ECLI:NL:RBROT:2019:10705
Rechtbank Rotterdam
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Huisverbod en voorlopige voorziening in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de oplegging en verlenging van een huisverbod. De burgemeester van Rotterdam had op 21 april 2019 een huisverbod opgelegd aan verzoeker, omdat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de achterblijfster. Dit huisverbod werd op 1 mei 2019 verlengd. Verzoeker heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen adequate hulpverlening tot stand is gekomen en dat de angst van de achterblijfster voor verzoeker voortduurt. De rechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod kon opleggen en verlengen, omdat de belangen van de achterblijfster, zoals veiligheid en noodzakelijke rust, zwaarder wogen dan die van verzoeker. De rechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die aanleiding geven om het huisverbod op te heffen.
De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en de noodzaak van een veilige omgeving voor hen. De rechter heeft de procedure en de relevante wetgeving, zoals de Wet tijdelijk huisverbod en de Algemene wet bestuursrecht, in zijn overwegingen betrokken.