ECLI:NL:RBROT:2019:10667

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2019
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
C/10/521087 / FA RK 17-1440
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming en ontslag van voogdij in een gezagskwestie met betrekking tot een minderjarige

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 18 maart 2019, is de procedure gestart naar aanleiding van een verzoek van de ouders om gezamenlijk gezag te verkrijgen over hun minderjarige kind. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E. Hartog, hebben verzocht om hen gezamenlijk te belasten met het gezag, terwijl de Gecertificeerde Instelling Jeugdbescherming West (GI) momenteel het gezag uitoefent. De rechtbank heeft de ouders ontvankelijk verklaard in hun verzoek, maar heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van het kind, dat voornamelijk door de grootouders is verzorgd, niet in het geding mogen komen. De ouders hebben een begrijpelijke wens om hun kind zelf op te voeden, maar de rechtbank concludeert dat het welzijn van het kind voorop staat. De GI blijft voorlopig de voogdij uitoefenen, maar de rechtbank heeft de benoeming van de Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R) als nieuwe voogd goedgekeurd, met ingang van 1 mei 2019. De omgangsregeling tussen de ouders en het kind is aangepast, waarbij de ouders meer tijd met het kind kunnen doorbrengen, maar de basisregeling blijft in hoofdlijnen zoals eerder vastgesteld. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot een latere datum.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/521087 / FA RK 17-1440
Beschikking van 18 maart 2019 betreffende het ouderlijk gezag, de voogdij en de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam vader], de vader,
en
[naam moeder], de moeder,
beiden wonende te [woonplaats ouders] , [adres ouders] ,
hierna: de ouders,
advocaat mr. E. Hartog te Rotterdam,
t e g e n
de Gecertificeerde Instelling Jeugdbescherming West, locatie Dordrecht, hierna: de GI,
gevestigd te 3311 KJ Dordrecht, Johan de Wittstraat 40b.
Belanghebbenden:
[naam grootvader], de pleegouder en grootvader moederszijde,
en
[naam grootmoeder], de pleegouder en grootmoeder moederszijde,
beiden wonende te [woonplaats grootouders] , [adres grootouders] , hierna: de grootouders.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
drs. J.A.M. Hendriks, gedragswetenschapper te Leiderdorp, hierna te noemen de bijzondere curator.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 10 juli 2018, waarvan de inhoud als herhaald en ingelast wordt beschouwd;
- het aanvullend verzoekschrift van de ouders, ingekomen op 30 augustus 2018;
- het verslag van de bijzondere curator van 18 december 2018;
- de brief met bijlage van de bijzondere curator van 22 januari 2018;
- het verweerschrift van de GI, ingekomen op 1 februari 2019;
- het rapport van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 1 februari 2019;
- het faxbericht met bijlage van de GI van 6 februari 2019.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 februari 2019.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat die ter zitting een pleitnotitie heeft overgelegd;
- de grootouders;
- de GI, ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] ;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 2] ;
- de bijzondere curator.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de bereidverklaring ontvangen van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Rotterdam (hierna: LJ&R), van 25 februari 2019.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 10 juli 2018 is de beschikking van 16 juni 2017 gewijzigd betreffende de voorlopige regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) en is de voorlopige omgangsregeling als volgt bepaald:
basisregeling met ingang van het schooljaar 2018-2019
  • in de oneven weken: woensdag uit school tot 19:00 uur en vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • in de even weken: woensdag uit school tot 19:00 uur en vrijdag uit school tot 19.00 uur;
regeling vakantiedagen
  • [naam kind] neemt op zaterdag 14 juli 2018 eerst afscheid van de ouders, en zal daarna maximaal drie weken op vakantie zijn met de grootouders waarbij de grootouders met [naam kind] terugkomen van vakantie zodra de moeder bevalt;
  • [naam kind] verblijft bij de ouders vanaf zaterdag 4 augustus 2018, 10:00 uur tot zaterdag
18 augustus 2018, 19:00 uur en vanaf dat tijdstip conform voormelde basisregeling;
  • [naam kind] verblijft bij de ouders in de herfstvakantie 2018 vanaf maandag 10.00 uur tot vrijdag 19.00 uur en vanaf dat tijdstip conform voormelde basisregeling;
  • [naam kind] verblijft bij de ouders in de kerstvakantie van 26 december 2018 vanaf 10:00 uur tot 28 december 2018, 19:00 uur en van 31 december 2018, 10.00 uur tot 4 januari 2019, 19.00 uur en vanaf dat tijdstip conform voormelde basisregeling;
regeling feestdagen
  • [naam kind] verblijft bij de ouders op zijn verjaardag vanaf 17:00 uur tot de volgende ochtend naar school;
  • [naam kind] verblijft bij de ouders op de verjaardagen van de ouders (in ieder geval) vanaf 10:00 uur, althans vanaf het moment dat hij uit school komt, tot 19:00 uur en vanaf dat tijdstip conform voormelde basisregeling;
  • [naam kind] verblijft bij de grootouders op de verjaardagen van de grootouders (in ieder geval) vanaf 10:00 uur, althans vanaf het moment dat hij uit school komt, tot 19:00 uur en vanaf dat tijdstip conform voormelde basisregeling;
  • bij samenloop van de regeling feestdagen met de basisregeling of met de regeling vakantiedagen gaat de regeling feestdagen voor.
  • zijn ouders tot 1 september 2018 in de gelegenheid gesteld tot het vermeerderen van hun verzoek;
  • is – onder de opschortende voorwaarde dat de ouders voor 1 september 2018 hun verzoek vermeerderen, waarvan de rechtbank de bijzondere curator in kennis zal
stellen – benoemd drs. J.A.M. Hendriks tot bijzondere curator over de minderjarige [naam kind] om hem in en buiten rechte te vertegenwoordigen met de opdracht te onderzoeken:
  • wat de huidige situatie betekent voor [naam kind] ;
  • wat het voor [naam kind] zou betekenen als hij zijn vaste woonplaats zou krijgen bij de ouders, met een omgangsregeling tussen hem en de grootouders;
  • en de rechtbank te adviseren over wat de bijzondere curator overigens relevant vindt voor [naam kind] bij de beoordeling van de verzoeken die aan de rechtbank zijn en zullen zijn voorgelegd;
- de raad – onder de opschortende voorwaarde dat de ouders voor 1 september 2018 hun verzoek vermeerderen, waarvan de rechtbank de raad in kennis zal stellen – opgedragen te onderzoeken en de rechtbank te adviseren over het verzoek dat aan de rechtbank is voorgelegd (definitieve omgangsregeling) en over een of meerdere verzoeken die alsdan aan de rechtbank zullen zijn voorgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag en voogdij
3.1.1.
Bij aanvullend verzoekschrift verzoeken de ouders hen gezamenlijk te belasten met het gezag over [naam kind] .
3.1.2.
De GI voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
De raad adviseert het verzoek van de ouders af te wijzen. De raad verzoekt ter zitting de GI te ontslaan van de voogdij over [naam kind] en LJ&R te benoemen tot voogd over [naam kind] .
3.1.4.
De artikelen 1:253b en 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voorzien in de mogelijkheid dat de moeder of de vader een eenzijdig verzoek indient om alleen of gezamenlijk met het ouderlijk gezag te worden belast. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat de ouders een gezamenlijk verzoek indienen om met het gezamenlijk ouderlijk gezag te worden belast in de situatie waarin een voogd het gezag over het kind uitoefent. Naar de letter van de wet zou eerst een van de ouders moeten verzoeken om ouderlijk gezag, waarna na toewijzing van dit verzoek deze ouder met de andere ouder een verzoek tot gezamenlijk gezag kan indienen.
3.1.5.
De ouders hebben op grond van artikel 8 EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) een aanspraak op bescherming van hun recht op de “exercise of parental rights”, wat een “fundamental element” van het familie- en gezinsleven vormt. Dit recht is te beschouwen als een burgerlijk recht in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM, zodat dit artikellid de ouders eveneens het recht op toegang tot de rechter garandeert ter vaststelling van dat recht. Wanneer de belangen van het kind zich verzetten tegen toewijzing van het gezamenlijke verzoek van de ouders, kan dit leiden tot afwijzing van het verzoek, maar die mogelijkheid kan niet rechtvaardigen dat door niet-ontvankelijkheid van de ouders in hun verzoek het recht op toegang tot de rechter wordt ontnomen.
3.1.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat in overeenstemming met artikel 6 lid 1 EVRM de artikelen 1:253b en 1:253c BW aldus moeten worden uitgelegd dat in de situatie waarin een voogd met het gezag is belast de ouders niet alleen afzonderlijk van elkaar, maar ook gezamenlijk kunnen verzoeken om hen te belasten met het gezag. De ouders zijn daarom ontvankelijk in hun verzoek.
3.1.7.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat in artikel 1:253b lid 5 BW en in artikel 1:253c lid 4 BW tot uitdrukking is gebracht dat aan gezag van een ouder de voorkeur moet worden gegeven boven gezag van een derde. De in deze bepalingen geregelde verzoeken van de ouder(s) om met het (gezamenlijk) gezag te worden belast, worden slechts afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging hiervan de belangen van het kind worden verwaarloosd. Gegronde vrees bestaat niet alleen bij vrees voor daadwerkelijke verwaarlozing van de belangen van het kind, maar dit kan ook gelegen zijn in de vrees dat het kind de overgang naar een ander gezin niet goed zal kunnen verwerken (HR 11 november 1977, NJ 1978/120 en HR 7 oktober 2005, NJB 2005/551).
3.1.8.
Uit de wet vloeit voort dat degene die gezag uitoefent over een minderjarige ook de bevoegdheid heeft om te beslissen over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. Wanneer de ouders worden belast met het gezag over [naam kind] betekent dit dat [naam kind] , gezien de wens van de ouders, mogelijk zijn hoofdverblijfplaats bij de ouders krijgt. De rechtbank verwacht, evenals de raad en de bijzondere curator, dat [naam kind] op dit moment de overgang van het gezin van de grootouders naar het gezin van de ouders niet goed kan verwerken. [naam kind] wordt vanaf zijn geboorte voornamelijk door de grootouders verzorgd en is daarom primair aan hen gehecht. De opvoedingssituatie bij de grootouders is voor [naam kind] zijn primair vertrouwde omgeving. Het gaat goed met hem. Vanwege de hechtingsrelatie die hij met zijn grootouders heeft, is de rechtbank van oordeel dat het te belastend is voor [naam kind] als zijn hoofdverblijfplaats na acht jaar wordt gewijzigd, mede omdat de grootouders dit niet ondersteunen. De wens die de ouders hebben om [naam kind] zelf op te voeden is heel begrijpelijk en invoelbaar, maar het recht van de ouders wordt begrensd door het welzijn van [naam kind] . Het verzoek van de ouders zal - zoals ter zitting al is medegedeeld – worden afgewezen.
3.1.9.
De afwijzing van het verzoek van de ouders houdt in dat een gecertificeerde instelling de voogdij over [naam kind] blijft uitoefenen. Gebleken is echter dat de ouders de afgelopen jaren geschaad zijn in hun vertrouwen in de GI. Omdat het in het belang van [naam kind] is dat de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders, de grootouders en de voogd in vertrouwen plaatsvindt, zullen de verzoeken van de raad tot ontslag van de GI en benoeming van LJ&R worden toegewezen, mede gezien de bereidverklaring daartoe van LJ&R.
3.1.10.
LJ&R heeft zich met ingang van 1 mei 2019 schriftelijk bereid verklaard de voogdij over te nemen. LJ&R heeft te kennen gegeven in verband met personele bezetting geen ruimte te hebben om de voogdij over [naam kind] eerder dan 1 mei 2019 uit te oefenen.
Op grond van artikel 1:280 sub b BW begint de voogdij voor de voogd die door de rechter is benoemd op de dag waarop de beslissing die de benoeming inhoudt, in kracht van gewijsde is gegaan of als de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard daags nadat de beslissing, die de benoeming inhoudt, is verstrekt of verzonden.
Op grond van artikel 1:281 lid 1 BW eindigt de voogdij op de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan of als de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.
Omdat LJ&R zich met ingang van 1 mei 2019 schriftelijk bereid heeft verklaard de voogdij over [naam kind] uit te voeren, is het niet mogelijk het ontslag van de GI en de benoeming van LJ&R in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank zal de beslissing tot het ontslaan van de GI en de benoeming van LJ&R daarom aanhouden.
De rechtbank zal op 30 april 2019 een beschikking afgeven waarin de GI wordt ontslagen en LJ&R wordt benoemd. Deze beslissingen zullen op die datum uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Op deze manier eindigt de voogdij van de GI en begint de voogdij van LJ&R beide op 1 mei 2019.
3.2.
Omgang
3.2.1.
Bij verzoekschrift van 16 februari 2017 verzoeken de ouders een omgangsregeling te bepalen waarbij [naam kind] vanaf dinsdag uit school tot en met woensdagochtend bij de grootouders verblijft en de rest van de week bij hen verblijft.
3.2.2.
De GI voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
De raad adviseert de huidige omgangsregeling voort te zetten en samen met de GI en het Centrum voor Gezinsbegeleiding te onderzoeken of er (op termijn) mogelijkheden zijn voor co-ouderschap.
3.2.4.
De bijzondere curator heeft aan zowel de ouders als de grootouders in overweging gegeven of een vorm van co-ouderschap een optie kan zijn.
3.2.5.
De rechtbank is gebleken dat de kwaliteit van de omgang tussen [naam kind] en de ouders goed is. [naam kind] en de ouders beleven plezier aan elkaar en genieten van elkaar. Bij uitbreiding van de omgangsregeling, in de zin dat een co-ouderschapsregeling tussen de ouders en de grootouders geldt, bestaat een reëel risico dat de kwaliteit van de omgang tussen [naam kind] en de ouders afneemt. De ouders en de grootouders moeten dan meer met elkaar over [naam kind] gaan overleggen, terwijl hun verschillende visies dit moeilijk maken. Daarom zal de basisregeling in hoofdlijnen blijven zoals deze is bepaald bij beschikking van 10 juli 2018, met de enkele uitbreiding - zoals ter zitting al is medegedeeld - dat [naam kind] vanaf 13 februari 2019 iedere woensdag uit school tot donderdag naar school bij de ouders verblijft. Op deze manier brengt [naam kind] ook op een doordeweekse dag één nacht bij de ouders en zijn broertje [naam] door. Hiermee wordt ruimte gecreëerd voor [naam kind] om deel uit te maken van de nieuwe gezinssituatie. De rechtbank acht dit in het belang van [naam kind] , maar ook in het belang van de ouders en [naam] .
3.2.6.
De rechtbank bepaalt ten aanzien van de vakantiedagen dat deze bij helfte worden gedeeld. De regeling voor de feestdagen blijft zoals deze is bepaald in de beschikking van 10 juli 2018 met de enkele wijziging dat deze regeling heet: “regeling verjaardagen”.
3.2.7.
Met inachtneming van het voorgaande komt de rechtbank tot een definitieve omgangsregeling tussen [naam kind] en de ouders die luidt:
basisregeling
 in de oneven weken: woensdag uit school tot donderdag naar school en vrijdag uit school tot maandag naar school;
 in de even weken: woensdag uit school tot donderdag naar school en vrijdag uit school tot 19.00 uur;
regeling vakantiedagen
 de voorjaarsvakantie: de even jaren verblijft [naam kind] het eerste gedeelte van de vakantie bij de ouders van vrijdag uit school tot woensdag 12.00 uur;
In de oneven jaren verblijft [naam kind] het tweede gedeelte van de vakantie bij de ouders van woensdagmiddag 12.00 uur tot maandagochtend naar school;
 de meivakantie: de even jaren verblijft [naam kind] het tweede gedeelte van de vakantie bij de ouders van woensdagmiddag 12.00 uur tot maandagochtend naar school.
In de oneven jaren verblijft [naam kind] het eerste gedeelte van de vakantie bij de ouders van vrijdag uit school tot woensdagmiddag 12.00 uur;
 de zomervakantie: de even jaren verblijft [naam kind] het eerste gedeelte van de vakantie bij de ouders van vrijdag na school tot zaterdag 19.00 uur drie weken later.
In de oneven jaren verblijft [naam kind] het tweede gedeelte van de vakantie bij de ouders van zaterdag 12.00 uur tot maandagochtend naar school drie weken later;
 de herfstvakantie: de even jaren verblijft [naam kind] het tweede gedeelte van de vakantie bij de ouders van woensdagmiddag 12.00 uur tot maandag naar school;
In de oneven jaren verblijft [naam kind] het eerste gedeelte van de vakantie bij de ouders van vrijdag uit school tot woensdagmiddag 12.00 uur;
 de kerstvakantie: de even jaren verblijft [naam kind] het eerste gedeelte van de vakantie bij de ouders van vrijdag uit school tot de tweede zaterdag nadien 12.00 uur.
In de oneven jaren verblijft [naam kind] het tweede gedeelte van de vakantie bij de ouders van zaterdag 12.00 uur tot maandag naar school.
regeling verjaardagen
  • [naam kind] verblijft bij de ouders op zijn verjaardag vanaf 17:00 uur tot de volgende ochtend naar school;
  • [naam kind] verblijft bij de ouders op de verjaardagen van de ouders (in ieder geval) vanaf 10:00 uur, althans vanaf het moment dat hij uit school komt, tot 19:00 uur en vanaf dat tijdstip conform voormelde basisregeling;
  • [naam kind] verblijft bij de grootouders op de verjaardagen van de grootouders (in ieder geval) vanaf 10:00 uur, althans vanaf het moment dat hij uit school komt, tot 19:00 uur en vanaf dat tijdstip conform voormelde basisregeling;
  • bij samenloop van de regeling verjaardagen met de basisregeling of met de regeling vakantiedagen, gaat de regeling verjaardagen voor.
3.3.
Proceskosten
De beslissing over de proceskosten wordt aanhouden, omdat nog niet definitief is beslist op de verzoeken tot ontslag van de GI van de voogdij over [naam kind] en de benoeming van LJ&R tot voogd over [naam kind] .

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de ouders hen gezamenlijk te belasten met het gezag over [naam kind] af;
4.2.
wijzigt de beschikking van 10 juli 2018 betreffende de voorlopige omgangsregeling en bepaalt dat de regeling inzake het omgangsrecht tussen [naam kind] en de ouders definitief zal zijn zoals vermeld onder rechtsoverweging 3.2.7.;
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, voorzitter, mr. H.C.A. de Groot en mr. V.L.M. Thissen, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.A.J.M. Rasenberg op 18 maart 2019.
4.3.
houdt de beslissing tot ontslag van de GI van de voogdij over [naam kind] , de beslissing tot de benoeming van LJ&R tot voogd over [naam kind] en de beslissing over de proceskosten aan tot en met 30 april 2019.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.