ECLI:NL:RBROT:2019:10705

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
C/10/573262 / FA RK 19-3828 (beroep tegen de verlenging) zijn…
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod en voorlopige voorziening in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de oplegging en verlenging van een huisverbod. De burgemeester van Rotterdam had op 21 april 2019 een huisverbod opgelegd aan verzoeker, omdat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de achterblijfster. Dit huisverbod werd op 1 mei 2019 verlengd. Verzoeker heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen adequate hulpverlening tot stand is gekomen en dat de angst van de achterblijfster voor verzoeker voortduurt. De rechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod kon opleggen en verlengen, omdat de belangen van de achterblijfster, zoals veiligheid en noodzakelijke rust, zwaarder wogen dan die van verzoeker. De rechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die aanleiding geven om het huisverbod op te heffen.

De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en de noodzaak van een veilige omgeving voor hen. De rechter heeft de procedure en de relevante wetgeving, zoals de Wet tijdelijk huisverbod en de Algemene wet bestuursrecht, in zijn overwegingen betrokken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team familie
Reg.nrs.: C/10/573263 / KG ZA 19-392 (voorlopige voorziening)
C/10/ 573257/ FA RK 19-3826 (beroep tegen de oplegging)
C/10/573262 / FA RK 19-3828 (beroep tegen de verlenging)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
7 mei 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
gemachtigde mr. M.R. de Kok.
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde mr. R.J.M. Codrington,
in welke zaak belanghebbende is:
[achterblijfster],
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna achterblijfster.
Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 21 april 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Bij vervolgbeschikking van 23 april 2019 is de achternaam van verzoeker hersteld.
Bij besluit van 1 mei 2019 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 19 mei 2019.
Bij brief van 2 mei 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Aanwezig waren:
 verzoeker en mr. L. Winde, die heeft waargenomen voor mr. M.R. de Kok;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Codrington;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] ;
 achterblijfster.
Beslissing
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit van 21 april 2019 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2. Bij het bestreden besluit van 1 mei 2019 heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wth. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
6. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
7. Verzoeker betwist dat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar of vermoeden daarvan opleverde voor de veiligheid van achterblijfster.
8. De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar of vermoeden van dat gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen.
Niet in geschil is dat op 20 april 2019 een incident en een ruzie hebben plaatsgevonden tussen verzoeker en achterblijfster. Wel ontkent verzoeker dat daarbij geweld is gepleegd, zoals door achterblijfster is verklaard. Door verweerder zijn foto’s overgelegd waaruit blijkt dat achterblijfster letsel heeft opgelopen aan haar armen en haar voorhoofd. Dat dit letsel door achterblijfster zelf zou zijn aanbracht of vanzelf zou zijn ontstaan is mede gelet op de ernst van de verwondingen niet waarschijnlijk. Verweerder heeft, naar aanleiding van de verklaring van achterblijfster, het door haar opgelopen letsel en de verklaring van de zus van achterblijfster dat zij verzoeker en achterblijfster tijdens hun onderlinge telefoongesprek heeft horen schreeuwen en achterblijfster heeft horen zeggen dat verzoeker haar niet moest slaan, terecht aangenomen dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van achterblijfster zodat een periode van rust noodzakelijk was. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om het huisverbod op te leggen.
9. Anders dan verzoeker betoogt, heeft verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken. Verweerder heeft de belangen van achterblijfster, te weten die van veiligheid, noodzakelijke rust en hulpverlening, in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan die van verzoeker bij verblijf in de woning.
10. Vervolgens ligt de vraag voor of het (vermoeden van) gevaar na de oplegging van het huisverbod nog voortduurde, in welk geval de Wth voorziet in de verlenging van het huisverbod. Uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak volgt dat onder meer relevant is of er al hulpverlening tot stand is gekomen die tot afname van het gevaar heeft geleid. Niet in geschil is dat nog geen adequate hulpverlening tot stand is gekomen. Er hebben geen partnergesprekken plaatsgevonden, de angst van achterblijfster voor verzoeker duurt voort en verzoeker heeft te kennen gegeven niet open te staan voor hulpverlening of partnergesprekken. Evenmin is gebleken van overige wijzigingen van omstandigheden na de oplegging van het huisverbod die maken dat het (vermoeden van) gevaar was geweken. Het besluit tot verlenging van het huisverbod kon dan ook in redelijkheid door verweerder worden genomen.
11. Ook ter zitting is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die maken dat er aanleiding bestaat het huisverbod thans op te heffen.

12.Het beroep is dus ongegrond.

13. Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

14.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Aldus gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. E. van Alebeek-Baars, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: