vaststaat dat deze goederen bij de aangifte als gestolen zijn opgegeven. De raadsman heeft hierop gemotiveerd verweer gevoerd.
Gelet op de inhoud van het dossier en het verweer van de raadsman kan door de rechtbank niet met zekerheid worden vastgesteld dat al deze aangetroffen goederen inderdaad de goederen betreffen die bij de aangifte door de verdachte als gestolen zijn opgegeven. Die eis behoeft ook niet te worden gesteld indien aannemelijk is dat ook maar een deel van de goederen ten onrechte als gestolen is opgegeven. In dat geval wordt het alternatieve scenario van de verdachte – namelijk dat er daadwerkelijk een inbraak en diefstal hebben plaatsgevonden – ontkracht.
Dat is het geval. Er zijn immers, zo stelt de rechtbank vast, zeer sterke overeenkomsten tussen een groot deel van de aangetroffen goederen en de goederen die als gestolen zijn opgegeven. Het betreft een lange lijst van zeer specifieke, dure merken kleding, schoenen en horloges, zoals Rolex en Tag Heuer, die door de verdachte zijn opgegeven bij de aangifte. Bij de doorzoekingen in de woning van de verdachte en de woning van de broer van de verdachte worden veel soortgelijke, zelfs uit dezelfde serie goederen van dezelfde merken aangetroffen, hetgeen zeer opvallend is. Bovendien zijn naast de achttal door de politie genoemde goederen nog meer soortgelijke specifieke dure goederen aangetroffen in beide woningen die sterke overeenkomsten vertonen met door de verdachte opgegeven goederen, zoals twee Mont Blanc pennen waarvan één met het opschrift [naam verdachte] , drie broeken van het merk Jacob Cohen, een hoofdtelefoon van het merk Bose, een armband van het merk Louis Vuitton [serienummer] , een Samsung televisie, een Playstation PS4 en een Nintendo Switch. Dit zijn teveel toevalligheden bij elkaar. Niet is voorts aannemelijk geworden waarom de verdachte de door hem eerst ter zitting gegeven toelichting voor al deze omstandigheden niet eerder had kunnen geven. Dat had voor de hand gelegen en is een omstandigheid die zijn geloofwaardigheid verder heeft ondermijnd.
Al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van de verdachte dat er is ingebroken in en gestolen uit zijn woning niet geloofwaardig is en ook in strijd met de bevindingen bij onderzoek. Hieruit kan dan ook niet anders geconcludeerd worden dan dat de verdachte de aangifte van inbraak in strijd met de waarheid heeft gedaan en dat er geen woninginbraak heeft plaatsgevonden. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij in de periode van 21 november 2017 tot en met 31 december 2017 te Rotterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam verzekeringsmaatschappij] en/of personeel van [naam verzekeringsmaatschappij] heeft bewogen tot de afgifte van verzekeringsgeld, te weten een geldbedrag van 51.000 euro, door:
- een aangifteformulier in te vullen van inbraak in zijn, verdachtes, woning en met zijn, verdachtes, handtekening te ondertekenen, terwijl die in dat aangifteformulier genoemde weggenomen goederen nimmer zijn weggenomen, en
- vervolgens een schadeclaim op te stellen en in te dienen bij [naam verzekeringsmaatschappij]
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 12 april 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk heeft geteeld enbereid en bewerkt enverwerkt (in een pand aan de [adres delict] ) een hoeveelheid van 640 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,

2.oplichting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de exploitatie van een hennepkwekerij. In de kwekerij waren 640 hennepplaten aanwezig. Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. De hennepteelt is niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar, maar ook omdat de handel in hennep allerlei andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. Daar komt bij dat de hennepteelt in woningen overlast, verloedering en (brand)gevaarlijke situaties veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting door een valse aangifte van inbraak te doen bij zijn verzekeraar. Dit resulteert erin dat verzekeraars jaarlijks de premie omhoog (moeten) bijstellen en de kosten die gemaakt worden op alle verzekeringnemers worden afgewenteld. Bovendien tast dit delict het vertrouwen aan dat men heeft in een aangifte. De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 augustus 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte zijn beschermende factoren aanwezig als een steunend netwerk, zelfstandige huisvesting, een zinvolle dagbesteding en inkomsten. Daarnaast is er geen sprake van problematisch middelengebruik of schulden. De verdachte is in staat om op sociaal/maatschappelijk gebied goed te kunnen functioneren. Er zijn geen aanwijzingen voor cognitieve tekorten en/of andere gebrekkige vaardigheden. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat omdat de verdachte niet over de strafbare feiten heeft willen praten. Er wordt geen noodzaak gezien voor begeleiding.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat zij dit in het geval van de verdachte niet opportuun acht, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de op de als bijlage IV aangehechte beslaglijst onder de nummers 10 t/m 22 in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht alle beslagen op te heffen en het openbaar ministerie te bevelen alle in beslag genomen zaken te retourneren aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
De op de beslaglijst onder de nummers 10 t/m 22 in beslag genomen goederen zullen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Het onder 2 bewezen feit is met betrekking tot deze voorwerpen begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
230 (tweehonderddertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
115 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de aangehechte lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2: de goederen onder de nummers 10 t/m 22;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 april 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de
[adres delict] ) een hoeveelheid
van (in totaal) ongeveer 640 hennepplanten, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet )
2.
hij in of omstreeks de periode van 21 november 2017 tot en met 31
december 2017 te Rotterdam, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
[naam verzekeringsmaatschappij] en/of personeel van [naam verzekeringsmaatschappij]
heeft bewogen tot de afgifte van
verzekeringsgeld(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 51.000 euro, door:
- een aangifteformulier in te vullen van inbraak in zijn, verdachtes,
woning en/of (met zijn, verdachtes, handtekening) te ondertekenen
en/of te doen ondertekenen, terwijl die in dat aangifteformulier
genoemde weggenomen goed(eren) nimmer zijn weggenomen, en/of
- ( vervolgens) een schadeclaim op te stellen en/of in te dienen bij [naam verzekeringsmaatschappij]
;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )