In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoeker, samen met zijn partner, is eigenaar van een woning en heeft een schuld van in totaal € 170.088,91 bij zeventien schuldeisers, waarvan één preferente en zestien concurrente. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar twee belangrijke schuldeisers, Interbank en het Bedrijfspensioenfonds, hebben niet ingestemd met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanbod van verzoeker niet voldoende is om de belangen van de schuldeisers te waarborgen, vooral gezien de aanzienlijke overwaarde van de woning van verzoeker, die niet in het aanbod is meegenomen. De rechtbank oordeelt dat het aanbod niet het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat is en dat het voorstel niet goed gedocumenteerd of transparant is. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om een gedwongen schuldregeling afgewezen. Verzoeker heeft aangegeven het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, na de afwijzing van het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord. De rechtbank heeft besloten dat het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen wordt afgewezen.