ECLI:NL:RBROT:2019:10729

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
10/741039-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat het bewijs daarvoor niet wettig en overtuigend was. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 27 juli 2019 in Rotterdam met een mes of een ander scherp voorwerp in de richting van twee aangevers gezwaaid, waarbij zij verwondingen opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741039-19
Datum uitspraak: 28 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag op [naam aangever 1] ) en het onder 2 primair impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag op [naam aangever 2] );
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling op [naam aangever 1] ) en het onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling op [naam aangever 2] );
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 en 2 primair impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag op [naam aangever 1] en [naam aangever 2] ) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] . Het opzet van de verdachte was er niet op gericht om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan aangevers, maar enkel om zijn vriendin [naam 1] te ontzetten omdat zij werd lastig gevallen door aangevers en hun vrienden. Verder begrijpt de rechtbank het verweer aldus dat de verdachte geen stekende bewegingen in hun richting heeft gemaakt maar slaande bewegingen. Bovendien had de verdachte geen mes in zijn hand maar een sleutelbos en daarmee kan niet gezegd worden dat de bij aangevers geconstateerde steekverwondingen door de verdachte zijn toegebracht, noch dat hij het opzet had, al dan niet in voorwaardelijke zin, om aangevers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.2.2.
Beoordeling
Beide aangevers zijn na het incident naar het ziekenhuis gegaan. Bij [naam aangever 1] werden twee verwondingen gezien van ieder 3 cm aan de binnenkant van zijn rechterarm, door de arts geduid als snijverwonding. Bij [naam aangever 2] is een oppervlakkige wond van 7 cm in de linkerbovenarm geconstateerd en in de rechterduim een snijverwonding met lengte van 23 mm tot in het onderhuidse vetweefsel. Bij beide aangevers moesten de wonden gehecht worden. Dit letsel past niet bij het slaan met een sleutelbos, zoals door de verdachte is verklaard. Op basis van de camerabeelden, de beide aangiftes en de verklaring van getuige [naam getuige] is de rechtbank van oordeel dat dit letsel niet anders dan door toedoen van de verdachte kan zijn veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is het (dan) dus ook zo dat het niet anders kan dan dat de verdachte de verwondingen bij aangevers met een mes, dan wel een ander scherp voorwerp, heeft toegebracht. Dan is de vraag of de verdachte hier ook het opzet op heeft gehad.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval: zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op een groep personen, waar aangevers deel van uitmaakten, is afgerend en in het wilde weg met een mes of ander scherp voorwerp om zich heen heeft gezwaaid. De kans op zwaar lichamelijk letsel, als gevolg daarvan, acht de rechtbank aanmerkelijk. Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte stelt de rechtbank vast dat de verdachte die aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat een poging tot het toebrengen van zwaar letsel bewezen is.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [naam aangever 1] en [naam aangever 2] .
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 27 juli 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een mes, althans enig scherp voorwerp in de richting van die [naam slachtoffer 1]
heeft gestoken/gezwaaid waarbij die [naam slachtoffer 1] in een arm is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 juli 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een mes, althans enig scherp voorwerp in de richting van die [naam slachtoffer 2] heeft
gestoken/gezwaaid waarbij die [naam slachtoffer 2] in een hand werd geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:

1.primair impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling

2.primair impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling

5.2.
Strafbaarheid
5.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, dan wel noodweerexces. De verdachte was die avond samen met [naam 1] en [naam 2] aanwezig op een feestje. Daar ontstond onenigheid tussen de verdachte en een groep jongens, waaronder de aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] . Op enig moment is de ruzie naar buiten verplaatst en is de verdachte weggerend. Toen hij een stukje verderop stond hoorde de verdachte zijn vriendin [naam 1] om hulp roepen. Hij zag dat zij was omsingeld door de groep jongens. De verdachte is vervolgens terug gerend naar de groep. Hij wilde haar ontzetten uit de groep en heeft daarom om zich heen geslagen. Door hetgeen binnen op het feest was voorgevallen handelde de verdachte bovendien vanuit een hevige gemoedstoestand.
5.2.2.
Beoordeling
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding jegens, in dit geval, een vriendin van de verdachte, [naam 1] , waartegen de verdachte haar moest verdedigen. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn.
De inhoud van het dossier biedt geen ondersteuning voor de toedracht zoals deze door de verdachte is beschreven. Niet uit de camerabeelden, en ook niet uit de verklaring van [naam 1] zelf, is gebleken dat zij zich in een dusdanig benarde situatie bevond dat zij daaruit moest worden bevrijd. Dat zij om hulp zou hebben geroepen is ook niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de toedracht zoals deze door de verdachte is beschreven niet aannemelijk is geworden en dat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [naam 1] waartegen de verdachte haar moest verdedigen. Nu een noodweersituatie ontbrak wordt het beroep op noodweer verworpen.
Een beroep op noodweerexces kan – eveneens wegens het ontbreken van een noodweersituatie – evenmin slagen.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten en van de verdachte uitsluiten.
De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

6.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft tijdens het uitgaan in het centrum van Rotterdam getracht om de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes of een ander scherp voorwerp stekende/zwaaiende bewegingen te maken in de richting van de slachtoffers, waarbij hij hen heeft geraakt. Dat het uiteindelijke letsel nog relatief beperkt is gebleven, is niet aan de verdachte te danken. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij de slachtoffers pijn en letsel heeft toegebracht. Dergelijk geweld maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers. Dergelijke misdrijven veroorzaken tevens gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast is acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in Curaçao wel eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.300,- aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu de benadeelde voor een deel eigen schuld heeft gehad aan hetgeen heeft plaatsgevonden. Hij heeft zelf ruzie gezocht met de verdachte en hem ook geschopt en geslagen. Subsidiair dient de vordering te worden gematigd om dezelfde reden.
7.3.
Beoordeling
De verdediging heeft een beroep gedaan op eigen schuld van de benadeelde. Nu niet zonder meer kan worden gesteld dat van eigen schuld van de benadeelde geen sprake is, is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit geldt met name in verband met de mogelijk matigende invloed op de schadevergoedingsplicht van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek, in verband met eigen schuld van de benadeelde. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
7.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag op [naam aangever 1] ) en het onder 2 primair impliciet primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag op [naam aangever 2] ) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (poging tot zware mishandeling op [naam aangever 1] ) en het onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (poging tot zware mishandeling op [naam aangever 2] ), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J. Fransen en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
met een mes, althans enig scherp voorwerp in de richting van die [naam slachtoffer 1]
heeft gestoken/gezwaaid waarbij die [naam slachtoffer 1] in een arm is gestoken/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes, althans enig scherp voorwerp
in de richting van die [naam slachtoffer 1] te steken/zwaaien waarbij die [naam slachtoffer 1] in een
arm is gestoken/geraakt;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht);
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een mes, althans enig scherp voorwerp in de richting van die [naam slachtoffer 2] heeft
gestoken/gezwaaid waarbij die [naam slachtoffer 2] in een hand en/of arm werd geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes, althans enig scherp voorwerp in
de richting van die [naam slachtoffer 2] te steken/zwaaien waarbij die [naam slachtoffer 2] in een hand
en/of arm werd geraakt;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht);