ECLI:NL:RBROT:2019:10664

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
KTN-8166061_31122019
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag en loonbetaling na overgang van onderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam verzoekster] en Thuiszorg [naam 1] B.V. Het geschil betreft een voorwaardelijk verzoek van [naam verzoekster] tot vernietiging van haar ontslag en betaling van haar salaris na de overgang van onderneming. De arbeidsovereenkomst van [naam verzoekster] was op 30 juli 2019 aangegaan voor een periode van 12 maanden, maar eindigde volgens [naam 1] op 11 oktober 2019 na de overdracht van activiteiten aan Stichting Anna voor Zorg en TiZR. [naam verzoekster] stelde dat haar arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd en dat deze van rechtswege was overgegaan op LWA/TiZR, terwijl [naam 1] betwistte dat er sprake was van een opzegging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van [naam verzoekster] inderdaad van rechtswege is overgegaan op LWA, en niet op TiZR, als gevolg van de overgang van onderneming. De rechter oordeelde dat de communicatie van [naam 1] naar [naam verzoekster] niet als een opzegging van de arbeidsovereenkomst kon worden beschouwd, maar als een informerende mededeling over de voortzetting van haar dienstverband door een andere entiteit. Aangezien het verzoek van [naam verzoekster] voorwaardelijk was en de voorwaarde niet is vervuld, heeft de kantonrechter besloten om niet verder op het verzoek in te gaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt, gezien de onduidelijke situatie die voor [naam verzoekster] is ontstaan.

De beslissing van de kantonrechter was om het verzoek van [naam verzoekster] af te wijzen en de proceskosten te compenseren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8166061 VZ VERZ 19-20164
uitspraak: 31 december 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. K. Hoesenie,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Thuiszorg [naam 1] B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.W. de Pater.
Partijen worden hierna aangeduid als [naam verzoekster] en [naam 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift van [naam verzoekster] , met producties, ontvangen op 13 november 2019;
  • het verweerschrift van [naam 1] , met producties, ontvangen op 9 december 2019.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 december 2019, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in het kort geding van [naam verzoekster] tegen LWA Holding B.V. en Thuis in Zorg Rotterdam B.V. (hierna: LWA respectievelijk TiZR). [naam verzoekster] is niet verschenen, maar wel haar gemachtigde mr. Hoesenie. Namens [naam 1] is verschenen
[naam 1] , bijgestaan door mr. De Pater. Namens LWA en TiZR is verschenen
[naam 2] , bijgestaan door mr. J.M.C. Wessels.
1.3
De datum van de uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[naam 1] heeft activiteiten verricht op het gebied van thuiszorg en huishoudelijke hulp. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is actief geweest bij [naam 1] als directeur ad interim.
2.2
Op grond van een arbeidsovereenkomst is [naam verzoekster] met ingang van 30 juli 2019 in dienst getreden bij [naam 1] en daar werkzaam geweest in de functie van administratief medewerker voor 32 uur per week tegen een uurloon € 12,78 bruto en 8% vakantiebijslag. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 12 maanden.
2.3
[naam 2] is directeur grootaandeelhouder van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ), die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van LWA. LWA is enig aandeelhouder en bestuurder van TiZR. [naam bedrijf] , LWA en TiZR zijn op 25 september 2019 opgericht.
2.4
Tussen [naam 1] als verkoper en LWA als koper is op 25 september 2019 een koopovereenkomst gesloten, waarbij LWA de activa van de onderneming van [naam 1] heeft gekocht, bestaande uit onder andere de bedrijfsmiddelen, het volledige klantenbestand, het personeel en de (zorg)contracten, tegen een koopsom van € 100.000,00.
2.5
In artikel 3 van de koopovereenkomst is bepaald:
“1. De overdracht zal plaatsvinden op 1 oktober 2019 of zoveel eerder of later als Partijen overeenkomen (…).”
In artikel 4 van de koopovereenkomst is bepaald:
“1. Partijen erkennen dat de rechten en verplichtingen van Verkoper met betrekking tot de werknemers (…) bij de overdracht van de Onderneming op grond van artikel 7:663 BW van rechtswege tezamen met de Onderneming op de Koper zullen overgaan. (…)”
In artikel 6 van de koopovereenkomst is bepaald:
“1. Partijen komen overeen dat Koper de onderhavige koopovereenkomst uiterlijk op 31 december 2019 kan ontbinden zonder enige boete verschuldigd te zijn aan Verkoper, zulks onder de voorwaarde dat minimaal drie zorgverzekeraars geen samenwerking met Koper wensen aan te gaan. (…)”
2.6
Bij brief van 11 oktober 2019 heeft [naam 1] aan [naam verzoekster] meegedeeld dat de thuiszorgactiviteiten zijn ondergebracht bij Stichting Anna voor Zorg te Bosschenhoofd (hierna: AvZ) en de huishoudelijke activiteiten zijn overgenomen door TiZR. In dezelfde brief heeft zij meegedeeld dat dit betekent dat haar arbeidsovereenkomst met [naam 1] per 11 oktober 2019 eindigt en dat AvZ dan wel TiZR het dienstverband zal voortzetten.
2.7
Bij schrijven van 12 oktober 2019 heeft [naam 2] in zijn hoedanigheid van directeur ad interim van [naam 1] het personeel van [naam 1] meegedeeld dat per 11 oktober 2019 AvZ de zorgverantwoordelijkheid overneemt over de ongeveer 85 cliënten van [naam 1] , dat alle verpleegkundigen een contract aangeboden hebben gekregen bij AvZ en dat per diezelfde datum al het huishoudelijke personeel een contract aangeboden heeft gekregen bij en overgaat naar TiZR.
2.8
Bij brief van 29 oktober 2019 heeft LWA aan [naam 1] meegedeeld de koopovereenkomst van 25 september 2019 met een beroep op artikel 6.1 van die overeenkomst te ontbinden.
2.9
[naam 1] heeft aan [naam verzoekster] salaris betaald over de periode van 1 tot en met 10 oktober 2019.
2.1
[naam verzoekster] heeft zich gewend tot [naam 2] voor betaling van haar salaris vanaf
11 oktober 2019. Dat is van de hand gewezen met een beroep op de ontbinding van de koopovereenkomst.

3.Het geschil

3.1
[naam verzoekster] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [naam 1] te veroordelen tot betaling aan [naam verzoekster] van haar salaris van € 1.777,22 bruto per maand, met de vakantietoeslag, vanaf 11 oktober 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd; en
primair:
a) het ontslag te vernietigen;
b) [naam 1] te veroordelen tot betaling aan [naam verzoekster] van haar salaris van
€ 1.777,22 bruto per maand, met de vakantietoeslag, vanaf 11 oktober 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het achterstallige salaris en de wettelijke verhoging; of
3. subsidiair:
a) [naam 1] te veroordelen tot betaling aan [naam 1] van € 18.541,38 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan billijke vergoeding;
b) aan [naam verzoekster] ten laste van [naam 1] een vergoeding toe te kennen van
€ 2.552,79 bruto wegens onregelmatige opzegging;
c) [naam 1] te verplichten om een deugdelijke eindafrekening op te maken en na te komen; en
4. primair en subsidiair:
a) [naam 1] te veroordelen om uiterlijk binnen 14 dagen na deze beschikking een deugdelijke specificatie te verstrekken aan [naam verzoekster] van de aan haar betaalde en te betalen bedragen;
b) [naam 1] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2
Aan het verzoek legt [naam verzoekster] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat, voor zover haar arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is overgegaan op LWA / TiZR door overgang van onderneming, haar arbeidsovereenkomst door [naam 1] onregelmatig is opgezegd en dat de opzegging om die reden vernietigd moet worden.
3.3
[naam 1] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek met veroordeling van [naam verzoekster] in de proceskosten en de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van het verzoek nader besproken.

4.De beoordeling

4.1
Het verzoek van [naam verzoekster] wordt voorwaardelijk gedaan, namelijk voor het geval dat haar arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is overgegaan op LWA / TiZR door overgang van onderneming (verzoekschrift 4.12). In dat geval heeft [naam 1] de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd, aldus [naam verzoekster] .
4.2
[naam 1] bestrijdt dat zij de arbeidsovereenkomst met [naam verzoekster] heeft opgezegd. Zij voert aan dat sprake is van overgang van onderneming waardoor de arbeidsovereenkomst tussen haar en [naam verzoekster] van rechtswege is overgegaan op TiZR. Bij brief van 29 oktober 2019 heeft [naam 2] de koopovereenkomst tussen LWA en [naam 1] weliswaar ontbonden, maar dit heeft niet geresulteerd in beëindiging van die overeenkomst, althans niet in beëindiging van de gehele overeenkomst. Daaraan heeft [naam 1] toegevoegd dat ontbinding van de koopovereenkomst geen terugwerkende kracht heeft en dat over de uit de ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen nog geen overeenstemming bestaat of duidelijkheid is.
4.3
De kantonrechter is het, onder verwijzing naar de onder 2 vastgestelde feiten, met partijen eens dat de arbeidsovereenkomst van [naam verzoekster] door overgang van onderneming van rechtswege is overgegaan, zij het niet op TiZR maar op LWA. Hij verwijst hiervoor naar zijn vonnis van heden, gewezen in de hierboven genoemde kort geding procedure tussen [naam verzoekster] als eiseres en LWA en TiZR als gedaagden, van welk vonnis een afschrift aan deze beschikking is gehecht (zaaknummer 8164539 VV EXPL 19-504).
4.4
De onder 2.6 en 2.7 vermelde berichtgeving heeft een informerend karakter en beschouwt de kantonrechter niet als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. In deze berichtgeving wordt [naam verzoekster] erover geïnformeerd dat haar arbeidsovereenkomst door een andere entiteit wordt voortgezet als gevolg van een overgang van activiteiten.
4.5
Nu [naam verzoekster] haar verzoek voorwaardelijk heeft gedaan en de voorwaarde zich niet voordoet (haar arbeidsovereenkomst is wel van rechtswege overgegaan) behoeft op het verzoek niet nader te worden beslist.
4.6
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt. Gelet op de onduidelijke situatie die voor [naam verzoekster] is ontstaan, waar ook [naam 1] verantwoordelijkheid voor draagt, zou het onjuist zijn [naam verzoekster] met de proceskosten van [naam 1] te belasten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzochte af;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465